Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vertrouw nooit een zeeloods (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vertrouw nooit een zeeloods
Afbeelding van Vertrouw nooit een zeeloodsToon afbeelding van titelpagina van Vertrouw nooit een zeeloods

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.64 MB)

Scans (8.27 MB)

ebook (2.91 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vertrouw nooit een zeeloods

(1991)–Sjouke Joustra–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 30]
[p. 30]

Een havenjobje

De telefoon rinkelde zoals alleen een telefoon kan rinkelen, luid en overbiddelijk, zich niet storend aan de intimiteit of geborgenheid van het huiselijk leven.

Het eerste wat ik doe als ik met functioneel leeftijdsontslag ga is dat apparaat de deur uit trappen, had De Vries zichzelf eens beloofd. Als je dat maar laat, was het weerwoord van zijn vrouw geweest, ik zou me geen raad weten zonder. Het flo was toen nog te ver weg geweest om er al ruzie over te maken, maar over tien dagen was het zover. ‘Het zal toch niet het loodswezen zijn?’ informeerde Jitske tegen beter weten in. Ze was bezig met de laatste toebereidselen voor de brunch, die zij zondags altijd gebruikten als hij thuis was met verlof. Vandaag echter, terwijl hij in de vaarbeurt was, waren ze overmoedig geweest. Buiten stond er een zware storm, de hele nacht bleek er slechts één schip binnen te zijn gekomen, een haalschip uit Bremerhaven en vanochtend bleek De Vries nog op de derde beurt te staan. Vermoedelijk zou het een afkomer voor de haven zijn die Terneuzen is gepasseerd.

Hij nam de hoorn van de haak en het hinderlijke gerinkel verstomde meteen. De zoetgevooisde stem van Jo Midavaine klonk uit de hoorn.

‘Kun je direct naar de wacht komen, loods De Vries, we hebben een scheepje in de rede die op de haven wil.’ Pieter de Vries wilde nog nadere informatie, maar de verbinding was al verbroken.

‘Ik moet direct naar de wacht voor een jobje op de haven, Jitske,’ en hij keek in haar teleurgestelde gezicht. ‘Wat moet ik nu met onze brunch beginnen?’ Hij schoot zijn jas aan. ‘Bewaar die maar tot vanavond. Dag hoor.’ Eigenlijk was het logisch dat ze teleurgesteld was. Hij had die jongen van de Roeierswacht moeten uithoren. Waarom bestelde die Groninger om twaalf uur 's middags een loods om hem op de haven te brengen? Kon die Molleboon niet een uurtje wachten tot ook hij gegeten had?

Zwaar trapte hij op de fiets tegen de wind in. Buiten zou het flink tekeergaan en het was geen wonder dat de dienst gestaakt was. Geen weer om zonder schip op zee te zijn, noemde zijn vader dat vroeger.

Jo had snel de verbinding verbroken, maar hij kende zijn vocabulaire een beetje en met zijn overredende stem kon hij je de verschrik-

[pagina 31]
[p. 31]

kelijkste dingen in de maag splitsen. Nooit zou hij die ene keer vergeten dat Jo hem tegen de morgen had geroepen. ‘Kom je naar de wacht, loods, ik heb een tankertje voor de Petrolpier in Antwerpen. Het is de Kaapduinen al gepasseerd.’ Goed, hij had er een hekel aan om zich te moeten haasten als hij zo uit bed kwam, aan de andere kant kon hij bijna terugzien op een boerennacht van bijna drie uur, terwijl Jo hem zo lang mogelijk had laten slapen. Enfin, het tankertje bleek achteraf de grootste tanker te zijn die ooit aan de Petrolpier was afgemeerd.

 

‘Ga maar naar de steiger, loods, de bemanning is al aan boord. Gelukkig lag de afhaler langs de kademuur. Het was om en nabij hoogwater en de buitensteigers werden overspoeld door de aanschietende zeeën.

‘Goeiemiddag loods, hebben ze je van je middagmaal weggeroepen?’ De schipper lachte meesmuilend.

‘We zouden juist aan tafel gaan, Kobus, maar hopelijk heeft die Grunninger nog een boterham met jam bewaard.’ Kobus keek hem verwonderd aan en begon dan te lachen. ‘Een Groninger? Een Jap zal je bedoelen, we brengen je naar de Mitsu Maru, een autoboot voor de Sloehaven.’

Die verdomde Midavaine met zijn hoerenstem had hem weer eens te pakken met zijn scheepje voor de haven.

De afhaler schoot het haventje uit en zette koers naar een hoog op het water liggend schip halverwege Breskens. De zeeën spoelden vrij over het voorschip van de afhaler en van de talloze ankerliggers in de rede moest het lijken alsof hij zich in een aanstormende golf voortbewoog.

‘Je moet maar zien of je aan boord kunt komen, het is nogal een hoogte; de wind is nog toegenomen en er staat een knappe zee. In ieder geval blijven we in de buurt wachten, je moet maar eens zien wat je doet. Je bent namelijk, met de zeeloods meegerekend, de derde loods die het wil proberen.’

‘Te veel wind?’ Er moest nu zeker windkracht acht staan uit het zuidwesten.

‘Ja en het schip is doodleeg. Hij moet Japanse auto's laden. Zoals je misschien weet houden ze die hier in depot voor de tijd dat er toevallig geen havenstaking in Engeland is. De Rooie is witverziekend heet omdat de loodsen iedere keer de kapitein adviseren te blijven liggen en minder wind af te wachten.’

De Rooie was de directeur van het havenbedrijf en hij kon tekeergaan als een bootwerker. ‘Snipperdagen? Man, d'r ligt een schip voor de kant dat moet laden. Neem de zak, dan heb je verlof zolang je wilt. Sodemieter gauw mijn kantoor uit, ik moet met kerels werken, niet

[pagina 32]
[p. 32]

met ouwe wijven.’ Aan de andere kant stond hij erom bekend dat hij indien nodig met eigen handen de lading voor de poorten van de hel weghaalde. Niemand verwonderde zich erover als op een zondag, wanneer het tarief hoog en de bootwerkers schaars waren, zijn vrouw, zijn dochters en andere leden van de familie de auto's in of uit het schip reden.

‘Kijk daar ligt hij, loods.’ De rede lag vol schepen, zeker vijfentwintig lagen allemaal te wachten tot de storm zou bedaren. De autoboot viel echter wel uit de toon door zijn lengte maar vooral ook door zijn hoogte. ‘Het is wel een bak,’ mompelde De Vries voor zich uit en zijn hart kneep onwillekeurig samen. Zeker een dikke tweehonderd meter lengte en hoe hoog de brug boven het water uitstak durfde hij niet te schatten. ‘Een lege blaas en maar zien waar het scheepje strandt.’

‘Niet zo somber, je ziet maar eens aan en als het niet gaat, nemen we je weer mee terug, loods.’

Handig gebruik makend van de lij die het schip zwaaiend achter zijn anker juist maakte, bracht de schipper de afhaler langszij. De Vries stormde naar voren, greep de loodsladder stevig beet en klom omhoog. Nog geen twee minuten had het hele beloodsen geduurd. Op enige afstand van de Mitsu Maru hield de afhaler het gaande, wachtend of er nog van zijn diensten gebruik zou worden gemaakt.

De klim naar boven viel De Vries mee. Halfweg het dek bleek een deur in de scheepshuid open te staan en opgelucht klom De Vries naar binnen.

‘Good afternoon captain sir, welcome on board sir.’ Een jonge Japanner met een gouden band op de mouw van zijn uniformjasje hielp hem verder naar binnen en ging hem voor op de trap die ongetwijfeld naar de brug voerde. Het bleek nog een hele klim en onderweg hield de jongen een ogenblik stil. Om op adem te komen, dacht De Vries.

‘The captain and the Northseapilot have their lunch at this moment. Do you want now also your lunch, captain?’ De hoffelijkheid van de jongen deed De Vries goed, maar door schade en schande voorzichtig geworden, besloot hij eerst een kijkje op de brug te nemen.

Boven kreeg hij een geweldig uitzicht over de rede die vol lag met wachtende schepen. Breskens lag dichtbij en naar het westen stond de zwart-witte vuurtoren van Nieuwersluis. Achter hem naar het noorden strekte zich langs de uiterste zuidkust van Walcheren Vlissingen uit met de Werf en de Buitenhaven en een mijl of vijf naar het oosten lag de Sloehaven of Vlissingen-Oost zoals de plaatselijke autoriteiten dit nieuwe havengebied - tegen elk historisch besef in - graag noemden.

[pagina 33]
[p. 33]

Kennelijk waren ze bang dat de naam Sloehaven bij de zeevarenden verkeerde associaties op zou wekken met het woord slow. Ondanks de angst van de naamgevers werd bij alle zeevarende naties de haven naar het aloude Sloe genoemd en meenden Engelsen en Amerikanen soms dat deze naam te maken had met een bepaald soort gin.

Plotseling sloeg de schrik De Vries om het hart. Het kon toch niet waar zijn dat uitgezonderd de Mitsu Maru, alle schepen die in de rede lagen op drift waren geraakt? Zijn nuchtere verstand gaf hem te kennen dat hij eerder uit zijn aandachtige observatie mocht concluderen dat het anker van de Mitsu Maru krabde.

‘Mr. Mate, please, how many shackles of the anchorchain are in the water?’

‘Just a second, captain pilot.’ De jongen bladerde snel in een boek vol hiërogliefen, blijkbaar het Japanse journaal van de Maru.

‘Yes captain pilot, eight shackles in the water.’

Meer dan genoeg ketting, hoewel je dat met deze stormachtige wind tegen stil water nooit kon weten.

‘Thank you, Mr. Mate. Call the captain and tell him that the ship is drifting and that I want to go anchor up.’

‘Yes sir and maybe stand by the engine?’ De jongen was snel van begrip. Hij zou het nog ver brengen in het leven... misschien wel tot loods.

‘Yes please.’ De telegraaf rinkelde terwijl de jongen hem op stand by zette en De Vries verwonderde zich erover dat uitgezonderd het lawaai dat de wind maakte het verder zo stil op de brug was. Hij miste iets. Natuurlijk, de vhf was dood. Met twee stappen was hij bij de marifoon en schakelde het toestel in. Engels met een Vlaams accent riep hem op ‘Mitsu Maru, Mitsu Maru, here the Italian tanker Raffaele Cafiero, come in please.’ De stem klonk ongerust en daar was dan ook reden voor.

‘Raffaele Cafiero, hier de Mitsu Maru.’

‘Goedverdoeme collega, ge komt dicht naar me toe, zunne.’ De man had er behoefte aan zijn spanningen te luchten.

‘Raffaele Cafiero, ja het spijt me. Ik kom net aan boord en we gaan zo ankerop.’

‘As ge maar rap zijt want anders wordt het patat. Ik zij geladen met naft, zunne, voor vliegtuigen, zo pas op zunne.’

Loods De Vries liep naar de brugvleugel en maakte de schipper van de afhaler met armzwaaien duidelijk dat hij aan boord bleef en het scheepje terug kon keren. Met weemoed zag hij de boot rondzwaaien en met volle kracht naar Vlissingen varen.

‘Good afternoon captain pilot, any troubles with my ship?’ De

[pagina 34]
[p. 34]

lange Japanse kapitein in een uniform vol goud, schudde De Vries de hand. De loods legde hem uit dat het anker krabde en dat ze gevaarlijk dicht bij de Italiaanse tanker kwamen. Hij stelde voor om het anker te hieuwen en te verhalen naar de ligplaats. De gezagvoerder knikte en sprak in afgebeten bevelen tot de jonge stuurman. Tot zijn vreugde constateerde De Vries dat enkele kleine Japanners op de bak met het ankerspil bezig waren om het anker thuis te hieuwen.

‘De Maru in de rede...’ De kapitein van een sleepboot riep de autoboot op om te vragen of hij nabij de Buitenhaven vast mocht maken. Er stond nogal wat zee in de rede en vastmaken daar zou moeilijk gaan. Intussen kwam de eerste sluiting van de ankerketting voor de kluis en de timmerman op de bak gaf acht slagen op de bel.

‘Fifty metres clear from the Italian tanker aft, captain pilot.’ Ergens achter op het schip moest zich een stuurman bevinden die de afstand tot de tanker observeerde en deze aan de gezagvoerder doorgaf.

Bij de zesde sluiting die thuiskwam klonk opnieuw een waarschuwing dat de afstand tot de tanker nog maar dertig meter bedroeg. Too close for comfort, dacht De Vries. ‘Dead slow ahead, captain.’

Regelmatig draaide het spil de ketting naar binnen, maar ruim honderd meter ketting kreeg je nu eenmaal niet in een paar minuten thuis en De Vries kon zich indenken dat zijn Belgische collega met afgrijzen de Jap dichter bij zijn tanker met gevaarlijke lading zag komen. De lange Japanner bleef echter onverstoorbaar en gaf enkel de afstanden tot de tanker door.

‘Thirty metres now, captain pilot.’ Tegelijkertijd klonken van de bel op de bak twee slagen. Het was bijna gepiept, als de schroef maar vrijbleef van de ketting van de tanker en de stormachtige wind de lege blaas niet op de Raffaele Cafiero joeg. De spanningen die een loods soms moet doormaken deden De Vries verlangen naar de koelbloedigheid van de Japanse kapitein. ‘Slow ahead the engine, captain.’

Nog vrij plotseling klonk het luiden van de bel, het anker was boven water. De spanning op de brug was gebroken. ‘Twenty metres clear now,’ deelde de kapitein onverstoorbaar mee alsof hij een sigaret offreerde. ‘You like a smoke, sir?’

‘Half ahead now and steady on course two-nine-five.’ Blijkbaar verkeerde de roerganger als enige in een andere wereld. De man schrok op en boog zich over het kompas en knikte dankbaar naar de loods. ‘Two-eight-five it is, sir.’ Ze moesten eerst flink afstand nemen van de Italiaan voor hij het schip rond kon werken. De collega's hadden maar weinig ruimte gelaten om te zwaaien, dacht De Vries en hij vervloekte de sleepboot die de zeeën in de rede te hoog vond om de autoboot te assisteren. Nu, hier zou het moeten lukken. ‘Hard star-

[pagina 35]
[p. 35]

board and full ahead.’ Het schip draaide verrassend goed. Nu oppassen dat hij niet te dicht bij de ankerliggers kwam. Vooruit was de Vlaamse kust nu verwisseld voor de Walcherse. ‘Midships,’ langzaam schoof de Walcherse kust nu voorbij. ‘Slow ahead ten starboard.’ Voorzichtig zocht de autoboot zijn weg tussen de voor anker liggende schepen. Tot nu toe was het wonderlijk goed verlopen. Bij de Buitenhaven zag hij een sleepboot naderen.

‘Hier de sleepboot voor de Mitsu Maru, wat is de bedoeling, loods?’ De Vries greep de hoorn van de marifoon. ‘Goedemiddag, kapitein, voor aan stuurboord vastmaken en twee boten achter. We lopen recht de haven op.’

‘Klaar, loods. Van het kantoor laten ze weten dat het de bedoeling is dat u met stuurboord langs de kaai meert. We zwaaien zeker met de kop in de richting van Cittershaven?’ Verdomme, met deze lege blaas met windkracht negen zwaaien op de haven was om schade vragen. De heren van het havenbedrijf waren te beroerd om zich aan de weersomstandigheden aan te passen. Hij antwoordde kort: ‘Dan heb ik voor nog een sleepboot nodig.’

De twee achtersleepboten lagen bij het vuur van de Schone Waardin te wachten, maar De Vries zag geen mogelijkheid te stoppen of zelfs vaart te minderen. De Maru verlijerde verschrikkelijk; hij was er intussen achter gekomen dat de lengte van het schip tweehonderdtien meter was en hij vijfentwintig meter hoog stond. De storm raasde met zo'n negentig kilometer per uur op de flank van het schip af.

Nu de zeeën hier wat minder hoog waren dan op de rede, konden de sleepboten gemakkelijker vastmaken. ‘De vierde sleepboot maakt op de haven vast,’ klonk door de marifoon.

Het ging nu vlug, en weer verbaasde De Vries zich erover dat je zo makkelijk voor stroom een haven oploopt, mits je voldoende uitloop hebt. De Jap stormde tenminste op de dokken af met een vaart die zelfs de Japanse gezagvoerder zijn onverstoorbare houding deed verliezen. Ze voeren nu praktisch voor de wind. ‘Stop engine and half astern, captain.’ De achtersleepboten zagen nu kans om zich rond te laten vallen. ‘Stop engine and dead slow ahead.’ Hij kreeg het schip weer in zijn macht en zou waarschijnlijk zonder veel problemen de Maru aan de kade kunnen meren... als er geen instructie van het kantoor lag om met stuurboord aan de kade te meren.

Ze naderden nu Cittershaven. Een klein bootje dat door de werf voor klein sleep- en havenwerk gebruikt werd, naderde driftig de autoboot en wierp snel een hieuwlijn aan dek nabij de bakboordsboeg. Rappe handen gaven een sleeptros uit. ‘Make fast!’ werd er

[pagina 36]
[p. 36]

geroepen en voor De Vries van zijn verbazing was bekomen trok het bootje de Banjaard de tros stijf.

De loods drukte op de knop van de fluit en een lange stoot, gevolgd door een korte daverde over het havengebied.

‘Half astern, captain.’ Nu gaf hij drie korte stoten, terwijl het schroefwater dwars van de brug kwam. ‘Stop engine.’ Nu begonnen de sleepboten de Mitsu Maru rond te sleuren en het schip kwam precies uit waar de vastmakers klaarstonden om de trossen aan de wal te nemen voor het afmeren. Alleen de wind kreeg nu weer vol vat op het schip en blies de lege bak als een pluisje naar de kade toe. De Vries zag het gevaar van een harde kennismaking van het schip met de kade en gaf twee korte stoten. De achterboten begrepen het signaal en probeerden de drift naar de wal af te remmen en ook de Banjaard trok parmantig naar bakboord, maar kon tegen deze wind weinig uitrichten. Tot overmaat van ramp gooide de andere sleepboot zijn tros los, waarschijnlijk uit angst knijp te komen. Voor een uitgegeven voortros belegd kon worden kwam de stuurboordsboeg met een dreun tegen de kade.

‘Eine schöne Beule,’ imiteerde De Vries Duitse gezagvoerders die bij voorbaat al bang waren voor schade. Overigens was hij er zeker van dat de Maru hier niet zonder deuk vanaf was gekomen.

De Japanse gezagvoerder bleek echter zijn onverstoorbare houding hervonden te hebben en nodigde De Vries uit naar zijn hut. ‘You did a very nice job, captain pilot.’ De omstandigheden in aanmerking genomen, dacht De Vries, maar hardop zei hij: ‘Thank you, captain.’

In de hut zat de Rooie en zijn gezicht sprak boekdelen. ‘Heb ik net voor de derde keer de ploegen afbesteld en dan komt meneer De Vries de haven op vliegen. Kunnen jullie bij het loodswezen nu niet eens een planning maken?’

De Vries haalde onverschillig de schouders op, de Toyota's stonden alweer klaar om aan boord te rijden. ‘Het kost me te veel moeite om het je uit te leggen, je zou het toch niet begrijpen en daarom zeg ik barst. Moet ik een taxi bestellen of moet ik wachten om met je mee te rijden. Ik wil gauw naar huis want ik zou net met mijn vrouw gaan brunchen. Ik heb namelijk nog niet gegeten.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken