Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Limburgs sagenboek (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Limburgs sagenboek
Afbeelding van Limburgs sagenboekToon afbeelding van titelpagina van Limburgs sagenboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.48 MB)

Scans (13.64 MB)

ebook (3.09 MB)

XML (0.66 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

legende-mythe-sage


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Limburgs sagenboek

(1968)–Pierre Kemp–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 294]
[p. 294]

Van onrechtvaardige vonnissen

De onrechtvaardige rechter

Te Maastricht, op het Sint-Servaasklooster, woonde een rechter met zijn vrouw. Zij hadden geen kinderen. Behalve een dienstmeid hielden ze een werkvrouw voor het grove werk.

De man van die werkvrouw nu was eens op een keer met zijn vriend, een andere werkman, gaan wandelen. Onderweg kreeg hij ruzie met een derde persoon en sloeg die dood. Dat had niemand gezien dan die vriend.

Thuisgekomen, vertelde hij zijn vrouw wat hij had gedaan. De vrouw ontzette zich daarover, maar zij bedacht zich niet lang en spoedde zich naar de vrouw van de rechter en vroeg haar te spreken.

Ze vertelde mevrouw nu alles wat er was gebeurd en nadat zij haar verhaal had geëindigd, smeekte zij de dame haar man, de rechter, toch te willen bewerken dat hij niet haar man, die de moord had begaan, maar de onschuldige werkman die er maar bij tegenwoordig was geweest, zou veroordelen. Zij redeneerde aldus: die man had toch geen kinderen en zij met haar man hadden er zeven. Wat moest zij in godsnaam beginnen wanneer baar man werd veroordeeld en zij met die arme schapen zonder broodwinner moest achterbijven. De vriend van haar man verspeelde toch niets; want zijn vrouw zou er zich wel doorheen slaan.

Verontwaardigd wees mevrouw het misdadige voorstel van de hand; maar de in 't nauw gebrachte werkvrouw liet niet na en smeekte haar op de knieën het mogelijke te doen, om haar en haar kinderen van de ellende en de armoede te redden.

Ten langen laatste liet mevrouw zich bepraten; zij zou er met mijnheer over spreken, doch zij geloofde niet dat het wat zou baten.

Toen mijnheer thuis kwam, was haar eerste werk hem het gebeurde met de man van de poetsvrouw te vertellen. En daarna, wat de laatste haar had voorgesteld.

‘Zwijg! Dat kan niet gebeuren!’ riep de rechter geërgerd.

Mevrouw liet echter niet af en toen de veroordeling plaats had, werd de onschuldige veroordeeld en de schuldige vrijgesproken.

[pagina 295]
[p. 295]

Korte tijd daarna stierf de onschuldig veroordeelde van verdriet over het onrechtvaardige vonnis, in de gevangenis.

Na diens dood had de rechter rust noch duur meer, overal vervolgde hem de gedachte aan de man, die hij onschuldig veroordeeld had en die door zijn schuld in de gevangenis was gestorven. Het gevolg daarvan was dat hij ernstig ziek werd en niet lang daarna stierf, zonder in de gelegenheid te zijn geweest het onrechtvaardige vonnis te herroepen; waarvoor het trouwens ook te laat was.

Reeds de eerste nacht na zijn dood werd mevrouw 's nachts om twaalf uur wakker door een geweldig lawaai op de bovenverdieping. Deuren vlogen open en dicht. Er kwam iets de trap afhollen. Ook de deur van de slaapkamer vloog open en eer mevrouw zich nog verder kon bezinnen, werd ze in haar bed door iets onzichtbaars duchtig geslagen. Ze durfde van schrik niet kijken en hield zich onder de dekens verborgen.

Dit gebeurde zo enige nachten achter elkaar en de weduwe begreep dat het zo niet kon blijven duren.

Zij gebood de meid die niet voor een beetje vervaard was, bij haar te komen slapen. De meid kwam en sliep bij mevrouw, maar om twaalf uur gingen de deuren in het hele huis weer open en dicht, er kwam weer iets de trap afgestormd en mevrouw kreeg weer evengoed slaag als toen de meid niet bij haar sliep.

Toen verzocht mevrouw de meid voor in het bed te gaan liggen; zij zou zich dan achter leggen. Ook dat hielp niets. De geest kwam als gewoonlijk en deerde de meid, die nu voor lag, niet. Hij reikte over haar heen naar mevrouw en nu kreeg deze haar gewone portie.

De meid kon dat natuurlijk niet volhouden. Zij wilde in dat spookhuis geen dag meer blijven en zei haar dienst op.

Toen zij vertrok ging zij naar de deken van Sint-Servaas en vertelde hem de hele geschiedenis.

De volgende dag was deze al bij mevrouw. Hij had vernomen dat zulk rare geruchten over haar huis de ronde deden. Hij had gehoord dat het er spookte.

Mevrouw begreep dat verzwijgen haar weinig zou helpen. In vertrouwen vertelde zij toen alles wat er was gebeurd. Van de moord tot de onrechtvaardige veroordeling; van de dood van de onschuldig veroordeelde en de dood van haar man en ten slotte van het aandeel, dat zij in deze zaak had.

De deken schudde bij dit alles bedenkelijk het hoofd. Het was een

[pagina 296]
[p. 296]

treurig geval. Hij had echter medelijden met haar en zou haar, als het kon, de volgende nacht van de geest bevrijden.

Om twaalf uur 's nachts bevond zich de deken in de kamer bij mevrouw. Nauwelijks had de klok middernacht geslagen of daar begon het tumult al weer en gingen de deuren open en dicht. Ook kwam er iets de trappen afgehold, maar op het onderste trapportaal bleef het staan. Het durfde niet verder want het had de aanwezigheid van de priester bemerkt.

Niettemin ging het boven voort met razen en pas toen het een uur sloeg, werd het stil. Na de kamer te hebben gezegend, verliet de deken het huis, met de belofte de volgende nacht terug te komen.

De deken kwam weer en zijn eerste werk was, de deur van de kamer van mevrouw open te spannen en in de aldus geopende deur een tafel te plaatsen. Daarop zette hij een kruisbeeld en aan iedere zijde daarvan een brandende waskaars. Vervolgens begon hij te bidden en de geest af te wachten.

Klokslag twaalf uur begon het gestommel op de bovenverdiepingen al weer. Deuren vlogen open en dicht en holderdebolder daar kwam de geest de trap af. Hij bleef nu niet staan op het onderste trapportaal, gelijk de dag te voren, doch kwam tot voor de tafel. Daar kon hij niet meer verder. Toen de deken opkeek zag hij dat het de overleden rechter was.

‘Wat komt gij hier doen?’ vroeg hij.

‘Mijn vrouw heeft mij diep rampzalig gemaakt’, antwoordde de geest, ‘door mij over te halen tot dat onrechtvaardig vonnis. Nu heb ik geen rust meer, zelfs niet in het graf en in de eeuwigheid!’

Nu gebood de deken de geest achter de tafel te blijven staan en deed mevrouw aan de andere zijde komen.

Toen zeide hij tot de geest:

‘Wat gebeurd is is gebeurd. Hoe pijnlijk en ontzettend het ook mag wezen, er is niets meer aan te veranderen. En nu verban ik u, in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, naar het priëel achter in de tuin, u nog enkel als gunst toestaande, alle honderd jaar een pas korter bij uw huis te komen!’

Maar eer de geest van de onrechtvaardige rechter verdween, kon hij nog de ene hand leggen op de schouder van zijn vrouw en de andere op de tafel en beide bleven daarin geprent, als gebrand.

Het huis waarin dit alles gebeurde staat er nog.

[pagina 297]
[p. 297]

De lindeboom van Kan

In Kan woonde eens een weduwe wier kind in de Jeker verdronken was. Kwade tongen betichtten haar van moord. Zij werd voor het gerecht getrokken en op een zomermiddag zaten de schepenen, onder voorzitterschap van de schout, bij elkaar onder de dorpslinde om recht te spreken in die zaak.

Het was zo heet als het in de zomer maar zijn kan en zo stil dat zich geen blad op de bomen roerde en er was ook geen wolk te zien. Voor en tegen in de zaak was al gehoord, of beter gezegd, alleen het tegen, want er kwam niemand die zich voor de arme weduwe opdeed. De strenge schout, nog altijd bang dat de gerechtigheid te kort zou worden gedaan en dat de schepenen, die mee het vonnis moesten vellen, zich zouden laten beïnvloeden door de meelijwekkende toestand van de arme weduwvrouw, spoorde hen nog eens aan, alleen rechtvaardig te zijn en eindigde met de volgende woorden: ‘Zo min als het in deze zomerhitte kan sneeuwen en het nacht kan zijn bij volle zonneschijn, moogt gij gebruik en wet versmaden en deze vrouw vrijspreken!’

Maar nauwelijks had de schout zo gesproken of, wonder, donkere wolken pakten zich samen waar eerst geen wolkje te zien was, verduisterden de hemel en doofden de gloed van de zon; het werd al donkerder en donkerder en de omstanders, zowel rechters als toeschouwers, konden elkaar nauwelijks meer zien. Iedereen schrok van wat er ging losbreken.

Maar toen de lucht kort daarop klaarde en het noodweer over was, zagen allen nog een wonder te meer, want heel de linde was overdekt met sneeuw. Nu kon de menigte zich niet meer inhouden en werd er van alle zijden geroepen: ‘De Hemel heeft gesproken; haar onschuld is nu bewezen!’

De beschaamde, hardvochtige schout die te streng was geweest, evenals de schepenen, konden haar op dit teken van boven niet anders dan vrijspreken. Gezamenlijk begaven de rechters, de door God zo wonderdadig vrijgesprokene en alle toeschouwers zich nu naar de kerk, om God te danken dat er niet een onrechtvaardig vonnis was geveld.

[pagina 298]
[p. 298]

De heg die niet meer groeien wil

Omstreeks 1780 werd een marskramer in de kerker van het kasteel van de rijksheerlijkheid Rijckholt opgesloten. Hij was ervan beticht juwelen te hebben ontvreemd uit het vrijheerlijk slot. De man die als marskramer meermalen het slot had bezocht, ontkende, doch na herhaaldelijk op de pijnbank gelegd te zijn, bekende hij alles wat maar werd verlangd en werd hij veroordeeld te worden gehangen.

De galg nu stond op de grens van het gebied en men kon ze met de veroordeelde niet door de poort van het kasteel bereiken, zonder het gebied van de ‘nabuurstaat’ te overschrijden; dat mocht niet. Om dat dus te voorkomen werd er een doorgang in de haag van de tuin gebroken en de veroordeelde daardoor naar de galg geleid, waarna hij werd gehangen.

Maar de opening die in de haag gemaakt was, wilde niet meer dichtgroeien. De nieuw geplante dorens wilden niet gedijen. Zij verkwijnden. Alle pogingen om ze te doen groeien mislukten. Dit was het teken dat men de man onschuldig had gedood!

Een paar jaar later werden de ontvreemde juwelen dan ook teruggevonden in een hoge wilg. Zij lagen in een eksternest dat werd uitgehaald.

De schepenen die het lichtvaardig vonnis velden, werden door de heer van Rijckholt gedwongen, blootshoofds en barrevoets vergiffenis te vragen aan de familie van de kramer en een jaarlijkse schadevergoeding van duizend patacons (± 2500 gulden) aan zijn nabestaanuit te keren.

De put die niet gedempt kan worden

Op de heuvel te Well waar de galgentoren staat is een put, die niet meer gedempt kan worden, sedert op die plaats iemand is vermoord of werd opgehangen, na onschuldig veroordeeld te zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken