Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vallende vogels (1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vallende vogels
Afbeelding van Vallende vogelsToon afbeelding van titelpagina van Vallende vogels

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vallende vogels

(1934)–Mathias Kemp–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 87]
[p. 87]

XIII. Een verfrommeld gedicht

Willy zat op zijn kamer en zag uit over het Jekerdal. De avond viel. Er kwam een innige stemming over alles. Zachte lila en roode tinten begonnen te overheerschen. Het al te groene en te goudene verzwond in een zoete, zalige vaagheid. Het leek of ook alle menschelijke gevoelens versmolten tot een ondefinieerbare warmte, tot een vreemd verlangen, naar vriendschap, naar liefde, goedheid en rust.

Oberhoff poogde een gedicht te schrijven op zijn liefke, dat nu wel in ‘Repos des Cyclistes’ bezig zou zijn met het ontwikkelen van opnamen. Hij had immers gehoord, dat een Hollandsch gezelschap gisteren de werken bezocht had. Daarom wilde hij haar vandaag ook niet storen.

Hij dacht weer aan Gudrun, maar de vergelijking leek hem minder zuiver. Gudrun kwam hem te legendarisch, te Germaansch en koninklijk voor, niettegenstaande haar vernedering. In zijn Sanneke zag hij ook wel een Asschepoestertje, een prinsesje, dat door den gril van het lot in al te nederige omstandigheden leefde, doch naar type en psyche verschilde ze toch te veel van de figuur uit de oude sage. Ze leek hem een-

[pagina 88]
[p. 88]

voudiger en toch meer gecompliceerd, een blonde Keltische of Germaansche naar het uiterlijk, doch met Gallische eigenschappen van gevoel en karakter.

De geest werd in hem vaardig en hij dichtte. Een vers in vrijen vorm, een spontaan en direct uitgezongen lofzang op het liefke, dat door de velden liep. Een modern gedicht, vol sarcastische flitsen op de maatschappij, de natuur, op de geliefde en op den dichter zelf. Hij schreef het in een plotsen roes en voelde het als een bevrijding.

In stille verrukking en bewondering las en herlas hij het vers. Zoo sterk en persoonlijk had hij nog nimmer zijn gevoelens in woorden vertolkt. Een mengsel van fierheid en dankbaarheid welde op in zijn gemoed.

Er klopte iemand aan. Heinz Wanroth. Een van de weinige Duitsche beambten waarmee hij vriendschappelijk omging. Af en toe kwam die wat praten. Geen sterke persoonlijkheid, nog minder een vulcaan of een afgrond, zelfs geen intellectueel, een eenvoudige jongeman, die aardig vertellen kon, die veel nieuws wist, omdat hij al zijn vrijen tijd besteedde aan het najagen ervan. Een sympathieke ziel overigens, die har-

[pagina 89]
[p. 89]

telijk meeleefde met anderen, immer bereid tot kleine diensten en goede raadgevingen.

Willy was zoo vervuld van zijn gevoelens en zijn gedicht, dat hij iemand mededeelen mòèst wat er in hem omging. Hij begon zijn extatische en toch critische dichterlijke boutaden voor te dragen. Er kwam een passage in voor omtrent ouderwetschen trouw.

Plots kuchte Heinz. Willy keek ontstemd op; hij hield niet van dit soort onderbrekingen die hem oneerbiedig voorkwamen. Hij zag nog juist een mysterieuzen glimlach om Wanroth's lippen wegsterven.

- Wat beteekent dat? stoof hij geraakt op.

- Niets, ik moest aan iets denken, weerde Heinz weifelend af.

- Je weet iets, je moet het me zeggen, viel Oberhoff in hevige onrust en ergernis uit. Hij kende Wanroth genoeg om zich met reden te verontrusten; hij was van alles op de hoogte en toch geen kwaadspreker.

- Wat zou er zijn? Niks van beteekenis, suste de vriend die voelde in een netelige situatie te raken.

- Heinz, dat geheimzinnige, hoonende lachje verbergt wat,... iets dat ik weten mag, weten moet!

[pagina 90]
[p. 90]

- Wat zou ik vertellen kunnen? deed de andere, verontrust door de heftige vraag.

- Jij bent de eenige met wie ik als kameraad omga. Wanneer je er iets aan gelegen ligt moet je me zeggen wat je weet. Er is wat, ontken het maar niet. Het maakt me razend ernaar te gissen, mijn vertrouwen naar den duivel te zien gaan.

- Nu, wanneer je dan absoluut weten wil: gisteren heb ik Sanne met een gezelschap Hollandsche jongelui zien wegrijden. Dat zag ik. Later hoorde ik, dat ze naar Valkenburg geweest zijn. Het waren studenten die de werken bezocht hebben. Éen lange vlegel zou bijzonder druk achter haar loopen.

Willy verstarde. Zijn eerste sensatie was die van een grievende beleediging. Dat durfde zij zich tegenover hem veroorloven! Zeker ze waren niet bepaald verloofd, maar ook zonder ringetjes en een advertentie in de krant toch aan elkaar gebonden. En dan dat stel Hollanders! Waarvoor zagen die het meisje, dat toch zijn verloofde was, wel aan? Voor een scharreltje dat het als een eer beschouwen moest met studenten te mogen fuiven.

- Wat weet je nog meer? blafte hij in een soort van opkomende razernij.

[pagina 91]
[p. 91]

- Ik... niets...

- Wat vertellen ze nog meer over haar? Ik doe een beroep op je, als vriend, me niks te verzwijgen. Hoe laat zijn ze teruggekomen?

- Naar men zegt... maar men lastert en liegt gauw - nogal laat. Meer hoorde ik niet.

Willy onderging een gevoel of ijs en vuur in zijn gemoed in vinnige priemen en kooltjes door elkander woelden.

- Heinz, je liegt. Zóó is ze niet. Je lachte, omdat ik geschreven had, dat ze trouw was als in den tijd van tondeldoozen en bergerettes. Jij gelooft dus ook, dat ik een uil ben, die zich van de eerste de beste Belgische dorpsmeid voor den gek laat houden!

In een staat van redelooze drift was Oberhoff opgesprongen. Hij schudde Heinz ruw bij den arm. In blinden drang om iets kapot te trappen, stuk te slaan, op den grond te smijten kwam in hem op. Wanroth, die een dergelijke uitbarsting van drift wel eens meegemaakt had, begon zich minder op zijn gemak te gevoelen en week terug naar de deur.

- Wat ik zelf zag, vertelde ik je. Dat kan ik verantwoorden, meer niet. Had ik een oogenblik kunnen voorzien, hoe je je het gevalletje aantrekt, dan...

[pagina 92]
[p. 92]

- Gelukkig voorzag je niets! Nu weet ik tenminste wàt. Want het ergste vind ik wel wanneer iedereen weet dat men je voor den gek houdt en zelf ben je te stom en te naief om het te doorzien!

- Tenslotte weet je niets met zekerheid en hol je, op vermoeden, maar door.

- Ik zal weten, vanavond nog! zei Willy, plots grimmig kalm.

Heinz vond het geraden hem zoo spoedig mogelijk alleen te laten.

 

Verslagen zette Willy zich voor het raam en keek, haast gedachteloos, naar buiten. Even interesseerden hem kleinigheden zonder beteekenis: het gefluit van locomotiefjes op de werken, een paar duiven op een tuinmuurtje, een klein paarsrood wolkje aan de lucht... Dan overmande een blinde woede hem opnieuw. Tegen wat, tegen wie bleef hem nog onhelder. Zijn gevoelens voor Sanneke leken haast ongeraakt, het was of zijn wrok zich eer concentreerde tegen die Hollanders en het dorp. Aan de escapade twijfelde hij niet: Wanroth, die goeie, conscientieuze Wanroth, had haar toch met eigen oogen zien wegrijden! De schoften, ze ontzagen zich niet met zijn liefje...

[pagina 93]
[p. 93]

Ja, wat? Iets natuurlijk. Ook de geringste toeschietelijkheid van Sanneke, de minste opdringerigheid van die vlerken kwetste hem al. En dat vernam hij juist op het moment dat hij voor haar het beste schreef, wat hij ooit geschreven had.

In een nieuwe vlaag van drift greep hij het gedicht en frommelde het ineen. Dan bedacht hij zich plots en ging het langzaam en aandachtig overlezen, met opzet zich zelf pijnigende, zich dwingende de naieviteiten die hem uit de pen gevloeid waren, nogmaals en nogmaals te overdenken. Hij wilde zich zelf hoonen en bespotten, vernederen, beleedigen...

Even kiemde in hem toch een zeker wantrouwen tegen zooveel argwaan. Wat wist hij eigenlijk? Heinz had haar met de Hollandsche studenten zien wegrijden. Dat was onvoorzichtig, op zichzelf niet meer. Laat thuis gekomen? Vermoedelijk, men vertelde het. Het konden ook praatjes zijn.

Twijfelend en niet twijfelend; verlangend, zoowel naar ontkenning als naar bevestiging, liep Willy tenslotte het huis uit. Die onzekerheid maakte hem gek. Vanavond nog moest hij weten wat er was voorgevallen. Vanavond nog

[pagina 94]
[p. 94]

wilde hij tot iets besluiten, tot iets definitiefs en noodlottigs als het moest. Zekerheid in den een of den anderen zin!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken