Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 1 (1869)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 1
Afbeelding van Volledige werken. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

roman
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 1

(1869)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 62]
[p. 62]

XIV.

Lieve lezer, is het noodig, dat ik u eene begrafenis afschildere? Gij weet hoe dit gebeurt. Wanneer men eene groote som gelds kan besteden, heeft men eene prachtige, verhevene, met gulden vijzen versierde doodkist; men heeft een fijn, breed, met goud belegd baarkleed, om die kist te bedekken. Eene rijk behangen koets voert u naar de kerk; andere rijtuigen volgen op. De geestelijkheid trekt hare schoonste kleederen aan, en komt, bij het treurig gebrom der klokken, het lichaam, in vollen stoet, uit het lijkhuis halen, om het in de kerk, met buitengewone pracht, onder het statig geluid des orgels en het galmen der psalmen, de laatste plichten des godsdienst te bewijzen. De altaren zijn alsdan met vollen luister, schoon in treurig gewaad, opgesierd. Waskeersen in menigte branden op dezelve en rond het lijk; in een woord, de gansche kerk, al de priesters vereeren het gestorvene lichaam.

Wanneermen arm is en niet veel geld kan geven, gebeurt de plechtigheid op eene andere manier. Dan is de doodkist slechts uit vier ongeschaafde planken samengesteld. (Er zijn er vijf in het eerste geval). De vergulde vijzen zijn door een voudige, ruwe, ijzeren nagels vervangen, en het rijke baarkleed is voor een' zwarten lap verwisseld, welke mogelijk vroeger den schijn van laken gehad heeft; of liever, dit kleed wordt

[pagina 63]
[p. 63]

gansch weggelaten. Instede van eene rijk behangen koets, ziet men eenen overdekten wagen, - slechts eene groote doodkist, - voor de woning des aflijvigen stilhouden. De voerman stapt af, en door de vrienden des huizes geholpon, laadt hij het lichaem op en rijdt er mede naer de kerk. Daer gekomen, worden er twee knielstoeltjes op den grond omgelegd, en dit dient tot onderschraging van het lijk. Nu moet er gewacht worden tot de eene of andere geestelijke tijd heeft, om, door eenen kleinen jongen gevolgd, in haast een Latijnsch de profundis over het lijk te komen bidden, ik wil zeggen, lezen, en eenige druppelen wij water op de kist te werpen. Hiermede is de godsdienstplechtigheid ten einde; de kist wordt weder in den wagen gezet en rijdt in vollen galop naar het kerkhof. - Zoo gaat het in de stad. Op de dorpen is het bijna hetzelfde. Daar ook staan de prijzen gesteld, en men wordt volgens zijn geld bediend. Er valt niet te klagen; alles is richtig.

De lezer kan zich licht inbeelden, hoe het met het lijk van de arme Anna verging. Des grijsaards geldmiddelen waren bijna ten einde; de man kon niet veel besteden. Een pachter uit de buurt werd verzocht en betaald, om het lijk naar de kerk te voeren. Nabestaanden had Anna in de omstreken niet; de vrienden van den ouderling waren, door zijne ongelukken, van hem vervreemd, en niemand was er, die, door zijne tegenwoordigheid, des grijsaards smarten kwam deelen en hem vertroosten.

Het is op de dorpen de gewoonte, wanneer er een meisje sterft, dat de jongelingen uit de buurt het lijk op hunne schouderen ter kerke en tot aan het graf brengen, en wederzijds voor eenen jongman, wordt die plicht door meisjes vervuld. Die dienst was aan het lichaam van Anna geweigerd geworden: men had haar van die eer niet weerdig geoordeeld. Walter was derhalve gedwongen, het lijk op de kar te helpen zetten. Hij volgde het met den vader van Anna en met de oude Martha. Aan de kerk gekomen, namen Walter en de pachter het lijk weder van de kar en droegen het in den tempel. De pastor mompelde, in haast, de voorgeschrevene beden over het doode lichaam, en nu kwam de grafmaker eene hand uitsteken, om het lijk ten grave te brengen. Walter weigerde dien dienst en wilde den smartbeker tot op den bodem ledigen. Hij vond er als vermaak in, zijn ongeluk nog te vergrooten en zijne ziel zoo diep mogelijk in de ellende te storten. Het lijk werd nu in het graf nedergelaten; de grafmaker wierp nog een kruisje op

[pagina 64]
[p. 64]

de doodkist, en de aarde bedolf weldra voor eeuwig, wat aan het. hart van den grijsaard zoo dierbaar was en voor Walter meer waard dan zijn eigen leven.

Walter en de ouderling keerden samen huiswaarts; bun tred en hunne houding waren statig; zij spraken geen enkel woord, doch ook was geene enkele traan op hun aangezicht te ontdekken. Beiden hadden de zelfde gedachte opgevat: zij wilden hunne droefheid voor de laffe menigte verbergen, en noch haar medelijden, noch haren spot inroepen.

Wanneer de twee ongelukkigen te huis gekomen waren, het de ouderling zich op eenen stoel nederzakken. Walter's geest scheen ten prooi aan de grootste ongerustheid: hij stapte met lange schreden en met de armen op de borst gekruist, door de arme woning. Zijne blikken waren vol van een woest. vuuren bleven strak op den grond gevestigd. Zijne polsen sloegen met kracht, en de aders van zijn hoofd waren opgezwollen, alsof eene hevige koorts zijn lichaam had aangegrepen en zijne hersenen beklemd hield. Eenen geruimen tijd bleef hij aldus sprakeloos rondwandelen. Eindelijk trad hij tot den ouderling, en sprak met eene stem, die de snelheid der verschillende gewaarwordingen, die hem den boezem schokten, aanduidde:

‘Mijn vriend, wij verlaten elkander niet meer, hoert gij? Ik zal u ten beschermer dienen en het ongeluk, zooveel het in mijne macht is van u trachten af te weren, of beter, wij zullen onze ongelukken vereenigen en ze samen dragen. Voortaan aanzie ik u als mijnen vader.’

De ouderling drukte Walters's band; de aandoening het hem niet toe te spreken. De jongeling ging voort:

‘lets vraag ik u, mijn brave vader: vertrekken wij zoo spoedig mogelijk uit dit dorp, waar wij zulk eene ongevoeligheid, zulk eene vervolging hebben aangetroffen.’

‘Mijn brave Walter, mijn zoon,’ zuchtte de grijsaard, ‘gij hebt eene goede inborst; doch mistrouw die groote gevoeligheid; zij zou u onbezonnen tot de gewichtigste opofferingen kunnen doen overgaan; en later, wanneer de koude rede zich meester van uwen geest zal gemaakt hebben, zoudt gij ze u mogelijk moeten beklagen.’

‘Het gevoel,’ riep Walter uit, ‘het gevoel heeft mij gemaakt wat ik ben. Dit alleen kan mij de ziel veredelen. Ik heb het immer gevolgd, en heb er mij steeds van te danken gehad. Ik bid u, vader, laat ons vertrekken!’

‘Mijn zoon,’ antwoordde de grijsaard, ik kan zoo spoedig dit

[pagina 65]
[p. 65]

dorp niet verlaten. Gedenkt gij dan niet, dat Anna op dezen grond begraven ligt, en dat hij mij hierdoor heilig is geworden. Vergeet gij, Walter, dat haar gebeente hier, in het midden van vreemde menschen en valsche vrienden rust, en dat zij niemand dan mij heeft, om soms nog eene warme liefdetraan op de aarde, die haar stof bedekt, te komen storten?’

‘O, gij hebt gelijk,’ zuchtte Walter, ‘ja, wij alleen waren op aarde dien engel ten vriend! o God! hadde ik het geweten, ik hadde haar op dezen gevloekten grond niet laten begraven; ik zou Anna weggenomen, en haar gebeente in een gelukkig oord de rust geschonken hebben; en daar hadden wij ons dan ook gevestigd, en dagelijks tranen op hare grafstede kunnen plengen...’

De grijsaard zag licht, dat de aandoening de ziel van Walter ontsteld had: hij greep den jongeling zacht bij de hand, deed hem naast zijne zij de neerzitten, en zegde:

‘Mijn zoon, wilt gij mij beloven, vandaag van Anna niet meer te spreken; en zoo weinig mogelijk aan haar te denken?... Uw geest heeft dit noodig!’

‘Het zwijgen zal ik u beloven,’ antwoordde de jongeling; ‘doch mijne gedachten kan ik niet bedwingen. o Vader, vader, ik zou uitzinnig worden!’

‘Welnu, mijn zoon, ik verg niets van u dan bedaardheid. Ik zie het, uw geest is niet geschikt om vele ongelukken te onderstaan!... Mijn zoon, zoo gij ooit veel met de menschen moet omgaan, zult gij eeuwig ongelukkig zijn. Ik zal God bidden, dat hij medelijden met u hebbe.’

De jongeling viel in de armen des grijsaards; deze knelde hem tegen zijne borst, en beider tranen mengden zich.

Die gansche dag was een dag van verdwaaldheid voor Walter! Zijn geest scheen hem, als een knagende worm, te martelen. De ouderling leed geweldig bij het zien van den rampzaligen staat des jongelings. Hij minde hem, alsof het zijn eigene zoon geweest ware, en vergat, of scheen zijne eigene droefheid te vergeten, om zich bezig te houden een weinig rust in de ziel van Walter te doen dalen. Hij volgde den jongeling in zijne buitensporige voornemens, vormde met hem de wonderlijkste plannen, het hem, naar eisch, de wereld en hare wetten, de menschen en hunne misdaden vervloeken, en trachtte slechts, van tijd tot tijd, eenige vertroostende woorden, als een' weldoenden balsem, op zijne ziel te storten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken