| |
| |
| |
Hoofdstuk XVI.
Heerlijke tijden en een blijde toekomst.
Van werken was er voor Claar natuurlijk niets gekomen. Toen ze thuiskwam, wilde Claar haar boeken voor den dag halen, maar Mademoiselle zei: ‘Neen Claar, dat vind ik nu beter van niet; ga jij nu maar naar bed, dan zal ik morgen aan juffrouw van Dichtmar wel uitleggen, waarom je niet gewerkt hebt. Dit was nu iets bijzonders, dat we niet vooruit konden weten.’
Nu, Claar had daar niets op tegen. Ze zei gauw Mademoiselle goeden nacht, maar vroeg eerst nog eens:
‘Hè Mamaatje, wat vreeselijk gezellig, dat ze gekomen zijn, hè? Hoe vindt U ze toch wel? Is Oom Frits niet verbazend aardig, en vindt U Jantje geen schattig ventje?’
‘Ja,’ zei Mademoiselle, ‘een erg leuk kereltje! Hij is niets verlegen, hè? Wel gezellig voor je, Claar, zoo'n speelkameraadje.’
| |
| |
‘Nu, maar zegt U nu ook eens wat van Oom Frits; U praat aldoor alleen over Jantje. Vindt U Oom Frits dan niet aardig?’
‘Jawel, Claar; maar ga nu gauw slapen, anders ben je morgen zoo moe.’
Claar ging nu naar boven, maar dacht er onderweg nog eens over na, of Mademoiselle Oom Frits niet zoo erg aardig zou vinden; ze had zoo koeltjes gezegd: jawel, en anders als ze de menschen aardig vond, dan prees zij ze altijd zoo. - Nu, dacht Claar, ik vind Oom wèl aardig; ik hoop maar, dat hij dikwijls komt; dan ga ik hem heel veel vragen over zijn schilderijen. - Aan tafel had ze nl. Oom al dadelijk eens gepolst, of hij veel bij zich had om haar te laten zien, en had ze verteld, dat ze zelf zoo verschrikkelijk veel van schilderen hield.
‘Zoo, zoo,’ had Oom gezegd, ‘wat doe je dan, prentjes kleuren of overtrekken?’
‘Och, Oom,’ had ze geantwoord, ‘daar ben ik toch al veel te groot voor.’
‘Nu’, zei Oom, ‘je moet me maar eens wat laten zien, dan zal ik eens kijken of het goed is.’
Verder was er toen niet over gesproken, maar zoodra ze Oom weer zag, zou ze toch eens ernstig met hem praten. Ze had laatst nog gehoord, dat hij
| |
| |
zoo knap was, en dat de menschen zijn schilderijen zoo mooi vonden. Hè, wat heerlijk, dacht Claar, dat dat nu mijn oom is - en onder al die prettige gedachten viel ze in slaap.
Toen ze den volgenden morgen op school kwam, vertelde ze de andere meisjes vol vuur van den nieuwen oom en klein Jantje. De vriendinnen hoopten allemaal ze ook eens te zien. ‘Misschien halen ze me wel eens uit school,’ zei Claar.
Om twaalf uur, toen ze thuiskwam, werd ze opengedaan door Oom Frits.
‘Zoo kindje, goed geslapen? Geen straf gehad op school, omdat je je lessen niet kende?’
‘Neen, Oom, Mama had me een briefje meegegeven.’
‘Ja, ja, ik heb er al van gehoord. Gelukkig, hoor! anders zou je nu nog in den hoek staan, in plaats van je Oom en Jantje gezelschap te houden.’
‘Bent U hier al lang, Oom?’
‘Nu, dat gaat nog al. Ik ben eerst met Jantje gaan wandelen en toen zijn we hier gekomen, om je Mamaatje een beetje op te houden.’
‘O,’ lachte Mademoiselle vriendelijk, ‘U hebt me volstrekt niet opgehouden, ik had gelukkig geen lessen en geen werk vanmorgen.’
| |
| |
Ze dronken nu gezellig met hun viertjes koffie, en Oom en Jantje gingen mee met Mademoiselle en Claar, om hen naar school te brengen.
Dé en Joop kwamen Claar tegemoet, maar toen ze dien vreemden heer er bij zagen, keerden ze om.
‘Toe Claar,’ zei Oom, ‘haal ze gauw hier; ik moet eens kennis maken met jou vriendinnetjes.’ - Dadelijk waren Dé en Joop de beste maatjes met Oom Frits, en Jantje mocht aan een hand tusschen Claar en Dé loopen.
Bij school was het een heel afscheid. Alle meisjes moesten eens kijken, wie die vreemde heer was en vooral wilden ze allen dat kleine ventje eens toeknikken.
‘Nu Claar, om vier uur vindt je me bij je thuis. Ja, jullie zult wel veel last van me hebben, maar het is ook slechts voor korten tijd.’
Het was gelukkig, dat Mademoiselle en Claar de komst van Oom Frits en Jantje geen last vonden, want sinds dien eersten Maandag ging er geen dag voorbij, dat Oom en de kleine baas niet in de Oranjestraat waren. Dikwijls zag men ze aan school staan, om de beide tantes te halen; dan gingen ze na vieren samen wandelen en daarna thuis eten. Mademoiselle had voor Jantje een klein bedje in
| |
| |
orde laten maken, dan kon hij bij haar logeeren en behoefde Oom Frits 's avonds niet zoo vroeg terug naar het hôtel. - Claar en Mademoiselle mochten nu ook wel eens helpen Jantje naar bed brengen en 's morgens kleedden ze hem samen aan; dat was voor beiden wat een plezier. Hoe langer ze het lieve kereltje bij zich hadden, hoe meer ze van hem gingen houden.
En Oom Frits? O, Claar hield zooveel van hem, alsof hij haar eigen vader was. Den eersten dag, dat hij rustig bij hen at, had zij de beste dingen, die ze geschilderd had, van boven gehaald om ze hem te laten zien, ondertusschen een beetje in spanning, wat Oom zeggen zou. Zeker niet veel goeds, want hij keek er stil naar, zonder spreken.
Na eenige oogenblikken aandachtig haar werk beschouwd te hebben, trok Oom haar naar zich toe, en met beide handen op haar schouders, zei hij, haar ernstig aanziende: ‘Nu Claar, ik maak je mijn compliment, hoor kind! Ik verwachtte niet anders dan wat kinderkrabbeltjes te zien, maar ik kan me haast niet begrijpen, dat jij dat gemaakt hebt. Als je wou, zou je later nog heel wat bijzonders kunnen maken. Je houdt veel van schilderen, hè?’
| |
| |
‘O Oom, zoo dolveel,’ zei Claar met schitterende oogen.
‘Maar zou je ook lust hebben, om heel hard te werken en niet gauw tevreden te zijn met je eigen werk; altijd maar weer verder te willen komen, niet bang te zijn, als het eens tegenvalt of als iemand tegen je zegt, dat het niet goed wordt? Zou je moed hebben, om dan toch steeds met plezier door te werken’?
‘O Oom, dat zou ik zeker! Maar ik heb geen tijd, ik moet onderwijzeres worden.’
‘Nu kind, daar spreken we nog wel eens over. Ga je morgenmiddag mee naar het hôtel, dan zal ik je een paar dingen van mij laten zien.’
‘Heerlijk Oom! Ja graag!’
‘Dat is dan afgesproken, maar vergeet nu je lessen niet, want dat komt op jouw leeftijd nog in de eerste plaats, en ik zou niet graag willen, dat je door mijn komst achteruit ging op school.’
‘Neen Oom, ik zal flink leeren, dat beloof ik U,’ en vol ijver was Claar aan het werk gegaan; maar het was haar niet kwalijk te nemen, dat ze ondertusschen telkens weer er aan moest denken, hoe Oom over haar schilderen gesproken had. O! als ze later toch eens altijd mocht schilderen - maar neen, die lessen moesten eerst geleerd.
| |
| |
Den volgenden morgen was ze eerst met Oom op zijn kamer geweest en had daar enkele mooie schilderstukjes van hem gezien, maar veel had hij niet bij zich. Daarna waren ze samen naar het museum gegaan, waar Oom haar veel moois had laten zien en op verscheidene dingen had attent gemaakt, die ze zelf nooit opgemerkt had. Bij een prachtig geschilderd portret van een kind hadden ze lang staan kijken; daarna had Oom Claar eens aangekeken, en tegen haar gezegd: ‘Zeg Claar, ik zou zoo graag je portret eens schilderen; maar het is voor jou erg vervelend, dan moet je een tijd achter elkaar stilzitten.’
‘O neen Oom, dat vind ik niet vervelend, dan kan ik U toch zien schilderen; en dan kan ik het zoo van het begin af zien mooier worden; toe, doet U het maar.’
‘Nu goed,’ zei Oom, ‘maar het neemt veel tijd, hoor; we zullen maar Woensdag beginnen en dan in het vervolg alle Woensdagen en Zaterdagen weer; na vieren wordt het al te donker.’
En zoo was Oom boven op de logeerkamer begonnen met een groot portret van Claar. Daar liet hij dan zijn ezel, palet en schilderdoos staan, dan behoefde niet iederen keer alles weggeborgen te worden. - Het stilzitten viel Claar nogal mee; ze mocht tenminste
| |
| |
praten, behalve als Oom aan den mond bezig was. Van tijd tot tijd mocht ze ook eens opstaan, dan kwam ze achter Oom kijken, hoe het werd. Dan vroeg ze van alles, ze wilde alles weten, en een keer maakte ze een kleine opmerking, die Oom deed zeggen: ‘Sakkerloot, daar heb je gelijk aan, klein ding; jij hebt je oogen ook niet in je zak’. Als het donker werd, gingen ze naar beneden, waar Mademoiselle hen opwachtte; bij mooi weer gingen ze dan met haar en Jantje nog wat uit, en anders bleven ze gezellig beneden zitten praten.
Zoo gingen er veertien dagen voorbij en brak dus de tijd aan, waarop Oom, zooals hij gezegd had, naar den Haag zou vertrekken; maar Oom sprak er in het geheel niet over. Op een keer zei Claar: ‘Hè Oom, heerlijk, dat U hier blijft; gaat U maar heelemaal niet naar den Haag’. Maar Oom antwoordde ernstig: ‘Ja kind, het kan toch wel gebeuren, dat ik heel gauw wegga; heel misschien blijf ik ook wel hier’.
‘Hè ja, toe, doet U dat maar; ik zou het zoo heerlijk vinden!’
‘Ja maar of jij het alleen goed vindt, helpt niet’.
‘Nu, zei Claar, ‘Mama zal het zeker ook erg prettig vinden’. Maar heel zeker wist Claar het toch niet. Mama zei nooit eens, dat ze het prettig vond,
| |
| |
als Oom Frits kwam, wel van Jantje. Claar geloofde wel, dat Mama Jantje veel aardiger vond dan Oom Frits.
Op een guren, kouden Zondag, toen Mademoiselle thuis bleef, omdat ze het zulk naar weer vond, wilde Claar met Oom Frits gaan wandelen; maar Oom vroeg haar, of ze de vriendinnen nu niet te veel in den steek liet; Dé zou het wel niet prettig vinden, als ze nooit meer eens kwam.
‘Nu ja’, zei Claar, ‘maar met dat schilderen Woensdags en Zaterdags heb ik ook geen tijd meer’. - ‘Ja maar, vandaag schilderen we nu niet,’ zei Oom.
‘Nu’, zei Claar, ‘dan zal ik maar eens naar Dé toegaan’.
Bij Dé gekomen, zei deze tegen haar: ‘hè Claar, ik ben blij, dat je weer eens komt; ik begreep wel, dat je nu weinig tijd hadt, maar ik vond het toch niet aardig, dat ik je haast heelemaal niet meer zag’.
‘Neen, daar heb je ook gelijk in’, antwoordde Claar, ‘laten we dan nu maar eens een extra-lange wandeling maken; het is koud; dan zullen we ons eens flink warm loopen’.
Onderweg vertelde Claar, wat een gezellige tijd het tegenwoordig bij hen was, en van haar schilderen, haar portret en Jantje, en hoe alles misschien gauw
| |
| |
voorbij zou zijn, omdat Oom juist dien morgen tegen haar gezegd had, dat hij waarschijnlijk over enkele dagen weg ging. - Dé had ook heel wat te vertellen, want ze hadden elkaar in lang niet zoo eens alleen gesproken, zoodat de tijd omvloog en het spoedig tijd was, om naar huis te gaan. Dé bracht Claar thuis, want die verlangde alweer om bij Oom, Mama en Jantje te zijn.
Claar stapte vlug naar binnen en deed de deur van de voorkamer open. Wat zag het er daar gezellig uit! Het was al donker buiten, de zware donkerroode overgordijnen waren dichtgedaan, maar er was nog geen licht opgestoken in de kamer. Wel was de haard aangelegd, en het vroolijke knappende vuurtje van houtblokjes verlichtte met een rossigen gloed de twee menschen, die in gezellige lage stoeltjes bij den haard zaten: Oom Frits en Mamaatje.
‘Toe Claar,’ zei Oom Frits, ‘kleed je eens gauw uit en kom dan eens wat bij ons zitten, het is hier zoo gezellig.’ - In een paar tellen was Claar terug en ging of het haardkleedje zitten voor het vuur.
‘Luister eens, kind,’ zei oom Frits, ‘we hebben je heel veel te vertellen. Ik heb eens met Mamaatje gesproken over wat je later worden zult en nu hebben we bepaald, dat je in ieder geval de geheele
| |
| |
school, ook de vervolgklasse, zult afloopen, maar dat je het volgend jaar zult beginnen met teekenen schilderlessen er bij te krijgen, en dan mag je, als je flink werkt, later doorstudeeren, om schilderes te worden. Ik zal er geheel voor zorgen en je laten reizen en leeren zooveel ik kan, maar dan moet jij ook goed je best doen en met lust en ijver werken.’
‘O Oom! O Mama! Is het heusch waar? O wat heerlijk! wat heerlijk! en hoef ik dan geen onderwijzeres te worden en mag ik dan altijd schilderen?’
‘Ja kind,’ zei Mademoiselle, ‘dat heb je aan Oom Frits te danken. Als die niet zoo goed over je gesproken had en me vast verzekerd had, dat je later heel knap zou kunnen worden, dan weet ik niet, of ik het wel toegestaan zou hebben.’
‘O Oom, ik dank U wel, wat bent U toch goed voor me. Maar...’ en in eens betrok Claartje's gezichtje, ‘als U nu weer in Amerika bent, dan kunt U me niet meer helpen, hè, blijft U maar hier!’
‘Zou je dat graag willen, Claar?’ vroeg Oom vriendelijk. ‘Kom eens hier, kind. Ik zei daarnet, dat ik je heel veel te vertellen had, nu luister dan goed, ik ben nog niet klaar. Je weet wel, dat ik het aldoor erg prettig vond, om hier bij jou en je Mamaatje te zijn; jullie bent dan ook zoo lief voor
| |
[pagina t.o. 147]
[p. t.o. 147] | |
‘Wil je mij wel hebben als papa, Claar?’ (Bladz. 147.)
| |
| |
Jantje en mij geweest, dat we het beiden erg naar vonden, om te moeten vertrekken. En nu heb ik gezien, dat er hier in Holland zooveel moois voor mij valt te schilderen, dat ik besloten ben niet meer weg te gaan, maar voor goed hier te blijven wonen, en dan niet meer in een hôtel, maar...’ en hierbij keek Oom Frits Mademoiselle eens aan, die hem heel lief toeknikte, ‘... in mijn eigen huis, waar Mamaatje dan mijn vrouwtje wordt en jij mijn dochtertje. - Wil je mij wel hebben als Papa, Claar?’
Vol verbazing keek Claar van Mademoiselle naar Oom Frits; ze wist niets te zeggen; zooveel verrassingen in eens!
‘Ja Claar,’ zei Mademoiselle, ‘je kunt het niet gelooven, hè? Over twee maanden trouwen we en jij mag ons bruidsmeisje zijn. Toe, omhels ons nu eens!’
‘O Moedertje,’ riep Claar uit, ging bij haar op schoot zitten, en sloeg beide armen om haar heen. ‘Wat een heerlijke verrassing! Nu blijven we dus alle vier bij elkaar! En is Oom Frits dan mijn Papa en Jantje mijn broertje! O wat zullen we het heerlijk hebben samen!’
Jantje was ondertusschen ook binnengebracht door Rika, die hem zoolang bij zich in de keuken had gehad. Het kleine ventje klom nu bij Papa op de knie; Claar ging, zonder iets te zeggen, zoo overbluft
| |
| |
was ze, op den grond zitten. Zoo bleven ze nog langen tijd bijeen, eerst nog wat pratende over de veranderingen, die komen zouden, daarna stil in de vlammen starende, als om daarin te zien, hoe die toekomst zou zijn, die zich aan allen zoo heerlijk voordeed.
Een vriendelijk en gezellig tehuis, waar een beste man en vader, een allerliefst vrouwtje en moedertje hun best deden, om elkaar en hun kinderen, het leven zoo gelukkig mogelijk te maken, - kinderen, die door hun liefde voor hun ouders en elkaar, hun zachtheid en hartelijkheid voor ieder, het zonnetje in huis waren... dat alles zagen ze in de spelende vlammen.
En vandaar wendden zich de blikken van Mademoiselle en Oom Frits naar Claartje, die op haar knietjes voor het vuur gelegen, de handen gevouwen, in gedachten verzonken zat, terwijl door den gloed uit den haard haar blonde krullen een lichtende stralenkrans geleken. - Vol liefde zagen zij naar haar, door wie zij tot elkander gekomen waren en zij dachten er aan, hoe dat kind eenmaal misschien een beroemd en gevierd schilderes zou zijn, door ieder bemind om haar liefheid en goedheid.
einde.
|
|