Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 7 (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 7
Afbeelding van Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 7Toon afbeelding van titelpagina van Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.38 MB)

XML (1.63 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 7

(1912)–G. Kalff–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

III. Het Drama.

Drama en tooneel bleven onder het Vlaamsch-sprekend deel des volks aanvankelijk bij het oude: Fransche melodrama's lokten volle zalen, Kotzebue heerschte, de oude rederijkerswedstrijden werden voortgezet. Na 1840 begint er echter verandering te komen: Kotzebue begint op den achtergrond te raken, tegenover de Fransche gaat men oorspronkelijk-Vlaamsche stukken stellen, uit de rijen der rederijkers treden enkele tooneel-schrijvers naar voren.

Onder dezen komt de eerste plaats toe aan den, te Kaprijk in Oost-Vlaanderen geboren, dokterszoon Hippoliet Jan van Peene (1811-1864). Als knaap reeds hield Van Peene zich bezig met ‘het verveerdigen en het spelen van wonderlijke en nooit gehoorde historiën voor marionetten of poesjenellen’; als student bespeelde hij de fluit in een liefhebberij-gezelschap, dat vertooningen gaf in een herberg buiten Gent; hij schrijft een vaudeville - natuurlijk in het Fransch - en treedt op in vrouwerollen. Na zijn vestiging als dokter te Gent, houdt hij zich een tijd lang ver van het tooneel; maar dan komt de oude liefde weer boven in een gesprek met Prudens van Duyse: in 1841 verwerkt hij een bekende anecdote tot het blijspelletje

[pagina 415]
[p. 415]

Keizer Karel en de Berchemsche boer. Opmerkelijk is dit stukje vooral als het eerste moderne Vlaamsche tooneelstuk dat, na zoo langdurige afhankelijkheid en verwaarloozing, uitzicht gaf op de mogelijkheid een nationaal drama en tooneel te herkrijgen. Het leven van een boerengezin is er, hier en daar niet onaardig, geschetst; onder den invloed van Kotzebue is het Van Peene gelukt, een natuurlijkheid van taal en dialoog te bereiken, die men er sinds lang niet had gehoord. Hooger toch dan deze eersteling stonden zijn Siska van Roosemael (1844) en Wit en Zwart (1845); in het eerstgenoemde vindt men Conscience's verhaal op zelfstandige wijze gedramatizeerd.

Minder gelukkig was Van Peene met zijn ernstige drama's; stukken als Het Likteeken (1844), De Gek van 's Gravenhage (1846) en Brigitta of de twee Vondelingen (1847) waren echte draken met tirades als deze aan het slot van Het Likteeken:

‘Arthur (in de hevigste wanhoop): Myn vader! gy myn vader! .... Ik ben dan vadermoordenaar ook! .... Bloedschender en vadermoorder! .... Doemnis! .... doemnis!! ach! ik sterf!’ (De gordyn daelt spoediglyk). Met dat al was in Van Peene's werk, hoe gebrekkig ook in menig opzicht, een begin gemaakt met het scheppen eener nationale tooneel-letterkunde.

Overigens was hij in dezen niet de eenige. Voor de Vlaamsche tooneelmaatschappijen van Antwerpen schreef Sleeckx een viertal stukken (Karlina of het Weesmeisje 1839 e.a.), waarvan sommige nog vóór Van Peene's eerste stuk verschenen en die in 1841 gezamenlijk werden uitgegeven. Van Sleeckx' overig tooneelwerk vermeld ik nog slechts het blijspel in één bedrijf: De Keizer en de schoenlappers (1848); een met vlugge hand gedramatizeerde anecdote, die een aardig volksstukje mag worden genoemd. Naast Sleeckx noemen wij den Antwerpenaar Emmanuel Rosseels, die o.a. in Alfried en Karlina (1842)

[pagina 416]
[p. 416]

een echt melodrama gaf, met pogingen tot Kotzebue-aansche losheid van dialoog; die, geholpen door Van Kerckhoven het historisch melodrama Richilde (1846) in proza en vijf bedrijven samenstelde, dat zich onderscheidt vooral door zijn Vlaamsch-gezinde strekking.

 

Niet de verschijning van dat melodrama maakte 1846 tot een belangrijk jaar in de Vlaamsche Beweging; doch een twist onder de Vlaamschgezinden, de eerste van vele volgende die de jonge beweging in haar voortgang zouden belemmeren. Onder den invloed van een Vlaamschgezind Duitscher uit Brussel, Dr. Wolf, was het Antwerpsch genootschap ‘De Toekomst’ vervormd tot een geheim verbond met romantisch-gekleurd, vrijmetselaars-achtig ceremoniëel (1845). Het genootschap zou nu bestaan uit een eersten graad ‘Het Heilig Verbond’ en een tweeden ‘De Toekomst’; er zouden vier ‘meesterschappen’ zijn: het Rubens-kamp te Antwerpen, het Artevelde-kamp te Gent, het Breydel-kamp te Brugge, het Agneessens-kamp te Brussel; de voorzitter zou ‘heermeester’ worden genoemd; de vergaderingen ‘wachten’; de jaartelling ving aan met den Sporenslag; de voorzitter zou de vergaderingen openen met de sacramenteele woorden ‘Met God beginnen wij; Vlaanderen den Leeuw!’ en al de broeders zouden antwoorden: ‘Vlaanderen den Leeuw!’ Ondanks al dit romantisch gedoe werd het reeds in het volgend jaar hommeles in het Rubens-kamp; Van Kerckhoven, die weigerde zich naar de overigen te voegen, werd gebannen. Prikkelbaar en wraakzuchtig, zette hij in zijn schimpblaadje De Schrobber den strijd tegen zijn vroegere vrienden voort, vooral tegen Conscience. De scheiding tusschen liberalen en clericalen eenerzijds, Vlaamschgezinden en Franskiljons anderzijds zou ook in den vervolge telkens aanleiding geven tot oneenigheid en strijd.

[pagina 417]
[p. 417]

Daartegenover mag als een gunstig verschijnsel worden aangemerkt, dat de verbroken betrekkingen tusschen Noord en Zuid langzamerhand werden hersteld. De vijandschap van het jaar 1830 begon te verflauwen, al bleef er aan weerszijden eenige gevoeligheid over; aan literatuur en wetenschap gelukte het, een brug te slaan waarlangs men weer tot elkander kon komen. Het voornaamste Noordnederlandsch tijdschrift der jongeren: De Gids toonde aanvankelijk wel sympathie voor de Vlaamsche Beweging; geen wonder bij de vriendschappelijke betrekkingen tusschen Potgieter en Willems. Echter kon De Gids het oog niet sluiten voor de zwakheid der jonge Vlaamsche literatuur, zooals blijkt uit een stukje in den eersten jaargang onder den titel Licht- en Schaduwzijde der tegenwoordige Vlaamsche Letterkunde. Potgieter en de zijnen zagen niet in, dat de Vlaamsche letterkunde van dien tijd in de eerste plaats een strijdmiddel was en moest zijn: middel om een grootendeels prijsgegeven nationaliteit te heroveren. Anderen gaven blijk van ruimer blik: in 1847 toonde de geniale Gerrit de Clercq in een Gids-artikel te beseffen, dat bij de Vlaamsche Beweging ook onze nationaliteit betrokken is, en na hem werden steeds meer Nederlanders van dat besef doordrongen. Gingen de Vlamingen weer behoefte voelen aan den ruggesteun van het Noorden - te onzent waren omstreeks 1848 vele kunstenaars en wetenschappelijke mannen bereid dien steun te geven. Zoo kon het Snellaert en zijne medestanders Prudens van Duyse, Serrure, Blommaert gelukken in 1849 te Gent een Taal- en Letterkundig Congres tot stand te brengen, het eerste van een lange reeks die nog steeds wordt voortgezetGa naar eind10).

[pagina 418]
[p. 418]

Aanteekeningen.

Het talrijk materiaal, bijeengebracht door Prof. J. ten Brink in zijne Geschiedenis der Noord-Nederl. Letteren in de XIXe eeuw (2de druk bezorgd door Taco H. de Beer, Rotterdam, D. Bolle z.j.), vooral in de bibliografische opgaven achter de onderscheiden biografieën ontslaat mij van de verplichting al die titels en namen hier opnieuw te boeken. Ik zal het daar genoemde dus slechts aanvullen, voorzoover mij noodig schijnt.

In de letterkundige tijdschriften van omstreeks 1828 af zijn honderde artikelen of studiën geschreven over auteurs of literaire werken van dezen tijd. Het spreekt vanzelf, dat ik er niet aan zou denken, die alle hier te vermelden, ook al waren zij mij alle bekend. Daarvoor zouden wij eerst in het bezit moeten zijn van een Repertorium voor de geschiedenis onzer gansche literatuur, gelijk de Heer L.D. Petit er een voor de middeleeuwsche samenstelde. (Wij hebben zoo'n werk hoog noodig). Daarom zal ik slechts van tijd tot tijd naar zulke artikelen verwijzen en erken in 't algemeen, dat ik veel te danken heb aan het critische werk van Huet, Potgieter en Beets, om slechts eenige voorname critici te noemen.

eind10)
Voor de geschiedenis der Vlaamsche Beweging verwijs ik in hoofdzaak naar de belangrijke Schets eener Geschiedenis der Vlaamsche Beweging door Paul Frédéricq (Uitgaven v.h. Victor de Hoon-fonds no. 2-3) en mijn aankondiging van dat werk in De Gids 1910, no. 7; er zijn echter tal van kleinere geschriften over die Beweging (van Hoffmann von Fallersleben, Van Rees e.a.), te veel om ze hier te vermelden; voorts naar Rooses' Levensschets van J.F. Willems (1874), Brieven (1874) en Keur uit de Dicht- en Prozawerken (1873) van Willems.
Groote verplichtingen heb ik aan Geschiedenis der Vlaamsche Letterkunde door Th. Coopman en Dr. L. Scharpé (Antwerpen. De Nederl. Boekhandel 1910); de titels der in mijn verhaal besproken werken vindt men daar alle volledig vermeld; reden waarom ik het onnoodig acht ze nog eens op te sommen. Onder de, door mij geraadpleegde, werken noem ik voorts nog: J. Stecher's Histoire de la Littérature Neérlandaise en Belgique (1886); Vlaamsch België sedert 1830 (Uitg. Victor de Hoon-fonds no. 4); Max Rooses' Schetsenboeken (1877, '82, '86); Pol de Mont's Hendrik Conscience (Gent 1883); Levensschets van Domien Sleeckx ... door Paul Frédéricq (1903); Het Proza in de Vlaamsche Letterkunde door Dr. Maurits Sabbe (1909); een artikel over Conscience door Schimmel in De Gids 1856 (II, 771-829).
In afwijking van den, ook hier door mij gevolgden, regel: slechts die werken te behandelen, welke ik zelf onder de oogen heb gehad, heb ik in dit hoofdstuk enkele malen moeten afgaan op het oordeel van anderen. De oorzaak daarvan is, dat de bibliotheek van de ‘Maatsch. der Ned. Letterk.’, waarop ik mij in de eerste plaats moet verlaten, van de moderne Vlaamsche letterkunde slechts weinig bezit.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde (7 delen)