Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het bijenboek. Practisch handboek der bijenteelt (1941)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het bijenboek. Practisch handboek der bijenteelt
Afbeelding van Het bijenboek. Practisch handboek der bijenteeltToon afbeelding van titelpagina van Het bijenboek. Practisch handboek der bijenteelt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (20.44 MB)

Scans (41.79 MB)

ebook (24.94 MB)

XML (0.89 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

monografie
non-fictie/natuurwetenschappen/biologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het bijenboek. Practisch handboek der bijenteelt

(1941)–Joh. A. Joustra–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 291]
[p. 291]

Hoofdstuk X.
De verschillende bijenrassen.

Wellicht onder de invloed van de verschillende klimatologische verhoudingen, wijken de bijen, wat kleur en karakter betreft, nogal van elkaar af.

Over het algemeen bezitten de bijen uit de Zuidelijke landen een lichter haarkleed, dan haar meer Noordelijk verblijvende zusters.

Door import zijn echter verschillende bastaardsoorten ontstaan, welke in sommige streken zelfs domineren.

In ons land heeft men het oorspronkelijke ras dan ook niet zuiver kunnen houden en treffen we nagenoeg op elke stand kruisingsproducten aan.

Merkwaardig is het wel, dat een vreemd ingevoerd ras spoedig zijn invloed in de omtrek doet gelden en het heeft er de schijn van, dat de inheemse moeren voorkeur hebben om te paren met darren van vreemde herkomst.

In dit werkje zullen wij ons bepalen tot het bespreken van de meest bekende bijenrassen en hun eigenaardigheden.

De Duitse bij.

We zullen ons niet verdiepen in de na-oorlogse vraag, of de oorspronkelijke Duitse bij licht of donker gekleurd was, een geel- of grijs-achtige tint had, dan wel geheel bruin of zwart van kleur geweest is.

De hedendaagse Duitse bij is van het Middel-Europese type, komt overeen niet onze eigen soort, heeft een donkerbruine kleur en bezit een goede verzamelijver.

Ze is niet bizonder zwermlustig, doch neigt zelfs naar een zekere zwermtraagheid over.

In het voorjaar begint zij eerst laat met het vormen van

[pagina 292]
[p. 292]

een broednestje, doch zet spoedig met kracht door, zodat de volken ongeveer half Juni zwermrijp worden.

Waarschijnlijk is zij ontstaan uit de heidebij, wier grondkleur van bruin tot zwart is.

De heidebij beschikt over een buitengewoon goede verzamelijver en is gedurende de dracht vaak opvallend tot steken geneigd.

De Duitse heidebij treft men vooral aan in de Provincie Hannover, op de Lüneburgerheide, in Brunswijk en de overige heidestreken.

Haar ongeëvenaarde zwermlust maakt het den heideimker mogelijk sterk te vermeerderen en in goede heidejaren nog een behoorlijke oogst binnen te halen.

In vroegdrachtstreken voldoet zij echter niet en de invoer is in die streken dan ook op mislukking uitgelopen.

De Italiaanse bij.

Ontegenzeggelijk met haar fraaie kleuren een bij, welke het oog bekoort.

De eerste drie achterlijfsringen der werkbijen zijn geelachtig van kleur. Bij kruising met donker gekleurde bijen krijgen deze ringen een meer oranje- tot leerbruine tint, of verdwijnen gedeeltelijk.

De darren zijn zwart, met smalle gele ringen, terwijl de koningin lichtrode tot gele of bruine ringen heeft.

De verzamelijver van de Italiaanse bijen is bekend en deze prima eigenschap ontaardt dikwijls in een roofzucht, waarbij de zwakke en moerloze volken het moeten ontgelden.

Zij is buitengewoon zachtmoedig van aard en is daarom en mede om haar verzamelijver, lange tijd de favoriete onder de bijenrassen geweest.

Zij is inheems in Noordelijk-Italië, Zwitserland en Tirol. Met behulp van deze prachtig gekleurde bij heeft Dr. Dzierzon de sluier opgelicht over veel onbekends in de bijenstok.

Hij was echter niet de eerste, die de Italiaanse bij impor-

[pagina 293]
[p. 293]

teerde. Reeds 10 jaar vroeger (in 1843) importeerde von Baldestein Italiaanse bijen.

Duitslands grootste koninginnenfokker, Wankler, heeft van haar een variëteit gekweekt, de ‘Goldbiene’, welke o.a. in Amerika veel verbreiding vond.

De Italiaanse bijen houden vroeg in de herfst met broeden op, doch beginnen in het vroege voorjaar dra weer een nieuw broednest te vormen, hetgeen haar in Noordelijke streken dikwijls noodlottig wordt.

Zij is niet zeer zwermlustig.

In ons land werden zij vroeger zeer veel ingevoerd en men treft op nagenoeg elke stand kruisingsproducten aan, kenbaar aan de min of meer rood-oranje gekleurde achterlijfsringen.

De kruisingsproducten wijken, wat het karakter betreft, zeer veel af van de oorspronkelijke rassen. Ze zijn gewoonlijk zeer steeklustig.

De Krainer bij.

Deze zachtmoedige lichtgrijs gekleurde bij is afkomstig uit Krain (Jügo-Slavië.).

Imkers, die haar kennen, loven haar goede eigenschappen, al zijn ze wat zwermlustig van aard.

Opmerkelijk is het echter, dat zij deze eigenschap verliezen, wanneer zij in grotere woningen deskundig worden behandeld.

Zij worden in haar vaderland in kleine kistjes met losse bodem en achterstuk gekweekt, welke kistjes op en naast elkander gestapeld worden, als dozen in een schoenwinkel. Bij grote hoeveelheden werden deze volkjes vóór de oorlog naar alle streken verzonden en zij is dan ook welbekend.

Een kruising met onze bijen gaf goede resultaten.

Zij hangen als klitten aan de ramen en zijn gedurende het onderzoek rustig en kalm. Ze zijn uitstekend winterhard en vliegen ook bij minder goed weer dikwijls uit, daarom vermoedelijk zeer geschikt voor fruitstreken.

[pagina 294]
[p. 294]

De Cyperse bij.

Zij is zonder twijfel de fraaiste bij, welke men kent. Haar lichtgele en roodachtige grondtoon steekt schitterend af tegen haar witachtig haarkleed.

Zij is afkomstig van het eiland Cyprus.

Haar levendig temperament, haar grote bedrijvigheid en haar enorme vruchtbaarheid waren oorzaak, dat vele imkers zo'n Cypertje begeerden.

Waar zij echter deze eigenschappen gepaard laat gaan met een steekwoede, die vaak den meest immunen imker het hazenpad doet kiezen, is dit ras minder aan te bevelen. In 1922 zag ik voor 't eerst een, zuivere teelt van dit ras van Dr. h.c. Gerstung, die mij een pas geïmporteerd miniatuurvolkje op de tentoonstelling te Magdeburg toonde.

De Egyptische bij.

In schoonheid is de Egyptische bij de Cyperse bijna gelijk. Zij is echter lichtgrijs behaard en wat kleiner van bouw.

Ze is zeer ijverig, doch proeven hebben bewezen, dat zij als gebruiksbij achterblijft bij de andere rassen.

De Cypro-Italiaanse bij.

In de laatste jaren wordt in ons land op een wat al te luidruchtige wijze reclame gemaakt voor een uit Amerika afkomstige gekruiste Italiaanse bij, n.l. Cypro-Italiaanse. Van deze bij wordt gezegd, dat zij niet zwermt en enorme hoeveelheden honing verzamelt.

Wat we er gedurende enkele jaren van te zien kregen, is het volgende:

Door- en uitwintering matig tot slecht; veelal in het voorjaar zéér kleine volkjes. Echter een geweldige broedster, welke - indien er maar voldoende bijen zijn overgebleven - spoedig beschikt over een enorm broednest. Dat ze geen darrenraat zou aanzetten en beleggen wordt door de feiten gelogenstraft.

[pagina 295]
[p. 295]

Wel is ze traag in het aanzetten van moerdoppen en wisselt vaak ongemerkt van moer, al is zwermen ook niet uitgesloten. De bij komt echter soms te laat voor de hoofddracht òf te vroeg.

Evenals de Italiaanse bij is ze zeer zachtmoedig en ijverig. Ook rooflust en vervliegen op andere volken is haar niet vreemd.

Bij het openen van de woning geeft ze geen pittige indruk; ze is wat sloom.

Wegens haar slechte doorwintering is zij vooral voor de fruitstreken niet aan te bevelen.

De Nederlandse bij.

Als we al van een Nederlands ras kunnen spreken, dan heeft dit toch veel overeenkomst met het type, dat men in Noordelijk- en Middel-Europa aantreft.

Zij is dan ook in vele opzichten gelijk aan de Duitse bij en vertoont veelal kenmerken van kruisingen met andere rassen, voornamelijk Italiaanse en Krainer.

Het is wel opmerkelijk, dat, in tegenstelling met de andere landen van Europa, ernstige bijenziekten hier zo goed als niet voorkwamen.

Waar al eens broedziekte geconstateerd werd, was dit toch in zeer geringe mate.

Noséma, dat de laatste jaren óók bij een deel onzer bijen is geconstateerd, droeg in de meeste gevallen geen ernstig karakter, terwijl roerverschijnselen, welke voor 1909 nog al eens voorkwamen, zo goed als uitgebannen zijn.

Onze bijen zijn dan ook winterhard te noemen en zijn aangepast aan ons wisselvallig klimaat.

Door onoordeelkundige behandeling, tengevolge van winstbejag, worden in sommige streken van ons land soms de zwermen te vroeg afgenomen, waardoor schade gedaan wordt aan de sterkte van het ras.

Waar de bijen goed worden behandeld, munten zij uit door verzamelijver, goede doorwintering en geringe zwermlust.

Merkwaardig, dat weinig te zeggen is over haar steeklust.

[pagina 296]
[p. 296]

Die is wisselend in jaargetijde en streek.

Zij is buitengewoon gevoelig voor een rustige behandeling en geeft daarom dan ook vaak bij diverse imkers verschillende beelden te zien.

De steeklust, welke zij soms openbaart, schijnt niet aangeboren te zijn, daar zij spoedig in goede banen is te leiden.

De honing, vooral raathoning van de heide, wordt prachtig blank Verzegeld, doordat de zegeltjes niet vlak op de honing aangebracht, m.a.w, de cellen niet tot overlopen gevuld worden, zoals b.v. bij de Italiaanse bij.

Wij bezitten in ons inheems ras dan ook een prima bij, welke zeer zeker met andere goede rassen een vergelijking kan doorstaan.

Zij is met name door de Engelse imkers zeer gewild, wegens haar vrijwel onvatbaarheid voor ziekten, o.a. voor de mijtziekte, zodat dan ook jaarlijks duizenden volken het kanaal oversteken.

* * *

 

Wij zouden nog meerdere rassen kunnen vermelden, doch wij volstaan met de hierboven genoemde.

De zucht, om steeds vreemde soorten in te voeren, is in 't algemeen niet bevorderlijk aan de kwaliteit van ons eigen ras en het is zeer de vraag, of we met de import van vreemde koninginnen niet óók ziekten importeren, welke we maar liever buiten onze grenzen houden.

Indien men zorgt door selectie de beste eigenschappen van ons ras te doen dommeren, dan is het overbodig, de hulp in te roepen van vreemde rassen.

Eerst indien zou blijken, dat we zonder die hulp de goede eigenschappen niet kunnen opvoeren, is import geoorloofd. Men beginne daar echter niet aan, voordat men zoveel practische ervaring heeft opgedaan, dat men het moeilijk werk van selectie behoorlijk onder de knie heeft.

Een indirect nadeel van het invoeren van vreemde soorten is, dat men geen voldoende invloed kan uitoefenen op de paring, zodat de soort niet zuiver te houden is.

Bovendien hindert de invoerder van vreemde soorten daardoor het selectiewerk van anderen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken