| |
| |
| |
Hoofdstuk I.
Op school.
't Was Maandagmorgen. - Op de speelplaats van de Rembrandtschool scheen de heldere voorjaarszon heerlijk opwekkend door de nog bijna bladerlooze takken der hooge beuken en linden. De krokusjes en tulpen in de perken met hun mooie frissche kleuren richtten zich hoog op, om volop te genieten van de koesterende zonnestralen, en de vogels zongen een liedje van dankbaarheid voor het prachtige, mooie weer. - ‘Nog enkele oogenblikken,’ dachten de bloemen, ‘dan komen de kinderen van de vijfde klas, en zal het hier eerst recht vroolijk worden! Ze zullen ons wel gegroeid vinden sinds Zaterdag!’
Maar, och hé, dien morgen zou er niet veel gelet worden op de arme bloempjes; er was iets veel gewichtigers aan de hand. Dat was al dadelijk te merken bij het opengaan der groote glazen tuindeuren. Anders zag men de meisjes in allerijl de hoeden van den
| |
| |
kapstok krijgen en vlug bal, hoepel of springtouw in de hand nemen; en dan kwamen ze den tuin ingesprongen, dankbaar een kwartiertje te kunnen hollen en vliegen, in plaats van te moeten stilzitten en opletten. Maar nu, - kalm, bedaard, als ernstige groote menschen, liepen ze den gang door en den tuin in, druk redeneerend over een zeer gewichtige zaak. - Tevergeefs spreidden de bloemen hun blaadjes wijder uit, tevergeefs liet de zon haar stralen met verdubbelde kracht op de eerste knoppen schijnen, en zongen de vogels hun mooiste lied - geen der meisjes had er oog of oor voor; ze waren te veel vervuld, van wat er zooeven in de klas gebeurd was. Sommige wandelden in groepjes van drie of vier de paden op en neer, de buitenste wat naar voren, hoofd en bovenlijf naar de middelste gebogen, terwijl er achter in den tuin vier van de grootste met aandacht stonden te luisteren naar een aardig, blond meisje van bijna dertien jaar, Claartje Tarazan.
‘Ja Claar, het was echt leelijk van Letje,’ zei er een uit het groepje, ‘en ik vind, dat Mademoiselle Depré groot gelijk had, om haar weg te sturen.’
‘Ik ga aan Letje zeggen, dat we 't allemaal erg onaardig van haar vinden,’ antwoordde Claar, ‘ga jullie met me mee?’
| |
| |
Hand aan hand gingen de vijf nu in een drafje naar een kleiner meisje toe, dat met een boos, beleedigd gezichtje liep te brommen tegen haar eenige vriendin.
‘Zeg Letje,’ riep Claar haar al van verre toe, ‘luister eens even naar me,’ - en dichterbij gekomen: ‘Annie vertelt me, dat jij het zoo gemeen vondt van Mademoiselle, om je weg te sturen en je straf te geven, maar wij vinden allemaal, dat ze groot gelijk had. Het is toch verschrikkelijk oneerlijk van je, om in je boek te kijken, als Mademoiselle denkt dat je je les uit je hoofd opzegt! - Je weet best, dat ze veel van ons verdragen kan, maar oneerlijkheid kan ze nooit uitstaan, en ik ook niet....’
‘Nu ja, jij vindt natuurlijk altijd alles, net zooals zij, maar het kan me niets schelen, wat jullie er van denkt; ik vind het onrechtvaardig, om me mijn vrijen Woensdagmiddag af te nemen - daar heeft ze niets over te zeggen, dat is mijn tijd!’
‘Hè Letje,’ riep Annie, ‘dat weet je wel beter, het is toch wel eens meer gebeurd, dat we op Woensdag- of Zaterdagmiddag strafles hadden.’
‘Nu, en ik kom toch niet, dan kan ze alleen hier op school zitten, en ik vind jullie lieveling een naar mensch, - daar! - nu weetje 't!’
| |
| |
En na met een woedenden zwaai haar vlechten naar achteren geworpen te hebben, trok ze haar vriendinnetje vlug mee, om van de boetpredikatie af te komen.
‘Bah, wat is het toch een naar kind,’ zei Claar. ‘Ze moest eens half weten, hoe lief Mademoiselle altijd voor mij geweest is. 'k Wou, dat ik het haar maar eens aan het verstand kon brengen. - Wacht, 'k weet wat; 'k heb jullie, geloof ik, ook nooit eens het verhaal gedaan,’ vervolgde ze tegen de andere meisjes. ‘Morgen....’
Tingelingeling, daar ging de schoolbel, en de juffrouw, die in het vrije kwartiertje toezicht had gehouden, riep de meisjes toe, om vlug mee naar binnen te gaan, zoodat er geen tijd meer was, om het gesprek te vervolgen..
Ons Claartje met haar aardige blonde krullen en haar vriendelijk lief gezichtje, was echter lang geen heilig boontje! Ze kon toch niet nalaten, om even door te praten, wat haar al spoedig een strafwerkwoord bezorgde. In de klas moesten vlug de boeken gekregen worden en begon de les. Maar o, wat waren die sommen moeilijk!, van vaten met drie kranen, die je toch nooit zag, en wandelaars, die elkaar op zulke onzinnige afstanden tegemoet gingen, dat ze
| |
| |
wel half dood moesten zijn, als ze elkaar tegenkwamen! - Waarom namen die menschen toch niet liever den trein - zij kon die moeilijke dingen onmogelijk uitrekenen! - Aldoor hoorde ze weer Letje's stem zooals daareven: ‘ik vind jullie Mademoiselle een naar mensch.’ O, Claartje kon er wel om huilen - zij een naar mensch, zij de eerlijkste en rechtvaardigste van de geheele school!
‘Clara gaat u eens verder,’ klonk haar op eens een geheel andere stem in de ooren.
Maar Claartje wist in de verste verte niet meer, waar ze gebleven waren. O ja, toch, haar buurmeisje had het laatst gezegd: ‘een half uur geloopen’ - dat was zeker van dat vat - en dapper zei Claartje, niet wetende dat de anderen al bezig waren aan de volgende som, van een wandelaar, die naar Amsterdam liep: ‘en na dat halve uur was al de petroleum er uit geloopen, dus....,’ maar plotseling hield ze op, want haar buurmeisje stootte haar onder tafel aan en wees, terwijl ze haar lachend gezicht achter haar zakdoek verborg op het volgende vraagstuk - aan alle kanten zag Claartje ingehouden lachen, hier en daar proestte er een uit, en de meester stond haar met groote oogen bestraffend aan te kijken.
‘Clara, u schijnt onder de les niet op te kunnen
| |
| |
letten, dan mag u deze som eens na twaalven maken.’
Och hé, nog al meer straf voor het arme Claartje, het was een morgen vol omgelukken, en alles was de schuld van die vervelende Letje! Nu kon ze niet eens met haar vriendinnetjes meegaan, en hun vertellen, wat ze had willen zeggen in den tuin. - Bijna kwamen de waterlanders voor den dag; Claartje wist heusch niet, hoe er aan dien akeligen morgen nog ooit een eind zou komen.... Gelukkig echter werd er nog al vroeg gebeld en gingen de anderen naar huis. Haar vriendinnetje Annie treuzelde expres erg met het wegbergen van haar boeken en troostte haar in het voorbijgaan met de woorden: ‘Kom, wat kan het je schelen, maak gauw je werk af, dan zullen we op je wachten op den hoek.’
Ha, dat was weer een lichtpuntje! Nu behoefde Claar tenminste niet alleen naar huis te gaan. Bij het overlezen begreep ze die moeilijke som ook al dadelijk wat beter, zoo erg was hij toch ook eigenlijk niet. De leeraar liet haar na eene kleine vermaning gauw gaan en spoedig stond ze nu op straat, omringd door haar vriendinnen.
- ‘Hè, hè, dat is gelukkig afgeloopen! - leuk, dat jullie op me gewacht hebt; heeft niemand je gesnapt?’
| |
| |
- ‘Neen, gelukkig niet, - maar o Claar, wat hebben we toch verschrikkelijk gelachen om jou met dien man, waar al de petroleum uitgeloopen was en jij begreep er maar eerst niets van! Ik heb bijna een gat in mijn zakdoek gebeten, om het niet uit te proesten!’
- ‘Och ja,’ zei Claar, nu ook hartelijk meelachende, ‘ik zei maar wat, ik zat ook aan heel wat anders te denken’.
‘Waaraan dan?’
- ‘Nu, aan wat ik je zeggen wilde in den tuin.’
- ‘O, ja - vertel het ons nu eens!’
- ‘Wel, je weet allemaal, dat Mademoiselle veel voor mij gedaan heeft, maar ik wilde jullie toch graag eens alles uitvoerig vertellen, dus laten we eens afspreken waar we bij elkaar zullen komen, dan vraag ik Letje ook, die kan het dan meteen eens hooren’.
‘Ik weet wat,’ riep Dé, ‘herinner je je nog Claar, dat we den vorigen keer dat leuke land met al die groote roode en witte klavers ontdekt hebben?’
O ja, ons veld, waar je niet anders op kunt komen, dan door over een schutting te klimmen, dat is eenig!’
‘Is dat, waar je zuring kunt plukken, zooveel je wil?’ vroeg Annie, daar zouden we altijd nog eens
| |
| |
heengaan, om voor een heel middagmaal te halen, ik ben dol op zuring met krenten!’
- ‘Hoor die smulster, die denkt weer dadelijk aan lekker eten! Maar zullen we dat dan afspreken? Van middag dadelijk uit school naar het veld, hé?’
‘Best!’ ‘Uitstekend!’ ‘Dat is goed,’ klonk het uit aller mond en binnen korten tijd was ieder der meisjes in haar eigen huis verdwenen om door een paar flinke boterhammen weer krachten te verzamelen voor het zware middagwerk.
|
|