Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 1 (1869)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 1
Afbeelding van Volledige werken. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

roman
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 1

(1869)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

II.

Des namiddags zat Walter voor zijnen schilderezel in de werkzaal van zijnen aangenomen meester. De stemmen en lichte spotternijen zijner makkers galmden luidruchtig door de zaal, doch schenen zijne ooren niet te treffen. Hij zat met de armen op de borst over elkaar geslagen, en zijne blikken staarden met strakheid op een wit paneel, dat voor hem stond en scheen als te wachten, om de uitdrukking zijns kunstgeestes te ontvangen: zoo ten minste dachten zijne makkers; doch de jongeling was er ver van af aan schilderen te denken. Het tooneel, welk hij des voormiddags gezien had, vloog hem, als een akelige droom, gestadig door de verbeelding, en hij poogde de aandoening te verklaren, welke hem getroffen had en nog zijnen geest bleef beknellen. Hij had nog altijd de diepe droefheid en smart voor oogen, die hij op het gezicht der moeder gelezen had; de zachtmoedige uitdrukking, welke hij op het wezen des ouderlings had ontdekt; en de zachte trekken en de engelachtige uitdrukking des meisjes, die zijne ziel tot in het diepste harer gewaarwordingen hadden ontsteld. Hij begreep, dat die menschen ongelukkig waren; dat de smart hare wreede klauwen op hen had uitgestrekt en hen martelde. Eene wanhopende gedachte bekroop zijn gemoed bij die herdenking: ‘Waarom,’ sprak hij in zichzelven,

[pagina 8]
[p. 8]

‘waarom heb ik verbeten eene goede daad te verrichten; waarom heb ik niet getracht die armoede te lenigen? Want, ja, armoede, diepe armoede moet in dit huisgezin wonen! - Doch,’ dacht hij voort, ‘ik zou dit niet hebben durven doen; die grijsaard is niet gewoon almoezen te ontvangen, ik heb dit op zijn gelaat gelezen; en wie weet wat hartpijn hem mijne aanbiedingen zouden gedaan hebben: - eene pijn grooter mogelijk, dan die, welke hem de armoede veroorzaakt....’

De jongeling verloor zich in gedachten. Hij was van zichzelven niet tevreden, en eene onuitsprekelijke ongerustheid woelde hem in den boezem, ‘Arm meisje!’ zuchtte hij; en als ontsteld en vervaard van die gedachte, beliep eene huivering zijn gansch lichaam. Zijne blikken daalden tot den grond, en aan zijne houding zou men gezegd hebben, dat hij aan niets meer dacht. Een zijner makkers naderde hem, en hem op den schouder kloppende, sprak:

‘Walter, het schijnt, dat de verbeelding ongehoorzaam is, en de kunstgeest uw brein vandaag niet beschijnen wil?’

Walter had, als in eene stuiptrekking, zijn hoofd opgeheven en sprak als verdwaasd:

‘Ha, Frans, zijt gij het?’

‘Waarlijk,’ was 't half lachend antwoord, ‘zoo als gij ziet, mijn beste; maar zeg mij, wat duivel! Ik herken u niet...’

Walter greep de hand zijns vriends en klemde ze in de zijne. Het scheen, dat Frans dien handdruk verstond, want zijne spraak die te voren zoo licht en blijgeestig was, scheen nu op eens te veranderen, en zichtbaar medelijden en deelneming in de onsteltenis zijns vriends verspreidden zich eensklaps over zijn gelaat.

‘Walter,’ sprak hij op gevoelvollen toon, ‘willen wij de lucht wat gaan scheppen?’

Walter vergenoegde zich met, op die vraag, zijne bovenkleederen aan te trekken en zijnen vriend te volgen. Wanneer beiden op straat waren, zegde Walter:

‘Mijn vriend, is het u nooit gebeurd, dat gij naberouw in uwen boezem voeldet wroeten, omdat gij het verrichten eener goede daad verzuimd hadt?’

‘Ja.’

‘En wat hebt gij dan gedaan?’

‘Ik heb getracht,’ sprak Frans, ‘het verzuim te herstellen.’

‘En zoo dit onmogelijk was?’

[pagina 9]
[p. 9]

‘Dit is mij nooit onmogelijk geweest’ was het antwoord.

‘En dit is mij nu onmogelijk,’ sprak Walter. ‘Luister, mijn vriend...’

Hierop legde de jongeling de ontmoeting uit, welke hij dien morgend had gehad, en zijn dichterlijke geest scheen aan alles eene soort van poëzij te geven. ‘Verstaat gij mij nu, mijn vriend!’ was het einde zijns verhaals.

‘Ik versta het geval’ antwoordde Frans, ‘doch ik zie er al die buitengewone dingen niet in, die gij u mogelijk inbeeldt. Wat gij in uwen boezem gevoelt, versta en gevoel ik ten volle, mijn vriend: ik ken uw hart, ik weet welke ongerustheid er in uwe ziel kan schuilen, en ik beklaag u. Een ander, Walter, zou mogelijk met u lachen.’

‘Ja, vriend, dit is waar; maar aan een' ander zou ik mijn gevoel niet toevertrouwen; want hij zou mij niet verstaan. Gij, ik weet het, schoon uw geest meester is over uw hart, gij gevoelt; doch dit gevoel is bij u aan de rede onderworpen en wordt er door verkoud. Bij mij is het een brand, die mij verteert en welken ik niet kan uitdooven.’

‘Een gelukkige brand, mijn vriend,’ was het antwoord van Frans, ‘een heilrijke brand, die aan de ziel eens grooten kunstenaars noodig is. Ik heb dien brand verkoeld; doch, geloof mij, ik ben er niet gelukkiger om; want daardoor is mijne kunst stoffelijk geworden. Benijd mij niet, Walter. Zoo de maatschappelijke mensch er bij gewonnen heeft, de kunst heeft er oneindig bij verloren. Gij zijt het heiligdom zelve; ik ben slechts de priester. Gij zijt de vlam, die den rook uit het heilig offervat der kunsten doet opstijgen. Gij zijt meer ziel, en ik meer lichaam! O, mijn brave Walter, bewaar dit heilig vuur in uw hart, en laat toe, dat uw vriend er soms zijne koude en ontgeeste ledematen een weinig aan verwarme!...

‘Genoeg, Frans,’ sprak Walter, ‘die vergelijkingen behagen mij niet: ik ken te wel mijne zwakheid in de kunst... En toch dit gezegde zweemt al te veel naar loftuitingen, om het uit den mond eens vriends te kunnen hooren.’

‘Gij begrypt mij niet wel, Walter. Loftuitingen kunnen er niet bestaan. Wij zijn beiden leerlingen en de kunstbaan slechts ingestapt; doch ik herhaal het u in andere woorden: uw lot is schooner, dan het mijne. Voor u is de toekomst zaliger en meer belovend.’

Walter antwoordde niet, en beide jongelingen stapten eene lange poos voort, zonder nog iets te zeggen. Eindelijk zuchtte Walter:

[pagina 10]
[p. 10]

‘o Frans, ik wilde wel, dat gij dien engel gezien hadt...’

‘Welken engel?’ vroeg Frans.

‘Het jonge meisje!’

Frans bezag zijnen vriend met eenen onderzoekenden blik.

‘Walter,’ sprak hij, ‘ik geloof, dat gij op dit meisje verliefd zijt?’

‘Zoo medelijden en deelneming in smart liefde zijn, o, dan, ja,...’ was het antwoord.

‘Van het medelijden tot de liefde is er slechts een stap, mijn brave vriend.’

‘Ik zal dien stap niet overschrijden,’ sprak Walter.

Frans antwoordde niet.

Nog eenen geruimen tijd duurde de wandeling der twee vrienden. Eindelijk besloot men van wederskanten, naar huis te keeren, en zij namen afscheid van elkaar. Walter wendde zich rechtstreeks naar huis; doch aan zijne woning gekomen, scheen hij van gedachte te veranderen en stapte de deur voorbij. Hij dwaalde eenzaam door de straten, tot dat de avond naderde, en het was, alsof eene bovennatuurlijke macht hem dwong, aleer zijne woonstede te bereiken, nog eens naar het arme huisje zijne treden te richten. De jongeling dacht er geenszins aan de reden te zoeken, welke hem daartoe scheen te dwingen; hij gehoorzaamde slechts en zonder nadenken aan de beweging zijns harten, en sloop als een dief voorbij de arme woning. Zijn boezem klopte hevig, doch zijn geest scheen nu meer bevredigd, en hij snelde als een pijl huiswaarts.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken