Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Limburgs sagenboek (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Limburgs sagenboek
Afbeelding van Limburgs sagenboekToon afbeelding van titelpagina van Limburgs sagenboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.48 MB)

Scans (13.64 MB)

ebook (3.09 MB)

XML (0.66 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

legende-mythe-sage


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Limburgs sagenboek

(1968)–Pierre Kemp–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 278]
[p. 278]

Van zondagsschennissen

De zondagsschenners gestraft

Twee vissers uit Grevenbicht waren op zekere nacht gaan vissen. De vangst viel nogal mee. Maar toen het op de kerktoren in de nabijheid twaalf uur sloeg, hoorden zij plotseling vanuit de verte een gedruis dat naderde. Het was juist of paarden schepen aan de lijn optrokken, hoewel buitengewoon vlug.

Terwijl zij nog keken in de richting van het gedruis, zagen zij langs de oever van de Maas een groot zwart paard komen aanrennen. Het had ogen als grote bollen van vuur. Het brieste en snoof dat de vuurstralen uit de neus van het dier spoten. Terwijl het galoppeerde, sloegen de vonken onder zijn hoeven uit de grond.

De vissers begrepen al gauw wat voor soort paard dat was. In hun angst begonnen zij te bidden en te bidden. Het zweet gutste hun langs het lijf, maar zij hielden niet op want het paard holde maar langs de oever heen en weer, rond de plaats, waar hun netten lagen.

Eindelijk begrepen zij, waarom hun dat ten deel kwam. Zij hadden er niet aan gedacht, dat zij in een nacht voor een zondag waren gaan vissen. Het duurde nog geruime tijd, eer het beest verdween en toen zij de netten inhaalden, waren de mazen als ‘door hoeven stukgetrapt’.

Het vissen op zondag gestraft

Te Haelen staat een groot, diep water, dat geen goede naam heeft, omdat er in vroeger tijden een kasteel in verzonk. In de kerstnacht klinkt er ook nog het gelui van klokken uit de diepte op.

Op zekere zondag ging een visser onder de hoogmis daar vissen. Hij had zijn vrouw wijsgemaakt dat hij naar de kerk ging. Al spoedig had hij een snoek aan de hengel. Dat bleek evenwel zulk een monster van een vis, als hij er nog nooit een had gezien.

De visser trok hem naar zich toe en wilde hem grijpen. Toen greep de snoek de visser, trok hem in het water en liet hem niet eer los, voor de man door en door nat was.

[pagina 279]
[p. 279]

Na die tijd is hij niet meer gaan vissen op zondag; hij had er genoeg van en woonde trouw de hoogmis bij.

De munters in de pannenoven

Te Echt werd vroeger door de opgeschoten jongens vaak een spel gespeeld dat ‘munten’ werd genoemd of ook wel ‘kruis en munt’. Zij waren er zo ‘verhekst’ op, dat zij er soms de kerktijd voor verzuimden. De geestelijken waren er zeer tegen, maar de jongelui stoorden zich daar weinig aan.

Tot op een zondagmiddag onder het lof verscheidene van die snaken zich naar de pannenoven van de oude Meyer hadden begeven, om daar naar hartelust te munten. Zij waren druk bezig en de centen rinkelden dat het een aard had, toen er plotseling een zwarte kater verscheen met gloeiende ogen en zich onder een afgrijselijk gemiauw op het geld van het ‘potje’ wierp.

De verschrikte jongens vluchtten zo gauw zij konden. Het voorval was spoedig bekend en na die tijd was het met munten gedaan.

De gestrafte maaier

Een zestig, zeventig jaar geleden, toen Heerlen nog een dorp was, verzamelden zich daar telken jaren in de hooitijd, uit de omliggende dorpen de bewoners, die een bedevaart naar Scherpenheuvel wilden doen.

Buiten de kom van het dorp waren twee maaiers in het hooi werkzaam. Een van de twee was bezig de zeis te harden.

‘Houd op met harden!’ riep de tweede boer tegen de eerste. ‘Daar komt de processie van Scherpenheuvel aan!’ ‘Processie of geen processie, ik blijf harden!’ antwoordde de eerste koppig.

En hij bleef harden, meer dan hem lief was. Hij kon niet meer ophouden en hardde drie dagen aan één stuk, eer hij verlost was.

De derde visser

Twee mannen uit Wijk-Maastricht hadden samen afgesproken, om des nachts ‘op zink’ te gaan vissen waar het Papenwater in de Maas uitloopt. Zij vergaten echter te denken aan de zondag en bepaalden een nacht van zaterdag op zondag.

[pagina 280]
[p. 280]

Des avonds om tien uur gingen zij naar de monding van het Papenwater en zagen daar een bootje, waarmede de boeren van Sint-Pieter groenten, mest en andere vrachten over de Maas zetten. Zij besloten daarin te gaan zitten en namen in het midden plaats, vlak naast elkaar.

Zij konden daar een paar uur gezeten hebben, erg in beslag genomen door hun bedrijf, toen een van de beide vissers opkeek en het bloed hem als het ware in de aderen stolde. Toevallig keek de andere ook even op en hij onderging dezelfde gewaarwording. De een riep nu de ander bij zijn voornaam en ze stieten elkaar aan, zonder zich daarbij veel te durven bewegen. Het zweet gutste hun langs het hoofd en over de rug.

‘Zie je het niet?’ waagde eindelijk de een te vragen.

De andere knikte even bevestigend met het hoofd en antwoordde erg benauwd: ‘Ik zie het ook.’

Zij probeerden nu allebei om het vistuig in de steek te laten, uit het bootje aan land te springen en dan weg te lopen; maar het was of zij versteend waren en iets hen op de plaats vasthield.

Ten langen laatste durfde de een toch te zeggen: ‘Dat is daar niet zuiver mee, want dan had hij ons toch moeten passeren en ik heb niets gemerkt. Hij kon toch niet langs ons beiden door.’

Wat de beide vissers zo in de angst bracht, was de aanwezigheid van een derde persoon, die plots, even na middernacht, op de voorplecht had plaats genomen. Zij konden zich maar niet verklaren, hoe hij er gekomen was, daar het bootje niet had geschommeld en niemand langs hen had geschuurd in het voorbijgaan.

Ze moesten dus blijven zitten. Eindelijk, tegen dat het één uur ging slaan, stond de zwarte gedaante langzaam op en kwam op hen af, om het bootje te verlaten. De moedigste van de beide vissers had toen de durf, dat vreemde wezen vlak in het gelaat te kijken. Maar wat voor een gezicht die had, kon hij later op de vraag van zijn kameraad, niet zeggen. Het leek op ‘spinnegeweef’.

Nauwelijks was dat geheimzinnige wezen verdwenen, of de vissers lieten vistuig en alles in de steek en liepen wat ze lopen konden naar huis. Na die keer zijn zij des nachts niet meer gaan vissen.

Maai niet op zondag

Iemand uit Eygelshoven was nog laat in de avond voor een zondag

[pagina 281]
[p. 281]

of voor een feestdag gaan ‘zichten’ (maaien). Hij deed dit om het stuk af te krijgen. Hij behoefde nog maar voor een paar schoven te maaien, toen het twaalf uur sloeg. Och kom, dacht hij, om die paar schoven; dat zal O.L. Heer mij wel niet zo kwalijk nemen.

Maar nauwelijks had het ergens op een kerkklok middernacht geslagen, of daar kwam een zwarte kat uit het koren op hem toegeslopen: ‘Miaw, miaw, miaw!’

Hij wilde haar met de sikkel wegslaan; dat lukte hem niet. Reeds kwam er een tweede aan, een derde, een vierde en toen maar altijd meer. Nu werd het hem toch wel wat angstig te moede, te meer wijl de dieren zich niet lieten verjagen. Het was niet pluis met die katten, dat begreep hij wel. Hij maakte nu dat hij stilletjes wegkwam en sloop met zijn sikkel naar huis.

Toen hij aan zijn deur kwam, zag hij daar een grote zwarte hond zitten die hem de doorgang belette. Hij sloeg er naar met zijn sikkel; hij kon evenwel niet merken, dat hij het dier ook maar ‘dàt’ verwondde. Het scheen onkwetsbaar. Nu beving hem de schrik nog meer dan op het veld voor die katten. Hij sloop stilletjes achterom, langs de tuin het huis binnen en heeft na die keer niet meer op zon- of heiligendag gemaaid.

Zo groot als een bakoven

Drie mannen van Chèvremont, gemeente Kerkrade, gingen als het de tijd daarvoor was, gezamenlijk ‘op de das’ uit, naar Frauensieb, in dezelfde gemeente gelegen. De honden die zij meenamen, wilden er nooit gaarne naar toe. Zij kropen de mannen tussen de benen en bibberden van angst.

Toen zij weer eens op een avond op de das uitgingen - het was in de nacht van zaterdag op zondag - en de grote weg naar Kloosterrade volgden, begonnen de honden weer zo angstig te doen en kwam er plotseling iets voor hen staan. Het was zo groot als een bakoven. De mannen zagen het alle drie, al konden ze niet verklaren wat het was. Het versperde hun de weg.

In hun angst namen zij nu de vlucht, doch hoorden dat vreemde verschijnsel nog geruime tijd achter zich. Ze zijn na die keer nooit meer in de nacht voor een zondag ‘op de das’ uitgegaan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken