Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een Bataafs driemanschap (ca. 1943 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Een Bataafs driemanschap
Afbeelding van Een Bataafs driemanschap   Toon afbeelding van titelpagina van Een Bataafs driemanschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.22 MB)

Scans (72.18 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Illustrator

Eduard Veterman



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een Bataafs driemanschap

(ca. 1943 )–A.M. de Jong–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 15]
[p. 15]

III. Winfried heeft berouw

Slapeloos lag Winfried op de rustbank naast zijn jongere broertje, en staarde met wijd open ogen in het zwarte donker. Het was heel stil in het grote vertrek. Hij hoorde alleen het regelmatige ademhalen van zijn broer en dat van zijn ouders aan de andere zijde. Hoe hij zich ook wendde en keerde, de slaap wou niet komen. Eindelijk hield hij het niet langer uit. Zachtjes stond hij op. Zonder ergens tegen te stoten sloop hij naar buiten, en ging zitten op de bank naast het huis. Het was een heerlijke zoele Meinacht met een heldere lucht vol sterren en een zilveren maansikkel, die juist boven de zwarte ruigte van het bos in de lucht hing. Er zong een nachtegaal in een boom dichtbij en dan antwoordde een andere verder weg. In de stal stampte een paard en rinkelde aan zijn ketting. Een koe loeide zachtjes en in de verte blafte een hond. Een heerlijke nacht was het, vol geuren van jong gras en bloemen. Maar Winfried merkte van al die heerlijkheid niets...

Hij dacht aan Odo. Hij zag hem nog voor zich, hoe hij alleen weg stapte op het pad, dat slingerend tussen de landen naar zijn eigen huis liep. Het leek wel of hij zwaarder hinkte dan anders, en of zijn schouder hoger opstak. Hij zag er zo ongelukkig uit, dat Winfried tranen in de ogen gekregen had en zichzelf wel had kunnen vernielen, omdat hij hem zo gemeen behandeld had. Hij wist, hoe gevoelig Odo was voor schimp en smaad, al verbeet hij nog zo dapper zijn verdriet. Hij had de onnadenkende jongens, die Odo soms lastig vielen met hun schimpscheuten altijd diep veracht en nu had hij zich zelf schuldig gemaakt aan zo'n verachtelijke daad. Kon hij het maar ergens mee goed maken!... Maar het kwaad was gebeurd, hij kromp van spijt, en hij wist, dat Odo nog verdriet had, al zei hij ook, dat hij het hem vergeven had en niet kwaad meer op hem was.

Arme Odo!...

Toen hij een jaar of zeven was, had een woest geworden

[pagina 16]
[p. 16]

stier hem aangevallen, hem op de horens genomen en de lucht in geslingerd en hem weer opgevangen. Odo's vader was toegesneld en had het razende dier met zijn bijl gedood. Maar het mooie, sterke jongetje, dat Odo was, lag bewusteloos en badend in zijn bloed op het gras. Hij leefde nog. Bernulf, de priester, die ook ziekten genezen en wonden helen kon, had alles gedaan, wat mogelijk was om Odo in het leven te houden. Het had maanden en maanden geduurd, en heel langzaam was het jongetje beter geworden. Maar de stier had hem zo lelijk toegetakeld, dat hij nooit meer de oude werd. Zijn ene been bleef korter dan het andere en zijn ene schouder vergroeide zo, dat die bijna tot zijn oor omhoog kwam. Het was een groot verdriet voor zijn ouders. Maar toch waren ze blij, dat ze hem in leven mochten behouden.

Odo werd nooit weer zo sterk als hij geweest was. Vaak leed hij nog pijn aan zijn been en in zijn rug. Maar hij klaagde niet, want hij was dapper van aard, beet de tanden opeen en liet niemand merken, dat hij moeilijke dagen had. Het meest leed hij onder de minachting, die de ruweren onder de jongens hem toonden, omdat hij niet zo goed aan alles mee kon doen als zij en aan sommige spelen, die veel kracht en vlugheid eisten, helemaal niet. Maar de meesten hielden van hem om zijn vriendelijke aard, en wachtten zich er wel voor hem te beledigen. De besten onder de jongens toonden hem hun oprechte vriendschap en waren op hem gesteld, omdat hij meer verstand had dan zij en altijd goede raad wist te geven, als er moeilijkheden waren. Winfried, de zoon van den vorst, was zijn beste vriend geworden. Zoals ook hun vaders elkaars beste vrienden waren geweest. Een jaar geleden was Odo's vader bij de jacht omgekomen. Sindsdien waren Winfried en Odo nog meer bij elkaar dan vroeger, en zelden of nooit hadden zij onenigheid. En nu was dit ellendige voorgevallen...

O, Winfried kon zichzelf best wijsmaken, dat Odo begonnen was, en hem het eerst beledigd had. Maar dat ver-

[pagina 17]
[p. 17]

minderde zijn zelfverwijt niet. Hij wist niet eens of het wel waar was, dat Odo hem had beledigd. Zijn vader gaf in deze soort dingen Odo altijd gelijk. Hij, Winfried, voelde het anders; hij was er trots op, dat zijn vader de vorst van de stam was, en dat vond hij helemaal niet ongeoorloofd of mal. En Wolfert kon hij niet uitstaan. Altijd vond hij Wolfert tegenover zich. Iedereen prees Wolfert. Wolfert was een kraan. Wolfert had dit gedaan en Wolfert had dat gedaan, en alles deed Wolfert even voortreffelijk. Ze waren bang voor hem, omdat hij zo sterk was als een beer. Maar Winfried was nìet bang voor hem. Misschien had hij minder kracht, maar hij was veel vlugger en behendiger in een boel dingen en had vaak overwinningen behaald op Wolfert. En ze konden praten wat ze wilden, maar Wolfert was de zoon van een laat en Winfried was de zoon van een vorst, en dat scheelde nog al wat!...

Soms had Winfried het onaangename gevoel, dat het tòch kinderachtig van hem was een hekel aan Wolfert te hebben. Hij kon immers best velen, dat anderen ook overwinningen behaalden, en hij kon zich eerlijk verheugen als iemand vooruitging in een of ander opzicht. Wanneer een enkele maal iemand hem de baas was bij het spel, werd hij niet kwaad of jaloers. Hij vond het leuk voor den ander, en nam zich alleen voor, nog beter te oefenen om de schade in te halen. Een afgunstige aard had hij helemaal niet... Maar Wolfert kon hij niet uitstaan en hèm gunde hij zijn overwinningen niet!

Waarom niet? Waarom juist aan Wolfert niet?

Hij kon het zich niet verklaren. Misschien, omdat die Wolfert nou letterlijk in alles bijna zijn meerdere was. Wolfert was nog een stukje groter dan Winfried, hoewel Winfried de grootste was onder de jongens van zijn leeftijd. Wolfert gooide de speer altijd iets verder dan Winfried. Bij het worstelen moest Winfried zich in de onmogelijkste bochten wringen om aan de berenarmen van Wolfert te ontsnappen. En Wolfert blufte nooit! Had hij nog maar

[pagina 18]
[p. 18]

gebluft op zijn kracht en overwinningen! Dan had hij hem kunnen uitlachen. Maar Wolfert was en bleef eenvoudig, vriendelijk en behulpzaam voor iedereen, liet zich niet voorstaan op zijn hoedanigheden, scheen niet eens te merken, hoe alle jongens hem bewonderden en als hun geboren aanvoerder beschouwden.

Als Winfried zo over Wolfert nadacht, mòest hij hem in zijn hart bewonderen; erkennen, dat Wolfert een prachtkerel was, iemand van wie je eigenlijk houden moest. Maar hij kon niet van Wolfert houden. Hij kon hem niet uitstaan. Wolfert was de zoon van een laat, en het kwam niet te pas, dat de zoon van een laat de eerste onder de beste jongens van de stam zou zijn!... Die plaats kwam hem toe, de zoon van den vorst!...

En daar was hij weer op het punt gekomen, waar de ruzie altijd over los kwam. Odo, en zijn vader, en Bernulf, de wijze priester, en anderen nog, die hij moest hoogachten en waar hij van hield, probeerden altijd hem aan zijn verstand te brengen, dat dit er niets mee te maken had. Iedere man, iedere jongen was precies waard wat hij kòn en wat hij wìst... niets meer en niets minder... Wie of wat zijn vader was, bleef bijzaak. Dat had niets te maken met zijn betekenis en zijn plaats onder de anderen...

Dat wist Winfried ook. Maar hij kon het niet aanvaarden, waar het Wolfert en hem betrof. Het was gek en het was dom... maar hij kon het niet. En telkens weer liet hij dat blijken en kreeg er onaangenaamheden door. En hij kon het zich niet afwennen. Zijn gevoel was hem te sterk.

Nu was het zover gekomen, dat hij Odo dat grote verdriet aangedaan had!... Zo'n spijt had hij ervan, dat hij niet slapen kon en midden in de nacht hier buiten op de bank zat en erover moest nadenken, hoe hij het ooit weer goed zou kunnen maken... Wat een narigheid allemaal!... En wiens schuld was het!... Natuurlijk de schuld van Wolfert!... Wie anders dan Wolfert was de oorzaak van zijn ruzie met Odo?... Mòest hij dien Wolfert dan niet

[pagina 19]
[p. 19]

haten?... Kon hìj het helpen, dat Wolfert hem overal dwars zat en aldoor de oorzaak was van narigheden?...

Misschien besefte Winfried diep in zijn hart, dat zijn redeneering niet deugde. Dat er iets haperde aan zijn manier van beschuldigen. Maar dat gaf hem geen rust, en het hielp hem niet over zijn moeilijkheden heen. Integendeel!... Nijdig boorde hij met zijn blote hielen gaatjes in de zachte grond onder de bank... Het was allemaal zo moeilijk en zo akelig!... Als Wolfert er niet geweest was, zou Winfried de eerste van alle jongens geweest zijn in elk spel, en hij zou geen ruzie gekregen hebben met zijn besten vriend!... Maar Wolfert was er wèl en door hem ging alles verkeerd... En dan wilden ze nog hebben, dat hij hem bewonderde op de koop toe!...

Hij was moe en kreeg slaap. Hij zou maar naar binnen gaan en op de bank kruipen. Misschien zou hij nu wel in slaap komen. Hij moest rusten. Want morgen al vroeg kwam Odo naar hem toe. Ze mochten voor die dag vaders boot hebben om te gaan vissen op de rivier en Winfried had zich voorgenomen om heel de dag alleen te roeien. Odo mocht zich niet vermoeien. Zo zou Winfried een beetje boete doen voor zijn afschuwelijke lafheid... Traag stond hij op, rekte zich uit en sloop het huis binnen...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken