Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 1 (1869)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 1
Afbeelding van Volledige werken. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

roman
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 1

(1869)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 11]
[p. 11]

III.

Op het oogenblik, dat Walter voorbij het arme huisje heensnelde, zaten de drie personen bij na in dezelfde houding, waarin wij ze den eersten keer ontmoet hebben. Allen bleven sprakeloos, en ieder scheen zich stil met zijne droefheid op te houden. Niemand durfde het bestaan eenige aanmerkingen te maken; want, daar zij niets dan hopelooze dingen te zeggen hadden, vreesden zij, en mogelijk met recht, het hart der anderen nog meer te bedroeven. Dit maakte, dat ieder nu den smartbeker alleen ledigde, instede van hem onder elkaar uit te deelen.

De grijsaard onderbrak de eerste die hachelijke stilte en zijne blikken tot de kleine vensterruiten richtende, zegde hij:

‘De avond gaat vallen, en Jaak is nog niet te huis... Hij zal vandaag ongetwijfeld gewerkt hebben!... En, vrouw,’ ging hij voort, de hand zijner echtgenoote grijpende, ‘hij zal ons eenig voedsel medebrengen...’

Meerder kon de man niet zeggen.

‘O ja, moeder,’ sprak het meisje, ‘troost u en schep moed:

[pagina 12]
[p. 12]

mijn broeder zal vandaag gelukkiger geweest zijn en hij zal onzen nood verlichten: wij zullen u iets ter versterking kunnen koopen.’

De oude vrouw hief nu het hoofd op, bezag hare dochter en dezer handen in de hare drukkende, sprak zij op eenen zachten toon:

‘Mijn kind, voor mij is het niets! Beklaag mij niet. Mijn lichaam is te krank, om het gebrek aan nooddruft gewaar te worden... O, ik voel, dat ik niet lang meer op deze wereld zijn zal, en ik ben er niet bedroefd om... Maar gij, mijn kind, en uw vader, gij hebt honger, en dit doorboort mij de ziel...’ En een stroom van tranen ontviel aan de oogen der moeder, en weenend het het jonge meisje haar hoofd ter neêr zakken.

‘Vrouw, vrouw,’ zuchtte de vader, ‘waarom ons altijd met de gedachte uwer aanstaande dood bedroeven?...’ Verder sprak hij niet. Hij wendde het hoofd om, en trachtte de warme tranen, die hem overvloedig over de wangen rolden, af te vagen en te verbergen.

Eenige oogenblikken nog bleven de drie personen sprakeloos. Eensklaps sprong het meisje recht en de woorden: ‘Daar is hij! Daar is Jaak!’ vielen haar met eene zekere blijdschap van de lippen.

Een jonge man van omtrent vijf en twintig jaar trad binnen.

De moeder sloeg hare blikken op den jongeling en zag op zijn wezen eene soort van wanhoop en beschaamdheid uitgedrukt. Oogenblikkelijk wendde zij hare oogen van hem af en hernam hare vorige houding: zij wist reeds alles.

‘Jaak,’ sprak de ouderling ‘hoe is het, mijn zoon? Hebt gij vandaag werk gevonden?’

‘Neen, vader,’ was het antwoord des jongelings, en hij het zich op eenen stoel nederzakken. ‘Wij zullen echter vandaag niet van honger sterven,’ ging hij voort. ‘Ziehier eenige stuivers, welke men mij op mijn' zijden halsdoek geleend heeft. Daar, ga, Anna, en koop brood.’

Het meisje gehoorzaamde en keerde weldra terug.

Allen verzadigden hunnen honger. Het wezen van Anna kreeg nu eene blijdere uitdrukking: een weldadige schijn van zalige hoop bekleurde haar aangezicht en zij streelde hare kranke moeder, alsof beiden kinderen geweest waren. De ouderling had zijne bezadigdheid niet verloren en vestigde de oogen op zijnen zoon, die zijne blikken naar den grond gewend hield en den geest door zwarte gedachten scheen bekneld te hebben. Men bespeurde gemakkelijk, dat er in die sterke mannenborst een groote strijd omging en dat zijne ziel schrikkelijk gefolterd werd. Nu en dan zag men zijne gelaatstrekken krampachtig samenwringen

[pagina 13]
[p. 13]

of eene rilling zijne ledematen doorloopen, en dan veranderde hij stuiptrekkend van houding. De vader had dit lang opgemerkt en sprak hem eindelijk toe:

‘Mijn zoon, waarom zijt gij zoo ongeduldig? Waarom blijft uw wezen zoo wanhopend?’

‘Omdat ik waarlijk wanhopend ben!’ antwoordde de jongeling met radeloosheid. ‘Omdat mij het hart bijeenkrimpt, wanneer ik daar mijne kranke moeder, mijne jonge zuster en u, mijn vader, zie lijden en niet kan helpen; omdat ik woedend word, wanneer ik hier mijne machtige armen werkeloos nevens mij zie hangen en niemand mij wil toelaten mijne macht voor een weinig gelds te verhuren, om u te kunnen voedsel brengen. o Vader, ik ben woedend, ja, en ik zou bijna de menschen vervloeken, die mij, uwen eenigen troost, verstooten... Den ganschen dag heb ik op werk staan wachten en mijnen dienst aangeboden; maar, vervloeking! men kent mij niet. Ik ben, zeggen zij, aan hun werk niet gewoon. Ik zou er geene handeling van hebben: alsof het eene groote kunst ware eenen zak op de schouderen te torschen! En men heeft mij laten staan en anderen genomen, die, door sterke dranken verhit, op hunne beenen stonden te waggelen, anderen die onder slordige kleederen de armoede niet kennen, en wier vrouwen en kinderen de openbare gunst afbedelen en nooit gebrek lijden...’

‘Mijn arme Jaak,’ - sprak de grijsaard, de handen zijns zoons vastgrijpende, ‘mijn arme Jaak, ik ken uw goed harten versta uw hevig lijden. O ja, gij hebt mijnen aard, mijne aandoenlijke en opvliegende ziel en ik vrees, mijn zoon, dat gij, even als ik, door zware ongelukken dien innigen brand zult moeten verkoelen. Wanneer uwe haren, zoo als nu de mijne, zullen grijs geworden zijn, o, dan zal die gloed in uwen boezem zijn uitgedoofd; dan zult gij een onverschillig oog op de wereld slaan, en gij zult weinig zegenen, doch niet vervloeken. Ik heb ondervinding, veel ondervinding gehad, mijn zoon, en ik heb er nut uitgetrokken. Tot hiertoe hebt gij geen ongeluk gekend: toen wij op onze pachthoeve waren, hadt gij alles in overvloed en uw arbeid werd gezegend. Sedert het ongeluk op ons is nedergestort, ons alles ontnomen heeft en ons in de diepste armoede gedompeld, heeft zich de smart eerst aan u bekend gemaakt en gij zijt er nog niet aan gewoon. Ik, mijn kind, heb eerder begonnen te lijden: toen ik slechts tien jaren oud was, begon reeds mijne smart. Wanneer ik op ons dorp mijne ouders verloor, en gedwongen werd mij in het rijtuig, op de kist, die

[pagina 14]
[p. 14]

mijnen dooden vader besloot, neer te plaatsen en hem aldus ter kerke en tot aan het graf moest vergezellen, o, dan voelde ik mijne oogen reeds opengaan; dan vertoonde zich reeds de toekomst voor mijnen zwakken geest, en die toekomst was zwart; dan gevoelde ik, bij het zien mijner jongere broeders en zusters, welk afschrikkelijk lot ons allen boven het hoofd hing. Dan zag ik de klauwen des hongers en des ongeluks boven onze hoofden uitgestrekt... Mijne voorziening was niet onwaar: gij weet, mijn kind, welke onheilen er op mijn hoofd zijn nedergebonsd...’

De jongeling had, bij het hooren dier woorden, zijn hoofd op de borst laten zakken. Zijne wanhoop en zijne woede schenen bedaard; doch eene diepe mismoedigheid had hem nu aangegrepen. Hij drukte de hand zijns vaders en beloofde hem moed en geduld te hebben. Dan sloeg hij de blikken op zijne moeder en, na haar eenen tijd te hebben bezien, sprak hij:

‘En gij, mijne moeder, zult gij zoo zonder hulp en troost in uwe ziekte blijven? Sedert twee weken, dat wij in de stad wonen, heeft u geen geneesheer meer bezocht. Gij klaagt niet; doch ik zie niet dan te wel, dat uw lijden niet verminderd is. Welaan, ik ga uit en breng u eenen geneesheer. Er zijn in de stad, ik weet het, doktors aangesteld, om de arme zieken te helpen. Zij zullen u zulks niet weigeren; want wij ook, wij zijn arm...’

Het gelaat des ouderlings werd op eens als verlevendigd: ‘Goed, mijn zoon,’ sprak hij, ‘doe dit, het is een goede inval.’

De moeder zegde niets; Jaak stapte haastig de deur uit.

Eene uur later was hij terug en verhaalde aan zijne ouders, dat hij zich eerst eenen geneesheer had doen aanwijzen en hem hunnen nood had voorgesteld. Die heer had hem tot een' anderen geneeskundige verzonden, welke hij zegde, met die taak belast te zijn. Jaak was spoedig derwaarts gesneld, en deze tweede, na hem gevraagd te hebben in welke wijk der stad hij gehuisvest was, had zich gereed gemaakt hem te volgen; doch, bij het uitstappen des huizes, had hij den jongeling gevraagd, of hij wel van een briefje van het bestuur der Huisarmen voorzien was. Op het ontkennend antwoord, was de geneesheer zijne woning terug binnengestapt, en had aan Jaak gezegd, dat hij eerst voor het briefje zou gezorgd hebben en hem dan zou hebben komen halen: ‘Maar mijne arme moeder is zoo krank!’ had de jongeling durven antwoorden, ‘om de liefde Gods, mijnheer, kom haar toch eens

[pagina 15]
[p. 15]

bezoeken.’ - ‘Goed, goed,’ had de doktor gezegd, ‘zorg eerst voor uw briefje en dan zullen wij zien.’

‘Ziedaar het medelijden der menschen,’ sprak Jaak tot zijnen vader, ‘en ik mag hen niet vervloeken!’

De vader antwoordde niets.

Anna stond van haren stoel recht, en zich bij den jongeling voegende, sprak zij: ‘O getroost u, mijn goede broeder, morgen zal ik een briefje en eenigen onderstand voor onze arme moeder gaan vragen. O zij zullen mij dit niet weigeren, en onze moeder zal genezen!..’

‘Ja, Anna,’ zuchtte de jongeling en hij drukte zijne zuster aan zijne borst, terwijl een warme traan zijne wangen bevochtigde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken