Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een Bataafs driemanschap (ca. 1943 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Een Bataafs driemanschap
Afbeelding van Een Bataafs driemanschap   Toon afbeelding van titelpagina van Een Bataafs driemanschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.22 MB)

Scans (72.18 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Illustrator

Eduard Veterman



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een Bataafs driemanschap

(ca. 1943 )–A.M. de Jong–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 10]
[p. 10]

II. Een vriendentwist

Op een stralende dag in Mei waren de twee onafscheidelijke vrienden Winfried en Odo samen het bos in getrokken. Zij hadden gespeeld en op klein wild gejaagd, en tegen de middag op een open plek een maal bereid boven een vuurtje. Een geroosterde haas hadden zij samen geheel afgekloven, en dat smaakte bij het brood, dat zij meegebracht hadden en het heldere water uit de beek, die langs de open plek stroomde. Later waren zij verder gegaan tot waar de beek zich verbreedde en dieper werd, en daar hadden zij een bad genomen. Het water was er niet diep genoeg om te zwemmen, maar zij hadden er rondgeplast en elkaar met water gegooid. Ze hadden veel pret gehad en waren in het koele water geheel opgefrist van de warme tocht door het woud.

Nu zaten zij met enkel een linnen lendedoek aan op de oever en lieten het zacht voortstromende water over hun voeten lopen. Zij spraken over de aanstaande wedkampen, waarin de oudere jongens van de stam hun krachten zouden meten. Zij waren het niet geheel eens. Winfried keek kwaad en schopte nijdig een dorre tak, die langs zijn voeten dreef, het water uit. Het zwarte ding vloog met een boog door de lucht en bleef druipend hangen in de hazelaarstruiken aan de overkant. De zon deed kleuren spatten uit de vallende druppels, die op edelstenen leken. Odo keek naar Winfrieds verstoord gezicht, en eventjes kwam er een glimlachje om zijn mond. Maar hij trok gauw zijn lippen weer strak, toen z'n vriend de ogen naar hem heen wendde en zei:

‘Je zult zien, dat ik de worstelwedstrijd win... en dat ik het vlugste zwem, en het verste spring... En met boogschieten? Wou je soms zeggen, dat Wolfert ook beter met de boog schiet dan ik?’

‘Vast niet,’ antwoordde Odo haastig, blij, dat hij Winfried eerlijk gelijk kon geven. ‘Wolfert schiet goed, maar

[pagina 11]
[p. 11]

jij schiet veel beter!’

‘Dat wou ik ook zeggen’, bromde de ander. ‘En speerwerpen?’

‘Jij treft beter, maar Wolfert komt een heel eind verder met de speer dan jij.’

‘Wolfert! Wolfert!... 't Is bij jou altijd Wolfert, Wolfert!... Je zou liever hebben, dat hij de wedkamp won dan ik, hè?’

‘Dat is niet waar, Winfried!... Jij bent mijn vriend!’

Hij had het snel en heftig geroepen. De warme klank van zijn stem verzoende Winfried een beetje. Toch mopperde hij nog:

‘Ik ben je vriend, ja... Maar je vindt Wolfert veel flinker en sterker en knapper dan mij!’

Odo keek verdrietig naar het boze gezicht van zijn kameraad. Ontstemd zei hij:

‘Dat is lelijk van je, Winfried. Ik bewonder Wolfert... en dat doen de andere jongens net zo goed... Ik zal jou es wat zeggen: jij bent jaloers!’

Winfried keerde zijn hoofd naar hem toe. Zijn blauwe ogen werden donker van drift. Woedend snauwde hij:

‘Jaloers?... Ik?... Jaloers op die lummel?... De zoon van een laat!’

Nu werd ook Odo driftig; hij keek hem recht in zijn flikkerende ogen, en zijn stem had een scherpe klank toen hij antwoordde:

‘Zijn vader is een laat, dat is zo. En wat zou dat? Hij was de zoon van een slaaf, maar die slaaf was krijgsgevangen gemaakt, nadat hij dapper gevochten had. En Wolferts vader is vrijgelaten, omdat hij een trouw en een moedig en een verstandig man was. Hij is nu een vrij man, en zijn zoon Wolfert is niks minder dan wij!’

‘Dat is ie wèl!’ riep Winfried hartstochtelijk. ‘Een laat is minder dan een vrijgeboren man. En zijn zoon is minder dan wij. Jouw vader was één van de rechters. Mijn vader is de vorst, de aanvoerder van onze stam. Wou je die zoon

[pagina 12]
[p. 12]

van een vrijgelatene met ons gelijk stellen?’

Maar Odo gaf niet toe. Nadrukkelijk zei hij:

‘Als je vader je hoorde, zou er wat zwaaien! Zijn verdiensten zijn de jouwe toch zeker niet! Een aanvoerder wordt gekozen door de vrije mannen. Wie een vorst wil worden, moet zorgen, dat hij de dapperste en de beste onder de mannen is. Wie of wat zijn vader was, komt er niks op aan. En zijn zoon is net een jongen als ieder ander, niet meer en niet minder!’

Winfried was overeind gesprongen. Het leek even, alsof hij op den kleineren Odo zou toespringen. Maar hij zag het te korte, half verlamde rechterbeen en de hoge schouder, en hield zich in. Hij kon Odo niet slaan, dat zou al te laf zijn. Maar de woorden van den ander hadden hem zo razend gemaakt, dat hij toch zijn tong niet in bedwang kon houden. Met fonkelende ogen schreeuwde hij:

‘Jìj bent jaloers!... Je bent er jaloers op, dat ìk de zoon van de vorst ben!... Je bent jaloers, omdat ik sterker en vlugger en leniger ben dan jij!... Jij... kreupel mormel!’

Maar nauwelijks had hij de woorden gesproken of hij had er spijt van. Hij hoorde zelf de hatelijke, honende klank erin en begreep, hoe gemeen hij gehandeld had. Hij zag de uitdrukking van verbazing en verdriet op Odo's fijn gezicht, en hoe de grote, lichtblauwe ogen vol tranen sprongen. Het kwam wel vaker voor, dat Odo schimpscheuten op zijn gebrekkigheid moest aanhoren. Maar nog nooit was Winfried, zijn vriend en trouwe beschermer, zo wreed geweest, hem zijn mismaaktheid te verwijten. Winfried niet en Wolfert niet, de twee jongens, die hij het meest bewonderde. Maar Winfried bewonderde hij niet alleen: hij hield van hem, alsof het zijn broer was. En nu had dìe hem even dom en hardvochtig en gemeen beledigd als de eerste de beste lummel zonder gevoel of verstand. De klap kwam hard aan!... Langzaam zakte Odo's hoofd op zijn borst en heldere tranen drupten van zijn wimpers op zijn handen, die doelloos op zijn dijen lagen. Verschrikt en hulpeloos

[pagina 13]
[p. 13]

stond Winfried naar hem te kijken. Zijn hart deed pijn, zo'n berouw had hij over zijn boosaardige uitval. Wat had hem toch bezield?... Hoe had hij zó gemeen kunnen zijn?... Hij dacht niet meer aan hun twist. Hij had alleen maar spijt, razende spijt. Hij had zo'n vreselijk medelijden met Odo, en voelde afkeer voor zichzelf, want hij wist, dat het laf was, wat hij gedaan had. En lafheid was het ergste kwaad, het afschuwelijkste wat er bestond. Iets waarvoor een Germaanse jongen zich diep te schamen had.

Snel knielde hij bij Odo neer en greep hem bij de schouders.

‘Odo’, zei hij zacht en moeilijk, ‘Odo... vergeef me... dat was laf van me... en gemeen... Ik had het niet willen zeggen, Odo... Ik weet niet hoe het kwam... ik heb het zo niet gemeend... Toe, Odo... vergeef me... wees niet meer kwaad op me...’

Odo schudde het hoofd. De tranen liepen nog steeds over zijn wangen, en hij richtte zich niet op. Met stokkende stem antwoordde hij na een poosje:

‘Ik ben niet kwaad op je, Winfried... ik begrijp het wel... Iedereen veracht me en scheldt me uit... Ik bèn immers een kreupel mormel... Maar het is zo verdrietig... juist jij...’

Winfried beet de tanden op elkaar om niet in tranen uit te barsten. Hij moest wat doen. Hij keek om zich heen. Een paar stappen verder lagen hun kleren, en daarbij de knoestige dorenstok, waar Odo bij het lopen op steunde. Vlug haalde hij de stok en drukte die zijn vriend in de hand. Toen knielde hij bij hem neer, boog zijn rug, en zei met gesmoorde stem:

‘Hier... sla me maar... ransel me maar flink af... toe maar... ik heb het eerlijk verdiend...’

Hij sloot de ogen en klemde de lippen op elkaar. De dorenstok mocht de huid van zijn rug verscheuren, hij zou geen kik geven. Het zou hem goed doen. Hoe harder Odo toesloeg, hoe beter!... Maar geen slag viel weldadig op zijn

[pagina 14]
[p. 14]

wachtende, gebogen rug... Hij wendde zich terug naar Odo en zag, hoe deze strak voor zich uitstaarde, de stok over de knieën.

‘Toe nou, Odo!’ riep hij driftig. ‘Sla d'r dan op!’

‘Doe niet zo gek’, zei Odo zacht, en even kwam er een glimlach op zijn verdrietig gezicht. ‘Dat geeft immers niks...’

Teleurgesteld richtte Winfried zich op.

‘Wil je me dan niet vergeven?’ vroeg hij aarzelend. ‘Wil je niet weer goed op me worden?’

‘Ik heb je allang vergeven. En ik ben niet kwaad op je.’

Het klonk zo moedeloos en zonder kracht. Winfried had liever slaag gehad. Hij wist met zijn houding geen raad. Zwijgend en met een verlegen gezicht stond hij naast Odo en keek besluiteloos op hem neer. Langzaam kwam deze met behulp van zijn stok overeind.

‘Kom’, zei hij, ‘laten we maar naar huis gaan.’

Winfried zuchtte bedrukt. IJverig haalde hij de kleren bijeen en hielp zijn vriend ze aan te trekken. Hij wou wel alles doen om zijn fout goed te maken.

En geen van beiden hadden zij het spottende gezicht gezien, dat op enige afstand tussen de struiken op de andere oever door gluurde en met een geluidloze lach hun hele ruzie gevolgd had. Nu verdween het snel. Er kraakten wat dorre takjes en blaren ruisten. Maar Winfried, die snel in de richting van het geluid keek, zag niets en dacht, dat een verschrikte vos zich haastig uit de voeten maakte.

Zwijgend zochten de jongens hun weg door het dichte woud, en Winfried koos de gemakkelijkste paden om zijn kreupelen vriend zoveel mogelijk moeite te besparen.

Zij waren allebei bedroefd om de nare afloop van hun zo vrolijk begonnen tocht... De zon neeg al naar het westen, toen zij in de open landen kwamen, waar de huizen van de stam over de vlakte verspreid lagen. Odo wou niet, dat Winfried hem thuis bracht, en zo ging ieder zijns weegs...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken