‘Kom,’ riep Hans, ‘nog vlugger, wie de grootste stappen kan nemen; want de tijd voor het eten vliegt altijd zoo om en ik moet om half zes thuis zijn.’
‘Ik ook!’ ‘Ik ook,’ - riepen de anderen.
‘O gelukkig, dat komt goed uit! Dan behoeft er tenminste niemand vroeger weg.’
‘Zeg Annie, waarom heb je geen mand voor zuring meegenomen?’
‘Och, dat kon vandaag toch niet, en ik zou hem toch in geen geval eerst mee naar school hebben kunnen nemen.’
‘Neen, verbeeld je, waar had je hem neer moeten zetten? Maar...’ en Dé kon haast niet verder spreken van het lachen, - ‘we hadden toch les van Piet-kijk-in-de-lucht, die had er toch niets van gezien, al had je de mand midden in de klas gezet. O, stel je voor dat hij binnenkwam zooals altijd, met zijn handen op den rug, zijn hoofd achterover, zijn neus in den wind en zijn oogen ten hemel geslagen... dan kon hij natuurlijk zoo'n nietig ding als een mand voor zuring, niet met zijn attentie vereeren, en o, ik zie hem al voorover vallen en met zijne lange beenen in de lucht spartelen -’
‘Ha, ha, ha, wat eenig zou dat zijn, wat ben je toch een slecht kind, Dé, om je er over te verheugen, dat Zijne Hoogheid zou vallen.’