| |
| |
| |
Hoofdstuk IX.
Beterschap.
Wel was het gevaar geweken, maar het zou toch nog lang duren, voor Mademoiselle weer op mocht, ze moest eerst nog heel wat aansterken. Iederen dag kon men zien, dat het beter met haar ging - en na enkele weken mocht ze al eens wat opzitten in bed, en na nog veel langer tijd eens een oogenblikje in een gemakkelijken stoel zitten.
Trouw kwam Claar iederen dag uit school dadelijk thuis, maar dikwijls gebeurde het, dat de zuster of Mademoiselle haar uitstuurden, om eens wat gezondheid op te doen, zooals ze zeiden, want al dat in huiszitten is voor kinderen niet goed. Dan ging Claar wat wandelen met Joop en Dé, of een van de andere vriendinnen, maar lang bleef ze nooit uit, want van het leuke spelen, zooals ze anders deden, kwam nu toch niets; daar had ze nu geen pleizier in. Dan ging ze weer naar huis terug, en zat tot ze naar bed
| |
| |
moest bij Mademoiselle te leeren en te schilderen. In dien tijd maakte ze verscheidene aardige dingen, die ze alle in een portefeuille bewaarde.
Soms hadden zij en Mademoiselle lange gesprekken en eens kwam het ook op dat briefje, dat Mademoiselle juist gekregen had den dag, dat ze ziek werd, en nu moest Claar aan het vertellen. Het was weer, zooals Mademoiselle wel gedacht had, meer wildheid van de meisjes geweest, dan plagerij. ‘Ja, Claar,’ zei Mademoiselle, ‘je weet, dat ik het erg naar vind, als ze op school niet tevreden over je zijn. Pas toch vooral op, dat ik niet meer klachten over je krijg. Toch ben ik heel blij, dat het niets iets leelijks was, dat je gedaan hadt; trouwens, dat zou me ook erg van je tegen gevallen zijn. - Weet je, Claar, het kan natuurlijk niet toegestaan worden op school, dat de meisjes druk en lastig zijn, omdat alles kalm en rustig moet toegaan, maar er zijn wel andere dingen, die ik veel erger vind.’
‘O ja, zooals toen van Letje, maar later deed ze het toch niet meer, hè?’
‘Neen, ze was erg veranderd den laatsten tijd; hoe komt dat toch?’
‘Och, dat weet ik niet; ik geloof, omdat ze gezien heeft, dat u veel te aardig bent, om boos te maken.’
| |
| |
‘Weet je, Claar, ik vond het toen heel naar van Letje maar anders heb ik er geen klagen over, dat de meisjes niet aardig voor me zijn. Als ik soms wel eens hoor van kinderen, die het opzettelijk hun meesters en juffrouwen lastig maken, dan word ik er altijd boos over, want ze moesten eens half weten, hoeveel verdriet ze er iemand mee kunnen doen. - Toen ik nog in Frankrijk op school was, gaf er bij ons een juffrouw les, die zoo door de kinderen geplaagd werd, dat ze altijd moe en met hoofdpijn thuis kwam, tot de meisjes eens zoo brutaal tegen haar waren geweest, dat ze van verdriet er over ziek werd. Toen hadden de meisjes natuurlijk vreeselijken spijt; ze namen zich voor om haar, als ze beter was excuus te vragen en in 't vervolg beter op te passen, maar het mensch stierf na een ziekte van een halve week. Je kunt je voorstellen, hoe verschrikkelijk de meisjes het vonden, maar toen was het te laat. Dat is altijd voor ons allen een waarschuwing geweest, om voorzichtig te zijn.’
‘O, mamaatje, wat verschrikkelijk, maar dan hadden ze zeker iets ergs gedaan?’
‘Och neen, Claar, het was natuurlijk niet alleen door dien eenen keer gekomen, maar ook doordat die juffrouw al iederen dag weer moe en verdrietig
| |
| |
uit school kwam. Kinderen denken er dikwijls niet over, wat ze doen, maar de juffrouwen zijn zoo den geheelen dag onder de meisjes, 's avonds moeten ze dikwijls het huiswerk nakijken, en blijft er dus niet veel tijd over voor prettige dingen; en dan begrijp je, dat het heerlijk is, als overdag de meisjes wat vriendelijk en aardig voor hen zijn.’
‘Nu, wij zijn op school toch niet ondeugend, wel?’
‘Neen, Claar, ik heb er tenminste heel geen last van, hoor! Alleraardigst ook van de meisjes, om zoo belangstellend naar mijn gezondheid te komen vragen. Ik vind het maar wat prettig bij jullie; ik verlang er al weer naar, om beter te zijn; dan gaan we den eersten dag samen naar school, hè? Wat zal dat gezellig zijn!’
‘Hè, heerlijk! Ik verheug me er nu al op!’
En dan gingen ze weer over wat vroolijker dingen praten.
- Zoo kwam de tijd aan, dat de verpleegster gemist kon worden. Het speet haar erg, dat ze weg moest, maar de dokter had een zieke voor haar, die haar meer noodig had, en dus vertrok ze, om daar weer, zooals ze hoopte, genezing te brengen.
Nu duurde het ook niet lang meer, dat Mademoiselle weer naar school mocht; in het begin zou ze
| |
| |
nog maar een uurtje komen. Toen er vast bepaald was, welken dag het zou zijn, spraken de kinderen die dolblij waren, dat Mademoiselle weer terug kwam, af, om haar te verrassen met prachtige bloemen. - Het leek in de hoogste klasse, waar Mademoiselle dien dag les zou geven, en waar ook de andere kinderen hunne bloemen heen hadden gebracht, een ware rozentuin. De meisjes feliciteerden Mademoiselle allen hartelijk met haar herstel, zoodat het te begrijpen is, dat die eerste les veel had van eene gezellige visite.
Wel twee weken lang ging Mademoiselle alleen een enkel uurtje naar school, want al had de dokter gezegd, dat ze weer aan haar werk mocht beginnen, daarom was ze niet geheel beter. Ze was nog erg zwak, moest 's middags nog op bed gaan liggen en mocht zich volstrekt niet vermoeien. Ook wilde de dokter, dat ze in de vacantie naar buiten zou gaan, ergens waar het heel stil was en daar niet anders zou doen dan eten, drinken, slapen wat wandelen en den rest van den tijd op een ruststoel buiten liggen. Dan zou ze na de vacantie wel weer geheel hersteld zijn.
‘Maar dokter, dan heeft Claar er niets aan, als ik niet eens hier en daar met haar naar toe kan gaan.’
‘Mademoiselle, dat is nu wel heel lief van je,
| |
| |
om zoo aan Claar te denken, maar zorg nu maar eerst eens voor je zelf, misschien wordt er voor Claar nog wel wat anders op gevonden.’
Mademoiselle vond het wel heerlijk, om zoo rustig buiten te zijn. Ze hield dolveel van de zee, en koos daarom Laarwijk om naar toe te gaan. Juist, toen ze er heen wilde schrijven, om kamers te bestellen voor Claar en haar, kreeg ze bezoek van Mevrouw van Kalmar.
‘Wel Mademoiselle, ik kom eens kijken, hoe het met u is. Nu, ik kan 't u nog wel aanzien, dat u ziek bent geweest. De dokter vertelde mij, dat u in de vacantie naar buiten gaat en u het dan heel stil en rustig moet hebben. Nu kwam ik u vragen, of Claartje met ons mee mag gaan naar Valkenheuvel. Dé en Joop zouden het zoo heerlijk vinden en ik ook. Toe, zegt u nu maar dat u het goed vindt.’
‘O Mevrouw! - wat verbazend lief van u, om dat te vragen; maar ik durf het waarlijk niet aan te nemen. - U hebt al zooveel kinderen en Claar is soms zoo druk.’
‘Kom, kom, maakt u u daar maar niet bezorgd over, buiten kunnen ze zoo druk zijn als ze willen, daar hinderen ze niemand. Nu, wat zegt u er van?’
‘Wel Mevrouw, het zal me natuurlijk erg spijten,
| |
| |
dat ik Claartje zoolang moet missen, maar ik vind het voor het kind meer dan heerlijk, om met u mee te gaan, dus zal ik het maar voor haar aannemen. Zij zelf zal er wel niets op tegen heben. Hoe lang bent u van plan te blijven?’
‘Wij gaan de geheele vacantie; we hebben voor zes weken gehuurd.’
‘O, wat zal ze blij zijn! - Ik dank u wel hartelijk voor uwe vriendelijkheid, hoor!’
- Geen wonder, dat Claar, toen ze van de verrassing hoorde, in haar schik was. - ‘Maar Mamaatje,’ zei ze, dan zie ik u de heele vacantie niet; ik zou het nog leuker vinden, als u ook meeging.’
‘Ja kind, maar dat gaat nu niet. We zullen elkaar dikwijls schrijven, hè?’
‘Ja, natuurlijk, ik zal u precies alles vertellen, wat we doen. Zouden Dé en Joop het al weten? Die zullen het ook wel eenig vinden - mag ik eens even naar hen toegaan?’
‘Goed hoor!’
En Claar verdween, om op een draf naar de familie Kalmar te loopen, en daar te vertellen, hoe blij ze was met de uitnoodiging.
|
|