Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zinne- en minnebeelden in de schilderkunst van de zeventiende eeuw (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zinne- en minnebeelden in de schilderkunst van de zeventiende eeuw
Afbeelding van Zinne- en minnebeelden in de schilderkunst van de zeventiende eeuwToon afbeelding van titelpagina van Zinne- en minnebeelden in de schilderkunst van de zeventiende eeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.55 MB)

XML (0.16 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

studie
non-fictie/kunstgeschiedenis


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zinne- en minnebeelden in de schilderkunst van de zeventiende eeuw

(1967)–E. de Jongh–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 77]
[p. 77]

Dood en vergankelijkheid



illustratie
Afb. 64 Gravure uit: Roemer Visscher, Sinnepoppen


Kenmerkend voor Roemer Visscher (maar voor hem niet alleen) is dat zijn bijschriften soms eindigen met een moraal die aan het voorafgaande nog juist een enigszins andere wending verleent, ofwel dat voorafgaande op een bepaalde manier preciseert. Zijn tekst bij de afbeelding van de kannen en het glas, onder het motto ‘Elck wat wils’ (dat overigens ook Roemers eigen devies was), wekt op aan de verlangens van iedere dorstige keel tegemoet te komen, maar het slot legt sterk de nadruk op matigheid. Het bijschrift van een ander embleem uit de SinnepoppenGa naar eind103, een meisje voor een spiegel voorstellend, handelt eerst over het schijnkarakter van die spiegel en eindigt dan met een passage

[pagina 78]
[p. 78]


illustratie
Afb. 65 Pieter Pietersz., Cornelis Schellinger


waarin op bedekte wijze gezinspeeld wordt op de vergankelijkheid van alleGa naar margenoot+ dingen. ‘Den wereltlijcken handel ende wandel is den aert van de Spieghel niet onghelijck: want in den Spieghel is niet dan een schijn, het dingh dat ghy daer in sien wilt, moet ghy selfs voor u brenghen: wat personagie ghy in de Wereldt spelen wilt, moet ghy in u selfs vormen. Een Sot, een Courtisaen, een Krijchsman, een goet Ghesel (= vrolijke klant), een elen Baes (= levenslustig iemand), worden al in den Spieghel ghebootst: maer soo haest zy vertrecken, vergaet haer ghedachtenis, ghelijck of zy daer niet gheweest en hadden: dan een wereldt wijs man schijnt wat deur zijn schriften te willen overschieten (= te zullen blijven voortleven): maer het is al wint, ende een handt vol Sons’. Er blijft dus niets over dan wind en zonnestralen.

Gerard TerborchGa naar eind104 kan van een dergelijke gedachte vervuld zijn geweest, toen hij omstreeks 1650 het meisje schilderde wier hoofd en schouders gereflecteerd worden in een spiegel die een knechtje voor haar ophoudt, terwijlGa naar margenoot+ een ander meisje toekijkt. Het zal duidelijk zijn dat wij met deze, zich spiegelende meisjes aan de grens staan van de emblematische doodssymboliek, die in de 17de eeuwse cultuur een minstens zo grote rol heeft gespeeld als de symboliek van de liefde.

[pagina 79]
[p. 79]


illustratie
Afb. 66 Gravure uit: Roemer Vis scher, Sinnepoppen


Veel meer uitgesproken is de vergankelijkheidsgedachte in het portret van Pieter Pietersz., waarschijnlijk Cornelis Schellinger voorstellend, die in 1587Ga naar margenoot+ tot kerkmeester van de Oude Kerk te Amsterdam werd benoemdGa naar eind105. Een vers, geschilderd op het oorspronkelijke koorhek in deze kerk, is door hem ontworpen. Daarom is het niet onmogelijk dat de dichtregels op zijn portret, die betrekking hebben op de dood van Willem van Oranje, eveneens van zijn hand zijn.

 
Wert in dit Jaer tot
 
Delft doorschoten
 
Twelck veel menschen
 
heeft verdrooten
 
 
 
AN. 1584. Ae.T. 33.

Uit deze gegevens valt op te maken dat het schilderij in het jaar van de dood van de prins geschilderd is. Schellinger was toen inderdaad drieëndertig. De linkeronderhoek wordt in beslag genomen door een draaiende tol en twee liggende tollen en de spreuk ‘Elc syn tyt’. In 1614 komt deze unieke combinatie terug in Roemer Visschers Sinnepoppen, als beeld van het ‘uitgedraaide’

[pagina 80]
[p. 80]


illustratie
Afb. 67 Frans van Mieris, Bellen blazende jongen


[pagina 81]
[p. 81]

Ga naar margenoot+ levenGa naar eind106. ‘Als die loop dan uyt is, en de mensch niet meer ghedreven wordt van den levendighen gheest, soo verlaet hy het draeyen en woelen, of om beter te seggen, het draeyen verlaet hem...’ Zowel Schellinger als Roemer Visscher kan de ontwerper van dit tollenembleem zijn geweest, hoewel het geenszins ondenkbaar is dat het uitdraaien van tollen gangbare beeldspraak was onder Amsterdamse humanisten van de late 16de eeuw. Indien het idee inderdaad van Roemer Visscher afkomstig is, betekent dit dat hij het vóór 1584 mondeling de wereld instuurde. Zoals we gezien hebben, heeft hij de definitieve bijschriften voor zijn Sinnepoppen pas korte tijd voor het verschijnen van het boek gemaaktGa naar eind107.

 

Het embleem van de tollen in Pieter Pietersz'. portret is een uit vele varianten op de, uitgebreide en verregaande doodssymboliek van de 17de eeuw, een symboliek die zich vooral geopenbaard heeft in de z.g. vanitas-stillevens. De nederige, levenloze dingen, in deze stillevens bijeengebracht, golden nu eens als toespelingen op de in het verschiet liggende levenloosheid van ieder die er maar zijn blik op sloeg, dan weer als waarschuwing tegen een teveel aan aardse genietingenGa naar eind108. Ook in ‘realistische’ taferelen werd er voortdurend aan herinnerd dat de dood overal op de loer lag, weer geheel in overeenstemming met het Hollandse principe van de versluierde symboliek, de allegorie in burgerlijke vermomming.

De hedendaagse museumbezoeker zal de bellen blazende jongen van FransGa naar margenoot+ van Mieris waarschijnlijk wel in de eerste plaats zien als een aardig genrestukje, de 17de eeuwer daarentegen, onbekend met het begrip genre, moet vooral getroffen zijn door de waarschuwing die in de bezigheid van het bellenblazen besloten lag. Het aardse leven, bij Van Mieris verzinnebeeld door een slak (‘Aerdtsche ghesintheyt’, om met Karel van Mander over de ‘Slecke’Ga naar eind109 te spreken), is evenmin tegen de dood bestand als een zeepbel tegen de lucht. Ruim veertig jaar voordat Van Mieris dit schilderij maakte, schreef Bredero de regels die hierboven al werden geciteerd:

Recht als 't speelzieke kind met pijpjens gaat opblazen
Zijn bellen rond en hol tot in de dunne wind,
Zo is dit leven hier...

‘Homo bulla’: de mens is als een zeepbel, zoals de standaarduitdrukking in

[pagina 82]
[p. 82]


illustratie
Afb. 68 Cornelis Ketel, Bellen blazende putto


het Latijn luidtGa naar eind110. Deze spreuk staat in het Grieks op de achterzijde van een mansportret van Cornelis Ketel, boven een naakt jongetje dat bezig is uit eenGa naar margenoot+ bakje bellen te blazen. Anders dan het 'realistische' jongetje van Frans van Mieris, is dit 'onrealistische' jongetje van Ketel een figuur die kennelijk thuishoort in het gebied van de allegorie. Dat geldt ook voor het bellenblazende kind, omgeven door doodshoofd, doodsbloem en rokende pot, dat in 1594Ga naar margenoot+ door Hendrick Goltzius gegraveerd werd. Deze compositie gaat vergezeld van een motto ‘Quis evadet?’ (Wie zal eraan ontsnappen?) en een commentariërend vers, waardoor het geheel zich feitelijk in niets onderscheidt van het uit dezelfde bestanddelen bestaande, traditionele embleem.

In de loop van de 17de eeuw onderging dit soort allegorische kinderfiguren een gedaanteverwisseling: op alledaagse wijze gekleed, drongen zij heimelijk de ‘genre’-schilderkunst binnen, om daar het bellenblazen voort te zetten totdat ze uiteindelijk niet meer als boodschappers van de dood herkend zouden wordenGa naar eind111. De functie van het jongetje dat op de vliering van de ‘Herberg van Jan Steen’ boven de hoofden van het uitgebreide gezelschap dat zich aan uiterst wereldse zaken wijdt, naast een schedel bellen ligt te blazen, is nuGa naar margenoot+ duidelijk genoeg. Hij is nauwelijks zichtbaar, zodat wij hier in dubbele zinGa naar margenoot+ van verborgen symboliek kunnen spreken.

[pagina 83]
[p. 83]


illustratie
Afb. 69 Hendrick Goltzius, ‘Quis evadet?’


[pagina 84]
[p. 84]


illustratie
Afb. 70 Jan Steen, Zogenaamde Herberg van Jan Steen


[pagina 85]
[p. 85]


illustratie
Afb. 71 Detail van afbeelding 70


Vanzelfsprekend mocht het in de emblematiek aan bellenblazers niet ontbreken. In Adriaan Poirters' Het Masker vande Wereldt afgetrocken (1645) figureert een bellen blazend knaapje met net zo'n ‘wereldse’ baret opGa naar margenoot+ als de jongen van Frans van Mieris voor zich heeft liggenGa naar eind112. ‘Het verdwijnt Soo 'tschijnt, En 't vergaat Daer 't staat’, rijmde de pater en hij doelt op de ijdele schoonheid maar ook op het menselijk leven. Een andere Vlaamse jezuietenpater, Jan David, was hem in 1610 overigens vóór geweestGa naar eind113, of- schoon David geen bellen blazend kind maar een variant hierop ten toneleGa naar margenoot+ voert, namelijk een vos die de wereld als een zeepbel opblaast. Een tweede variant levert een eeuw later de protestantse dichter Jan LuikenGa naar eind114. Bij hem zijn het wel weer jongetjes die de hoofdrol vervullen maar ze spelen niet meer met zeepbellen doch met een blaas, kennelijk een blaas van een koe of van een

[pagina 86]
[p. 86]


illustratie
Afb. 72 Gravure uit: Adrianus Poiriers, Het Masker vande Wereldt afgetrocken


Ga naar margenoot+ varken. Onder de door hem zelf gemaakte ets schreef Luiken:

 
Wat is de Waereld, die het ziet?
 
Een Blaas vol wind en anders niet;
 
Laat daar 't onweetend Kind meê speelen:
 
Maar dat het wys en grys verstand
 
Geen vodder y houde aan de hand
 
Om in het kinderspel te deelen.

In de zin van de eerste twee regels vooral: de wereld als een blaas vol wind, dus de nietigheid van al het aardse implicerend, moeten m.i. de vele voorstellingen worden begrepen van geslachte dieren, waarvan de blazen tot kinderspeelgoed dienen. Het uitgebeende varken van Barent Fabritius, opGa naar margenoot+ zichzelf al een beeld van de dood, is een van deze werken. De kinderen op de voorgrond vermaken zich ermee de blaas van het beest op te blazen, terwijl op de achtergrond onder anderen twee mannen zitten, die een pijp roken. Naar betekenis wellicht een aanvullend motief, want ook rook is, zoals we bij Goltzius zagen, symbool van vergankelijkheid.

[pagina 87]
[p. 87]


illustratie
Afb. 73 Gravure uit: Ioannes David, Duodecim specula


Het idee van de naderende dood, vertaald in concrete voorwerpen, treffen we tenslotte ook aan op een jeugdig zelfportret van de man die in zijn op latere leeftijd geschreven kunsttheorie zo'n hoge waardering toonde voor ‘bywerkGa naar margenoot+ dat bedektlijk iets verklaart’. In 1644, kort nadat zijn leertijd bij Rembrandt geëindigd was, beeldde de zeventienjarige Samuel van Hoogstraeten zichzelf af, zittend aan een tafel met boeken, een doodshoofd, een zandloper en een uitgebrande kaars, de kaars waarover Heiman Dullaart, die andere Rem- brandt-leerling, zijn ‘afscheidsgedicht’ heeft gemaakt. Of de jeugdige kunstenaar bekend was met het destijds druk circulerende embleemboek van Gabriel Rollenhagen, moet een open vraag blijven, maar het zou allerminst verwonderlijk zijn als hij het embleem met het motto ‘Vita mortalium vigilia’Ga naar margenoot+ tot uitgangspunt voor dit zelfportret had genomen. Ook het jongetje van Rollenhagen is aan een tafel gezeten en voorzien van kaars, boek en zandloper. De schedel die ontbreekt, kan men als overbodig beschouwen. Noch de spreuk ‘Disce mori’ (leer te sterven) in het opengeslagen boek, noch het motto rondom, of het tweeregelige vers onder de gravure, laat enige twijfel bestaan aan de intentie van dit embleemGa naar eind115.

De preoccupatie met de dood waarmee Samuel van Hoogstraeten zijn artistie-

[pagina 88]
[p. 88]


illustratie
Afb. 74 Barent Fabritius, Het geslachte varken


[pagina 89]
[p. 89]


illustratie
Afb. 75 Ets uil: Jan Luiken, Des Menschen Begin, Midden en Einde


[pagina 90]
[p. 90]


illustratie
Afb. 76 Samuel van Hoogstraeten, Zelfportret


ke loopbaan begon, keert terug in de slotalinea van zijn Hooge Schoole der Schilderkonst, dat in 1678, aan het einde van zijn leven, verscheen. Vormden kaars, boeken en zandloper het emblematische bijwerk voor de jeugdige schilder Van Hoogstraeten, de oudere theoreticus Van Hoogstraeten heeft het over zijn ‘levens Schip’ dat ‘bouwvallich ter haven’ vaart, daarmee een beeldspraak kiezend die in wezen zuiver emblematisch isGa naar eind116. Nu was Van Hoogstraeten in geen enkel opzicht een uitzondering. Woord en beeld - in de 17de eeuw zijn ze meestal niet van elkaar te scheidenGa naar eind117. Of het één al dan niet superieur werd geacht aan het ander, doet hier weinig meer ter zake: zelden zijn woorden zo ‘beeldend’ en beelden zo ‘woordelijk’ gebruikt als in de 17de eeuw. Wie bereid is door het l'art pour l'art heen te zien en de esthetiek van gisteren op losse schroeven durft zetten, zal in de schilderkunst en emblematiek van drie eeuwen geleden talloze bewijzen vinden voor het feit dat er inderdaad ‘niet ledighs of ydels in de dinghen’ was.

[pagina 91]
[p. 91]


illustratie
Afb. 77 Gravure uit: Gabriel Rollenhagen, Nucleus Emblematum


eind103
Ibidem, p. 152.
margenoot+
Afb. 64
eind104
S.J. Gudlaugsson, p. 101.
margenoot+
Afb. 63
margenoot+
Afb. 65
eind105
Cat. Mauritshuis 1967: Schilderijen uit de 15de en 16de eeuw (tekst van M.M. Tøth-Ubbens).
margenoot+
Afb. 66
eind106
Roemer Visscher, Sinnepoppen, p. 20.
eind107
Zie noot 8.
eind108
Ingvar Bergström, p. 154-190.
margenoot+
Afb. 67
eind109
Karel van Mander, Uytbeeldinghe der Figueren..., ed. Amsterdam 1616, Fol. 118 recto (opgenomen achter Van Manders Uytleggingh op den Metamorphosis Pub. Ovidii Nasonis).
eind110
John Baptist Knipping, p. 117 e.v.
margenoot+
Afb. 68
margenoot+
Afb. 69
eind111
Robert Keyszelitz, ‘ “Die beiden Seifenbläser” des Esaias Boursse im Aachener Suermondt-Museum - eine Allegorie der Vanitas’, in: Aachener Kunstblätter 1957, p. 19-26.
margenoot+
Afb. 70
margenoot+
Afb. 71
margenoot+
Afb. 72
eind112
Adriaan Poirters, Het Masker van de Wereldt afgetrocken, Antwerpen 1646, p. 78 e.v.
eind113
Ioannes David, Duodecim Specula..., Antwerpen 1610, p. 11.
margenoot+
Afb. 73
eind114
Jan Luiken, Des Menschen Begin, Midden en Einde, Amsterdam 1712, p. 46-47.
margenoot+
Afb. 75
margenoot+
Afb. 74
margenoot+
Afb. 76
margenoot+
Afb. 77
eind115
Gabriel Rollenhagen, I, p. 82. Het boek van Rollenhagen (met prenten van Chrispijn de Passe en zijn kinderen) werd in Holland temeer bekend door de vertaling van Zacharias Heyns: Volsinnighe uytbeelsels..., (2 dln.), Arnhem 1615-17. Het tweede deel van de oorspronkelijke, Latijnse uitgave verscheen in 1613 te Utrecht.
eind116
Samuel van Hoogstraeten, p. 361.
eind117
Een kunstenaar bij wie de samenhang tussen woord en beeld een bijzonder grote rol heeft gespeeld, is Cornelis Ketel. Er zijn slechts weinig werken van hem bewaard gebleven, maar over die samenhang zijn we goed geïnformeerd door Karel van Mander. In zijn levensbeschrijving van Ketel citeert Van Mander een aantal curieuze verzen die Ketel bij zijn eigen schilderijen gemaakt had. Bovendien zijn de Uytbeeldinghe der Figueren aan Ketel opgedragen, uit vriendschap, maar ook ‘om dat ick niemant in onsen tijt en weet noch kenne, door wien men so veel aerdige versieringen, en sin-rycke uytbeeldinghen, te wege gebracht siet.’ Zie Karel van Mander, Het Schilder-Boeck, ed. Amsterdam 1618, Fol. 190 recto - 195 verso; en Uytbeeldinghe, Fol. 110 verso.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken