Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 1 (1869)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 1
Afbeelding van Volledige werken. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

roman
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 1

(1869)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 31]
[p. 31]

VII.

Hot was acht ure des morgens, toen er op de deur der slapkamer van Frans een hevige klop nederviel. De kunstschilder was pas van zijne legerstede opgestaan, en hezig met zijne bovenkleederen aan te trekken. Hij opende de deur, en Walter trad als verdwaasd en ontzind binnen. Hij het zich op eenen stoel nederzakken. Eene schrikkelijke neerslachtigheid stond op zijn gelaat uitgedrukt. Frans trad hem nader en vroeg hem wat toeli de reden dier droefgeestigheid was.

‘o Vriend,’ sprak Walter, ‘ze is vertrokken.’

‘Wie dan?’ vroeg Frans.

‘Wie?’ herhaalde Walter, ‘gij vraagt mij wie? Aan wie denk ik nog dan aan haar...?’

‘Zoo, zij hebben de stad verlaten? Welnu, eene schoone reden om wanhopend te zijn!’

‘Ik weet het,’ zegde Walter, ‘ik ben belachelijk;... doch, dit is zoo en ik wil het niet anders.’

‘Ik zeg niet, dat gij belachelijk zijt, mijn vriend,’ sprak Frans zonder aandoening en terwijl hij voor den spiegel zijne blonde haarlokken ging glad kammen; ‘ik ken te goed de drift der liefde, die zich wanschepsels van eene schim vormt; doch ik zeg u, en ik houd staande, dat gij u te vergeefs ontrust. Zoo het meisje vertrokken is, zal ik wel-

[pagina 32]
[p. 32]

dra weten waar zij verblijft... Daar! Een inval!’ ging hij voort, zich hij Walter voegende, ‘daar! rook eens eene goede pijp van mijnen besten Maryland, en als die pijp geledigd is, vult gij ze eene tweede maal, en ik beloof u, dat, eer de derde uitgerookt is, ik u weet te zeggen waar het meisje thans schuilt. En dan laat ik het aan u over. Dus vriend, geene zwaarmoedigheid meer: de wonde is zoo goed als gezalfd.’

‘Welnu,’ sprak Walter, ‘ik betrouw mij op uwen spitsvindigen geest en ik wacht u geduldig af.’

‘O, er is geene groote spitsvindigheid toe noodig,’ sprak Frans, en een karton onder den arm nemende, stapte hij de deur uit.

Een kwaart uurs later zat Frans in eene arme woning, op een' lagen stoel. Zijne beenen waren kruiswijze overeen geslagen en een groot wit papier lag tusschen kartonnen schutsbladen op zijne knieën. Voor hem zat een oud arm vrouwtje aan een versleten spinnewiel. Heure armen waren half in elkander geslagen en zij het ze op haren schoot rusten.

‘Zoo, zoo, wat go mij daar vertelt, moeder Annemie,’ sprak Frans.

‘Ja, kind lief,’ antwoordde 't vrouwtje, ‘dat is zoo: die familie is vertrokken, terug naar heur dorp. Wat ze in de stad zijn komen doen, dat weet ik, noch niemand niet.’

‘Gij hebt er dan geene kennis aan gehad?’

‘Wel, schaap,’ zuchtte de oude vrouw; ‘kennis! Daar heeft niemand kennis aan gehad. Wel! die oude grijze duif was veel te fier, om met de geburen kennis te maken. Men zou gezegd hebben, dat zij nobelen, en wij maar vuiligheid waren. En dan de moeder, God wil hare lieve ziel hebben! Ik zal er geen kwaad van zeggen, gelijk ik toch van niemand zou willen doen; maar die was al zoo fier, als al de anderen.’

‘Moeder Annemie ge moet, het hoofd zoo niet bewegen,’ merkte Frans op.

Het vrouwtje gehoorzaamde en zweeg eenige oogenblikken.

De jongeling deed weldra de samenspraak, of, om beter te zeggen, de alleenspraak des vrouwtjes hernemen door enkel: ‘Zoo, zoo’ te zeggen.

‘Ja, mijnheer Frans, dit is zoo, gelijk ik het u zeg, mijn engeltje lief. Ik heb met onze gebuurvrouwen daar dikwijls over gesproken,

[pagina 33]
[p. 33]

zonder dat we den rechten draad van dit huishouden hebben kunnen vinden. Alles was misterie!... Jaak. - Ge moet dan weten dat er ook een zoon was die Jaak heette; zoo gelijk mijn oudste, die heet ook Jaak. - Nu die had waarlijk een gezicht als een menscheneter. Hij zou nooit iemand goedendag gezegd hebben, wanneer hij in- of uit zijn huis trad. Hij wilde met niemand gemeenschap hebben. Tot zoo verre, schaap lief, dat onze jongens hem eens voorstelden, 't was maar om te zien, verstaat ge? met hen een glas bier te gaan drinken... ‘Ik drink geen bier, dank u,’ was zijn antwoord en hij het hen staan. Daar is bijkans nog ruzie door gekomen. Nu, dat er niet veel goeds in dien jongen stak, is licht te denken, en de uitslag heeft het ook doen zien; want de deugniet is op den duur soldaat geworden.’

‘Zoo dan,’ zegde Frans, ‘maar was er ook geen meisje, een lief meisje zelfs, volgens men mij gezegd heeft?’

‘Schaapken lief, de schoonheid is dikwijls een ongeluk! Ja, daar was een meisken: eene eerste lichtvink, onder ons gezegd; eene bij wie lachen en weenen in het zelfde beurzeken staken, zooals men zegt, en die voorzeker het geld voor het huishouden moest winnen.’

‘Moeder Annemie,’ sprak Frans, ‘mij dunkt dat gij uwen evenmensch niet al te zacht behandelt?’

‘Mijnheer Frans, het is als ik u zeg; ik ben er verzekerd van. De geburen hebben er op geluimd en het alles afgezien. Ik weet er die ze op het Armbestuur hebben zien ter zijde roepen, en dit beteekent iets. Er zijn er zoo, schaap lief, die voor hun schoon gezicht, alles dubbel en dik onder den duim krygen, en ons wordt het afgetrokken. Maar dat is nog alles niet: ze is verder betrapt geweest, hier in de straat zelfs, waar ze met heeren stond te klappen. En de geburen hebben gezien, dat er zeer dikwijls een jong heertje, een echte springer, door de straat kwam geflodderd, als een dief, en die had er kennis aan, ik verzeker het u. Ze zeggen, dat het een schilder was; doch dat geloof ik niet...’

‘Pas op, moederken,’ sprak Frans, ‘gij zijt weer uit uwe houding geraakt; hef dien arm wat hooger, en houd de handen wat meer gesloten.’

De oude vrouw deed zooals Frans zegde. Deze ging eenigen tijd voort met nauwkeurig te teekenen en zijne oogen nu en dan eens op het vrouwtje te richten.

[pagina 34]
[p. 34]

‘En naar welk dorp hebt gij daar gezegd, dat ze vertrokken zijn?’ zegde Frans met eene bedek te nieuwsgierigheid.

‘Ha! ze zijn, zoo 't schijnt, naar bun dorp teruggetrokken, naar B..... Ze hebben ons dat niet gezegd; geloof dat niet; God in den hemel! dat zou wel het eerste geweest zijn, dat wij uit hunnen mond zouden gehoord hebben; maar eene der gebuurvrouwen kende den boer die hunnen huisraad en hen daarbij heeft opgeladen, en die woont op het dorp, dat ik u genoemd heb, waar zij ook, volgens de pachter zegde, naar toe gingen.’

‘Moeder Annemie,’ sprak Frans, ‘ik moet u toch zeggen, dat gij al te licht oordeelt; dit is niet braaf.’

‘Kind, ik zeg niets meer dan wat ik weet; doch ik kan geene fierheid verdragen, en fier dat waren ze, en niemand uit de gansche buurt heeft ze met goede oogen kunnen zien.’

Dit laatste werd op eenen bitsigen toon uitgesproken.

Frans het nu de samenspraak allengs verflauwen en deed ze zelfs eene geheel andere wending nemen. Hij sprak over den slechten tijd voor den ambachtsman, en over de duurte der eetwaren en soortgelijke onderwerpen, welke voor de arme lieden eene bron van eeuwigdurende redekavelingen zijn. Eindelijk zegde hij:

‘Moeder Annemie, het is gedaan; gij kunt opstaan.’

Het vrouwtje stond van haren stoel recht en kwam zich, nieuwsgierig en als beschroomd over hare stoutheid, bij de teekening voegen.

‘Daar, moeder Annemie, zie eens of het u gelijkt?’

‘Wel, engeltje lief! wel schaapken! dat kan ik zoo niet zien! doch wacht, ik zal mijnen bril eens opzetten.’

Een bril met groote, ronde glazen en zonder veeren, welke men ook wel een' nijper noemt, werd op den neus van het vrouwtje geplaatst, en deed haar aangezicht niet slecht aan het wezen van eenen ouden uil gelijken.

‘Schoon! Mijnheer Frans, schoon!’ sprakzij met eene neuzensten, ‘het gelijkt als twee druppelen waters: ik zit er heel en gansch, zoo als ik ga en sta... Maar zie! tot de holleblokken toe staan er op, en het spinnewiel! Wel, God in den hoogen hemel! 't is verwonderlijk! En dit op zoo korten tijd!’

Frans, na eenig geld in de hand der oude vrouw gestoken te hebben, deed zijn teekengerief bijeen en stapte de deur uit. Wanneer hij reeds op straat was, liep moeder Annemie hem nog achterna om te zeggen:

[pagina 35]
[p. 35]

‘Mijnheer Frans, als ge me nog zoudt noodig hebben, laat het mij dan maar weten: ik zal zelve komen; het is niet noodig dat gij u zooveel moeite geeft.’

‘Goed, goed, moeder Annemie’ sprak Frans en hij stapte haastig voort, zich wel belovende al de schoone dingen, die de oude kwaadzegster hem over het arme huisgezin verhaald had, aan zijnen vriend te verzwijgen. ‘Hij ware bekwaam,’ dacht hij, ‘moeder Annemie in zijne woede te verbrijzelen.’

Walter had met klimmend ongeduld de terugkomst zijns vriends afgewacht. Hoop en vrees stonden op zijn gelaat te lezen, wanneer Frans binnentrad; doch dezes blijde uitdrukking verhelderde weldra zijne angstvolle wezenstrekken.

‘Vriend,’ sprak Frans, ‘uwe geliefde is in het dorp B...’ Hij verhaalde verder, in eenige woorden, hoe hij achter alles geraakt was.

‘o Vriend, ik dank u,’ zegde Walter, hem de hand drukkende, ‘ach! ik hadde in uwe plaats willen zijn! Gij hebt over haar hooren spreken door personen, die haar gezien en bewonderd hebben.’

Frans antwoordde op dit laatste gezegde niet; hij wist te goed welke bewondering hij bij moeder Annemie gevonden had.

‘Nu, Walter,’ sprak hij, ‘laat ons ontbijten; want ik heb dit tot hiertoe vergeten...’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken