Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een Bataafs driemanschap (ca. 1943 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Een Bataafs driemanschap
Afbeelding van Een Bataafs driemanschap   Toon afbeelding van titelpagina van Een Bataafs driemanschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.22 MB)

Scans (72.18 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Illustrator

Eduard Veterman



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een Bataafs driemanschap

(ca. 1943 )–A.M. de Jong–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 85]
[p. 85]

XVII. Winfried valt uit

Nu kwam het nummer ver-springen. Iedere mededinger mocht driemaal springen, en de verste sprong werd geteld. Ermanarik zat zachtjes met Bernulf te praten. Dit was één van de gevaarlijkste wedstrijden voor Winfried. Als hij dit er goed afbracht, zou blijken, dat hij toch gelijk gehad had, toen hij met alle geweld wou meedoen.

Maar hij bracht het er niet goed af...

Bij zijn eerste sprong kwam hij al verder dan één van zijn voorgangers. Maar bij het neerkomen schoot een snerpende pijn door zijn pas genezen kie. Zo hevig was de pijn, dat hij niet op de been kon blijven en voorover viel. Daardoor werd de sprong ongeldig. Maar het ergste was, dat hij niet overeind kon komen. Twee kamprechters schoten toe en hieven hem onder de armen van de grond. Hij was krijtwit geworden van schrik en pijn, deed alle moeite om op beide benen te staan, maar het gelukte hem niet. Hij mòest zijn ene been opgetrokken houden om het niet uit te schreeuwen van de pijn. Een kreet van schrik en medelijden ging onder de toeschuwers op. Ermanarik was even bleek geworden als zijn zoon, en beet verwoed op zijn knevel.

‘Daar heb je 't nou!’ mompelde Bernulf. ‘Ik ben er wel bang voor geweest... Die eigenzinnige jongens ook!’

Winfrieds moeder vloog overeind en wou de wei op lopen, maar Ermanarik wenkte haar, dat zij zou blijven zitten: het paste niet, dat een vrouw de kampplaats betrad, en Winfried had zijn ongeluk aan zichzelf te danken. Erik zat te huilen van ontsteltenis en hield zich aan zijn moeders rok vast... Ook Hilde keek met grote, verschrikte ogen naar den wegstrompelenden Winfried, en klemde de lippen op elkaar... Zij begreep, dat zij niet meer kon doen, en wist van haar broer, wat er voor den jongen afhing van deze wedstrijden!...

Winfried liet zich naar de kant van de wei brengen, waar een verhoogde berm was, en viel daar moedeloos neer.

[pagina 86]
[p. 86]

Odo kwam naar hem toe, en meerdere kameraden naderden om te horen, wat er met hem gebeurd was, en hem te beklagen om zijn ongeluk. Maar hij wenkte ongeduldig dat zij weg zouden gaan. Odo alleen bleef bij hem zitten en wilde de pijnlijke knie beginnen te wrijven. Maar Winfried duwde hem weg.

‘Laat maar,’ snauwde hij, ‘'t geeft toch niks!’

‘Heb je erg veel pijn?’

‘Niet meer zo erg... Maar m'n been is net lam... Ik kan niet meer meedoen...’

Tranen sprongen hem in de ogen. Driftig zei hij:

‘Toe, ga nou weg... laat me asjeblieft alleen!’

Verdrietig haalde Odo de schouders op. Hij kende zijn vriend en wist, dat er nu toch niets met hem te beginnen zou zijn. Zwijgend en met hangend hoofd hinkte hij weg, terug naar de jongens, die de wedstrijd alweer voortzetten. Ook zijn pleizier was er af. Met schrik bedacht hij, dat Winfried voor goed uitgevallen was, en wat de gevolgen daarvan zouden zijn. Arme Winfried!... Vuur-oog was voor hem verloren!... Odo werd koud van schrik, als hij daaraan dacht. Maar hij begreep, dat Ermanarik zijn woord gestand zou doen. Wat moest er allemaal omgaan in Winfrieds hart!... Het zou een ontzettend verdriet voor hem zijn... En het ergste was, dat hij zichzelf zou moeten bekennen, dat het zijn eigen schuld was... Bernulf en zijn vader hadden hem afgeraden deze keer aan de wedkampen mee te doen... en nu werd hij zo zwaar gestraft voor zijn eigenwijsheid!...

Ermanarik keek boos en teleurgesteld naar zijn zoon, die eenzaam aan de rand van de weide zat, door eigen schuld in narigheid en verdriet geraakt. Natuurlijk had hij met zijn jongen te doen, maar hij had ook de overtuiging, dat deze zijn tegenslag verdiend had door zijn koppigheid, door zijn domme weigering om te luisteren naar de raad van oudere en wijzere mannen. Zo moest iedereen in het leven zijn lesje leren. Het was hard voor Winfried, maar het was zijn ver-

[pagina 87]
[p. 87]

diende loon, en Ermanarik hoopte nu, dat hij er wat wijzer en geduldiger door worden zou!... Hij wendde zijn blik terug naar de wedkamp en toen hij een poosje naderhand weer naar Winfried keek, was deze verdwenen... Hij had het gezicht van de vrolijk voortgaande spelen niet langer kunnen verdragen. Het verdriet overweldigde hem. Stilletjes had hij zich over de berm laten glijden en was weggestrompeld zo goed en zo kwaad als zijn pijnlijke knie hem veroorloofde.

De zon stond al vlak boven de toppen der bossen in het westen, toen de wedstrijd was afgelopen. De uitslag was niet twijfelachtig: Wolfert was met een grote voorsprong als eerste uit de wedkampen tevoorschijn gekomen en werd als overwinnaar uitgeroepen.

Wolferts hele gezicht straalde van blijdschap. Allen drongen om hem heen en juichten hem toe, prezen hem en wensten hem geluk. Maar het meest verheugde het hem te zien, hoe oprecht iedereen zich in zijn overwinning verblijdde.

Wàs iedereen daar blij om?... Bijna... Want Alfer, die een heel slechte plaats gekregen had, verheugde zich helemaal niet in Wolferts overwinning. Zijn enige ogenblik van echte vreugde die dag was geweest, toen Winfried bij het springen neer stortte. Ha! hoe hij hem dat ongeluk gunde! En wat een schik had hij bij de gedachte, dat hij de eigenlijke oorzaak was van het ongeval!... Was Wolfert ook maar gevallen!... Had die ook maar een ongeluk gekregen bij een van de nummers!... Alfer zou met pleizier een handje geholpen hebben, als hij er kans toe gezien had!... Want Alfer was één van die lage zielen, die alles haten, wat beter, sterker, edeler is dan zij... Bovendien had hij een geweldig pak ransel van Winfried gekregen, en dat was Wolferts schuld: die had natuurlijk tegen Winfried gezegd, dat Alfer hem overgebriefd had, wat er voorgevallen was in het bos, met Odo... En nu was Wolfert als nummer één uit de wedkampen gekomen en werd door iedereen gepre-

[pagina 88]
[p. 88]

zen en gevierd!... Niks als stom geluk!... Hij, Alfer, had net zo goed de strijd kunnen winnen. Maar hij had tegenslag gehad. Telkens was hem de speer of de pijl te vroeg ontglipt, hij was gestruikeld bij het springen, en de kamprechters hadden hem onrechtvaardig behandeld. Hij werd trouwens altijd door iedereen onrechtvaardig behandeld, anders zou hij nu op de plaats van Wolfert staan! Hij haatte Wolfert, net zoals hij Winfried haatte, en hij gunde hem al het kwaad, dat hij maar bedenken kon. Doch hij toonde zijn boosheid en afgunst niet. O nee!... Hij trok zijn vriendelijkste gezicht, en dong naar de gunst van den overwinnaar door uitbundige gelukwensen en overdreven loftuitingen. Veel pleizier had hij er niet van, want Wolfert keek hem aan met een blik, of hij een akelig insect zag of een vieze wurm of zoiets... En dat maakte Alfer nog weer woedender en deed hem nog grimmiger op wraak zinnen.

Temidden van het tumult klonk de horen van den eersten kamprechter, en langzaam werd het stil. Ermanarik stond recht overeind op de verhoging naast Bernulf. Wolfert kreeg een teken, dat hij bij den vorst moest komen. Deze drukte hem krachtig de hand en wenste hem geluk met de overwinning en zei, dat hij nog even moest blijven staan. Toen begon hij te spreken en iedereen luisterde aandachtig naar zijn woorden.

Ermanarik roemde de kracht en de behendigheid, die de jongens vandaag in de wedkampen getoond hadden, en voorspelde hun, dat zij flinke mannen zouden worden, sieraden van de stam. Hij prees ook degenen, die niet een vooraanstaande plaats hadden weten te veroveren: ook zij hadden hun best gedaan, hadden goed werk laten zien, en het was nu eenmaal zo, dat niet iedereen de eerste kon zijn. Maar het kwam er ook niet opaan, de eerste te zijn: het kwam erop aan je best te doen, en je uiterste krachten in te spannen; wie dat deed, was een man die achting verdiende en een man genoemd mocht worden. Daarom moedigde hij

[pagina 89]
[p. 89]

allen aan voort te gaan, zoals zij begonnen waren, en te proberen bij een volgende gelegenheid weer beter voor den dag te komen.

Ermanariks stem werd ernstiger nog, toen hij de jongens vertelde, dat zij zich vooral moesten wachten voor één heel lelijke ondeugd: de afgunst op anderen en de dwaze trots op eigen voortreffelijkheid. Ieder moest den ander zijn plaats gunnen en kon, als hij zich tot het uiterste had ingespannen, tevreden zijn met de plaats, die hij verwierf. De een was nu eenmaal sterker, vlugger, begaafder dan de ander. Maar als de sterkere niet hoogmoedig werd op de kracht, die hij toevallig van de natuur had meegekregen, zou de zwakkere ook niet jaloers worden. En beiden, de sterkere zowel als de zwakkere, moesten edelmoedig tegenover elkaar staan. Eerlijk bewonderend de zwakkere tegenover de sterkere. En de sterkere altijd bereid om den zwakkere bij te staan. In trouwe en hulpvaardige kameraadschap van allen tegenover elkaar lag de grote kracht van een volk, en dat vroeg Ermanarik van de jeugd onder zijn stam: trouw en kameraadschap, edelmoedigheid en eerlijke hulpvaardigheid. Als ieder deze deugden probeerde bij zichzelf te ontwikkelen, kwam dit allen ten goede, en zou de stam in vrede en welvaart verder leven.

Aandachtig hadden allen geluisterd. De ouderen vol genegenheid voor den sterken man, die Ermanarik was: zij wisten, dat hij de deugden die hij aanprees, zelf in hoge mate bezat, en waren blij met een aanvoerder, die zo'n groot en tegelijk goed man was. De jongeren raakten steeds meer in geestdrift, en namen zich voor mannen te worden, zoals de vorst ze beschreef, sterk en eerlijk, trouw en dapper, edelmoedig en hulpvaardig. Zij ook wisten, dat Ermanarik zelf was, zoals hij hen vroeg te worden: dat hadden zij al vaak genoeg gehoord uit de verhalen over hem. En daarom namen zij graag zijn lessen ter harte.

Toen kwam de vorst met de grote verrassing...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken