| |
| |
| |
Hoofdstuk XII.
Een week later vond Claar 's morgens naast haar bord een dikken brief uit Laarwijk liggen; wel had ze al eenige briefkaarten gekregen, maar daar stond niet veel op.
Ze at nu gauw haar boterham en ging met haar brief achter in den tuin zitten, om er daar ongestoord van te kunnen genieten.
‘Mijn kleine lieveling’ - stond er boven en dan verder:
‘Om te beginnen, wil ik je eens hartelijk bedanken voor je gezelligen brief. Het was mij een ware verrassing, al zoo gauw wat van je te hooren. Kind, kind, ik geloof, dat je het overheerlijk hebt; ik ben er toch zoo blij om! We mogen Mijnheer en Mevrouw wel erg dankbaar zijn, dat ze je zooveel laten genieten.
Nu, het is hier ook heerlijk. Ik lig, bij goed weer, 's morgens en 's middags op een langen stoel aan het strand; alleen wanneer ik koud word, wandel ik eens een eindje op; 's avonds blijf ik thuis en ga dan vroeg naar bed. Het eten is uitstekend en
| |
| |
smaakt me best. Je ziet dus, dat ik de voorschriften van den dokter goed opvolg; ik hoop dan ook weer even sterk als vroeger in IJdam terug te keeren en aan mijn werk te beginnen.
Ik heb hier twee vriendinnetjes gekregen, nl. de kinderen van den stoelenman, twee alleraardigste blondjes met bruine oogen. Ze zijn toch zoo vriendelijk en lief en komen, zoodra ze me zien, in hun aardig taaltje een praatje bij me maken; ze zeggen altijd jij en jou tegen me. Als ik ga lezen, houden ze zich stil en gaan naast mij in het zand zitten spelen en blijven mij dan zoo den geheelen tijd gezelschap houden. Ik zal ze, als ik wegga, ieder verrassen met een pop, ik heb nu toch zooveel tijd en kan dus best 's avonds wat kleertjes maken. Wat zullen ze blij zijn, ik verheug me er nu al op!
Gistermiddag was er een groote drukte hier. Er was nl. een heel aardig soort kinderfeest, een wedstrijd, wie den mooisten en sterksten berg kon scheppen. Alle kinderen, die mee zouden doen, trokken eerst met vlaggen en vaandels, en muziek voorop, het dorp door. Er waren dames en heeren bij, om op hen te passen. Daarna gingen ze naar het strand, waar ze in groepen van tien of vijftien verdeeld werden; de plaats voor de bergen was
| |
| |
aangegeven door een paaltje. En toen begon het geschep, hoor! De muzikanten liepen intusschen al spelende rond; alle gasten kwamen eens kijken en gaven hun kinderen, broertjes of zusjes goeden raad. Velen hadden hun vlaggen op de bergen geplant, anderen versierden ze met groen en bloemen, zoodat het bepaald een feestelijk gezicht was. Allen schepten onvermoeid door, want spoedig zou de vloed opkomen en de berg, die het 't langst uithield, zou overwinnaar zijn.
Ik ben ook eens gaan kijken; het speet me zoo, dat ik jou niet onder al die werkluitjes zag, je zou het bepaald erg leuk hebben gevonden om mee te doen. Toen de zee bij de bergen kwam, trokken de meeste kinderen kousen en schoenen uit, sommige vaders eveneens, om tot het laatst hun kinderen te kunnen aanvuren. Overal zag men menschen met photografietoestellen om kiekjes te nemen Eindelijk waren de meeste bergen geheel overstroomd en kwamen de heeren, die de prijzen moesten uitloven, langs, om iedere groep een aantal punten te geven. Wie de meeste had, zou den eersten prijs krijgen en werd opgeroepen om vlak achter de muziek te komen staan, daarna kwamen de anderen in volgorde van hun aantal punten, en nu trokken ze allen weer
| |
| |
in optocht met muziek naar het hôtel, waar de prijzen uitgedeeld werden en ieder voor zijn hard werken beloond werd met limonade en koekjes. Ik heb er bepaald van genoten, al die aardige kinderen zoo vol ijver aan het werk te zien.
Je bemerkt dus wel, Claar, dat ik me nog niet verveel; maar hoe prettig ik het hier ook heb, toch zal ik blij zijn, als ik weer met mijn Claartje gezond en wel thuis ben.
Wil je de familie van Kalmar hartelijk van me groeten? en zeg, dat ik spoedig aan Mijnheer en Mevrouw zal schrijven.
Dag Claartje! Tot over iets meer dan vier weken!
Een kus van je je liefhebbend
Moedertje.’
Hé, dacht Claar, nog vier weken, ik denk aldoor, dat we nog zes weken vacantie hebben. Ze kon het zich haast niet begrijpen, en toch was het zoo. Als er ook iederen dag zooveel te genieten is, dan vliegt de tijd om en is de pret uit voor men er aan denkt. En Claar had zich nogal voorgenomen om zooveel te doen in de vacantie. Ze had vier boeken meegenomen, wilde voor Mademoiselle en Mevrouw een handwerkje maken, en dan wou ze zoo graag verschillende plekjes uit Valkenheuvel schilderen. Als
| |
[pagina t.o. 105]
[p. t.o. 105] | |
Zij zochten een plaatsje uit waar het koel was. (Bladz. 105.)
| |
| |
ze niet voortmaakte, zou er nergens iets van komen. Ze ging daarom gauw het huis in om aan de familie de groeten van Mademoiselle over te brengen en te vertellen hoe die het maakte, haalde toen meteen haar schilderdoos en vroeg of Dé met haar meeging, dan zouden ze samen een mooi plekje uitkiezen en daar gezellig den geheelen morgen blijven.
‘Goed,’ zei Dé, ‘dan neem ik een boek mee.’
Het was een uitgezochte morgen, om kalm ergens buiten te gaan zitten; de zon scheen nog al fel, dus was het te warm om veel te loopen. Maar alles zag er zoo vroolijk en prettig uit, dat 't niet te begrijpen was hoe iemand nog ooit kon huilen of boos zijn.
‘Hè, Dé, was is het heerlijk stil, en nog zoo vroeg; we hebben nu een langen morgen, waar zullen we heengaan? Hoe vindt je den weg achter het kasteel?’
‘O ja, daar is het prachtig, daar kunnen we in de schaduw zitten en dan zie ik juist in de verte die aardige witte huisjes met roode daken tusschen het groen, die ga ik dan maken.’
Gezellig pratende wandelden ze er nu heen, zochten een plaatsje uit, waar het koel was en waar ze gemakkelijk zaten, en toen ging Claar vol ijver aan het werk.
| |
| |
‘O Claar,’ zei Dé na eenigen tijd, ‘ik heb je nog vergeten te vertellen, dat we vanmorgen bericht kregen, dat Annie's zuster gaat trouwen. Wat zou het leuk zijn, als we op de bruiloft gevraagd werden, hè?’
‘Nu, of het! Als we tenminste weer zooveel pleizier zouden hebben als toen bij Nel!’
‘Hoe vindt je, ze gaan wonen in een klein dorpje in Friesland, waar niets dan weilanden om heen zijn, niet eens bosschen.’
‘O, wat zou ik dat akelig vinden! Weet je, het lijkt me zoo erg leuk niet om te trouwen, want je hebt toch niet altijd wat te vertellen aan zoo'n vreemden man en dan zal je je gauw gaan vervelen. Alleen zou ik het wel heerlijk vinden als mijn man de graaf van een dorp was en een groote buitenplaats had, waar ik altijd, als ik lust had, in den tuin kon zitten schilderen. En dan wou ik vijf en twintig kinderen hebben, het meeste jongens, want die zijn het leukste, ik zou ze den heelen dag laten spelen in mijn groote tuinen en bosschen, 's winters net zoo goed als zomers en ze altijd vrij het huis in en uit laten loopen. En ik zou manden met vruchten en karaffen met melk neerzetten voor als ze dorst hadden - en als ze warm waren, mochten
| |
| |
ze zwemmen in den vijver. Ik stuurde ze heel vroeg naar bed en 's morgens stonden we vroeg op en gingen we allemaal samen hard werken in den tuin en in de bosschen. Dan zou er nooit een ziek zijn en ieder er even gezond en vroolijk uitzien! - O, en dan moesten we paarden hebben om mee naar de stad te rijden en naar de zee. En ik ging dikwijls met mijn man en de kinderen naar het dorp om eieren en melk aan de arme zieke menschen te brengen - we zouden zorgen, dat iedereen het goed had. - O, Dé, wat zou dat alles heerlijk zijn!’
‘Ja, dat geloof ik ook. Maar ik zou toch veel liever aan zee willen wonen. Hè, stel je voor, altijd zoo aan het strand te kunnen wandelen, als we verleden jaar deden! en dan wat heerlijk om iederen dag te baden! De kinderen mochten altijd scheppen en op bloote voeten loopen. O, Claar, als jij dan met je heele familie te paard bij ons kwam, dan namen wij onze strandpaarden en dan gingen we allen samen langs het strand rijden en daarna baden. Verbeeldt je, de menschen zouden niet weten wat dat voor een vreemde volksstam was. Ha, ha!’
En lustig lachten de meisjes nu om hun plannen en spraken zoo nog een tijdje vroolijk voort, totdat het tijd was naar huis terug te keeren.
|
|