Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zalenman (1960)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zalenman
Afbeelding van De zalenmanToon afbeelding van titelpagina van De zalenman

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.05 MB)

Scans (4.00 MB)

ebook (3.67 MB)

XML (0.12 MB)

tekstbestand






Illustrator

Peter Vos



Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zalenman

(1960)–Elisabeth Keesing–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 8]
[p. 8]
- if they are not flashes and specks, what are they?
walt whitman
[pagina 9]
[p. 9]

[De stilte]

de zuster sloot de deur van het zindelijk witte vertrek waar de stervende neer werd gezet om de zaal niet te storen. De gewonde ademde zwaar. Er was niets dan zwoegend geluid, het wit van de schermen en lakens, blinken van glas en metaal.

Plotseling hokte het gehijg, zweeg, gorgelde. In de bijnabewusteloosheid was zijn tong achteruit gevallen, Govert Barendse bewoog, hapte naar lucht. Zijn ogen openden zich. Eerst staarde hij naar het bladderend wit van de spijlen aan het voeteneind. Het was diepstil in de kamer. Toen bewoog hij opnieuw. Zijn ogen bewogen.

 

Govert Barendse was gewond in het verkeer. De bus die hem en zijn genoten terug reed van de voetbalwedstrijd had uit moeten wijken voor een optocht van padvinders en was in botsing gekomen met een bus vol zingende Rijnlandgangers. De Rijnlandgangers kwamen met de schrik vrij. Govert Barendse, snel en zwaar gewond, had niet geweten wat er gebeurde en was dus ook niet geschrokken. Tot op het ogenblik dat zijn ogen en oren open gingen in de stilte. Het rumoer dat hem heel zijn leven omgonsd had was buiten gesloten. Hij vond zich met armen en benen verbonden en gespalkt. Over zijn borstkas stond een boog. Zijn hoofd boven de wijder en wijder zich openende ogen gezwachteld. Hij kon een vinger bewegen, een halve hand, een been. Hij zag en hoorde. Zijn stem-

Er klonk een rauw geluid in de stilte, hij herkende het niet. Hij wilde het zoeken, trachtte opzij te kijken, zijn schrik groeide. Er was niets. In de traagheid van de wemelende koorts lag hij minutenlang naar de leegte te luisteren. Er kwam niets, geen geluid. Er was geen ander mens rechts van hem, en links was niemand. De rauwe stem was de zijne geweest.

‘Ik...’

[pagina 10]
[p. 10]

Hij hief zijn hoofd, meer dan een dokter verwacht zou hebben dat hij doen kon. Hij keek links. Een scherpe pijn sneed door nek en schouderbladen, hij viel terug. Maar scherper dan de pijn in bot en huid sneed de ontzetting van verdwaald te zijn - leegte, houvastloosheid.

Voor de derde keer trachtte hij geluid te geven. Niet de pijn maar paniek smoorde zijn stem. Hij kon geen ‘ik’ uitbrengen. De stem die hij gehoord had was hem vreemd, een instrument dat hij niet durfde hanteren, nu het alleen klonk en terugklonk in de stilte.

De koorts en het donker ontfermden zich over hem. Minuten of uren lag hij als zwevend, maar langzaam gebonden en gesteund door het groeiende weten en voelen: ik. Ik en alleen. Ver in hem maalde de gedachte.

Alleen de spanning der spieren en het niet terugvallen in slaap verrieden het zware werk dat hij achter zijn ogen bedreef. Graven in hersenen.

Toen de dokter van de wacht binnen kwam, verbaasd de patiënt in leven en bij bewustzijn te vinden, was de man ver en niet ver genoeg om de schrik in de stilte een naam te geven. ‘Wie ben ik?’

‘In het ziekenhuis,’ antwoordde de jonge assistent. Hij had de gewone vraag verwacht en gaf het vertrouwde antwoord. Voor de stervende was niets meer vertrouwd en gewoon. Hij was voor het eerst van zijn leven alleen.

 

Govert Barendse van wie de artsen veronderstelden dat hij in de nacht volgende op de autobusbotsing zou overlijden als zaalpatiënt, was veertig jaar geleden in een ziekenhuis geboren als een der vele zuigelingen van de kraamvrouwenzaal.

Het was tegen de ochtend geweest. In de langzaam groeiende wijdte van zonsopgang schuifelden vrouwen in gesteven kleren met klikkende kommen, liggende vrouwen kreunden, een enkele braakte. Een bed werd haastig verrold. Water klokte. Uit twintig kleine ongeoefende kelen klonken kleine

[pagina 11]
[p. 11]

vormeloze kreten, de meeste zwak, klagelijk zelfs. Eén vol, als dominerend, zodat een zuster lachend op hem wees. De kleine Barendse viel niet op. Govert opende zijn longen en zijn stem klonk met de andere mee. De dokter was tevreden en liep door. Hij verkeerde in de mening dat hij weer een mens in de wereld had geholpen.

De mogelijke mens Govert zweefde in de geluiden zoals eerst in zijn moeders schoot. Geluid wiegde en deinde hem, handelde en was wereld voor hem, veertig jaren lang, totdat hij zijn eigen stem hoorde en uiterst langzaam thuisbracht in de nacht na de busramp. Toen zuster Schuil nachtdienst had. Goverts kinderen - de wettige - zijn geboren in een ziekenhuis en opgegroeid met inwoning. Goverts ouders bewoonden een kamer met alkoof, keuken, buren en bezoek. Grootouders, ooms, tantes torenden kamers vol. Hij prevelde ervan in zijn koorts die nacht en zuster Schuil verstond iets. Gewoonlijk vergat ze het ziekengeprevel en behoorde het ook te vergeten.

Ze had met een boek op de gang gezeten. Haar taak was op te letten of het afliep. Zo lang het niet afliep moest ze de patiënt elk half uur van injecties, verschoningen en ademhalingsverlichting voorzien. Links van haar was het deurvenstertje van de kleine kamer, waar hij stil alleen lag. Rechts, buiten Goverts gehoor en gezicht, was het gewone gekreun en gesnurk en geroep van de zaal.

Toen het eerste half uur om was, stond ze op en ging naar het geval dat geïsoleerd lag. Het was nog niet afgelopen. Patiënt lag met open ogen.

Eenzelfde eindeloosheid lang als het besef alleen te zijn in hem gehamerd had, had nu het ‘wie ben ik?’ achter zijn ogen gedreund. Maar toen zuster Schuil binnen zijn gezichtsveld kwam, wit en blauw tegen wit en zwart in de omlijsting van het deurgat, werd zijn vraag: ‘wie ben jij?’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken