Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 2 (1869)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 2
Afbeelding van Volledige werken. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.06 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.43 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

reisverhalen
roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 2

(1869)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XIX.

De wijde zaal is rijk verlicht; ontallijke luchters dalen van het kostbare gewelf, en de blanke wassen kaarsen, waarmede de luchters overdekt zijn, spreiden een zacht licht in het ronde en doen de prachtig beschilderde wanden van goud en zilver glinsteren. De zaal is van volk opgepropt; de opschik der vrouwen is verlokkend, en deze trekken onophoudend de blikken der rond haar geschaarde jongelingen op zich. Het orkest speelt eene aria van Bellini, dien god der toonkunst, Het publiek is oplettend; allen hangen met gehoor en ziel aan die hemelsche harmonie, die de zaal als overstroomt, de zielen op zilveren golven schijnt te wiegelen en in de harten een gevoel stort, welk het mogelijk aan geene enkele andere kunst gegeven is te kunnen doen ontstaan. Eene algemeene geestdrift beheerscht de harten, al de oogen blinken en in sommigen ziet men eenen zachten traan parelen. O eene godheid schijnt in die vereeniging te zijn nedergedaald en al die zielen door een teeder gevoel te beheerschen. - Die godheid is waarlijk nedergedaald: het is de ziel van Bellini.

En toch zijn allen niet door die hemelsche melody overwonnen. Wij zien reeds twee personen in wier ziel ongetwijfeld heel andere gewaarwordingen rondwoelen. Daar, tusschen die menigte schoone en kostelijk opgetooide vrouwen zit een meisje op wier wezen men eene treurigheid ontdekt, die voorzeker aan geen zacht gevoel te danken is. Het is Maria. Zij is prachtig uitgedoscht. Een lang kleed, uit zwart fluweel gesneden, omvangt hare engelachtige vormen; hare armen zijn half

[pagina 85]
[p. 85]

ontbloot en twee gouden armbanden omklemmen hare tengere polsen. Een rijkgeborduurde kanten kraag verheft zich uit haar keurslijf en laat zijne doorzichtige plooien op de zachte schouderen omvallen. Een gouden snoer omkranst haren hals en daalt op den boezem neder. Heure zwarte lokken zijn fijn gevlochten en dalen blinkend naast hare zachte slapen. Op dit zwarte tooisel lost haar bleek bruin aangezicht uit, en in hare oogen is iets mistroostigs, doch hoog verleidends geprent. Zij houdt den blik naar den grond gevestigd en haar geest, door de zachte harmonie niet getroffen, verdwaalt in treurig nadenken.

De tweede persoon, dien wij ontdekken, is een jongeling. Het is Daniël. Tegen eenen pijler leunende, schijnt hij daar niet gekomen, om den geest door de toonkunde te vermaken. Zijn blik is op de vrouwenschaar gevestigd en wel op de plaats, waar wij even Maria ontmoet hebben. Schoon is de jongeling, zooals hij daar thans staat. Zijne blonde lokken hangen hem zonder gemaaktheid rond het wezen; zijne oogen zijn door een ongemeen vuur overstroomd en moeilijk zou men hunnen brandenden aanblik kunnen verdragen. Zijne armen zijn kruiswijze in elkaar geslagen, en het schijnt, dat hij ze met kracht tegen zijne borst klemt, als wilde hij de kloppingen zijns boezems daardoor bedaren. Hij blijft onveranderlijk in dezelfde houding; hij ook is opgetogen, doch niet door de tooverachtige muziek, die de zielen der menigte beheerscht, maar wel door de beschouwing van Maria, van zijne geliefde, welke het hem thans zoo zelden gegeven is te kunnen zien en aan wie hij dag en nacht denkt. Hij ook, ja, voelt zooals de anderen zijnen boezem overgoten; doch bij hem is dit slechts aan het gevoel der liefde te wijten.

De aria is ten einde. Ieder mag thans vrij adem halen en eenige beweging aan zijn lichaam geven, zonder stoornis in de zaal te brengen. De jonge heeren stellen die tusschenpoozing te baat, om de zaal eens rond te wandelen en de lieve wezenstrekken der dames van naderbij te gaan bewonderen. Dan, Daniël wordt zelfs niet gewaar, dat de muziek heeft opgehouden; hij ziet niet, dat er beweging in de zaal is; zijn blik blijft even strak, even vurig op Maria gevestigd. Doch eensklaps voelt de jongeling zich als een dekkleed voor de oogen trekken. Hij ziet zijne beminde niet meer, hij ontwaart niets meer dan eenen nevel, die de gansche zaal schijnt vervuld te hebben. Wat is er dan toch gebeurd en waarom die ontsteltenis? - O hij heeft den heer N., hij heeft zijnen hatelijken medevrijer gezien, hij heeft hem bij den heer

[pagina 86]
[p. 86]

Van Berchem zien komen en een gesprek zien beginnen. Vermaledijding! zegt de jongeling binnensmonds, en de woede schijnt hem nu zijne krachten terug te geven. Zijn blik staart weder op Maria, en hij ziet den heer N. plaats naast het meisje nemen en haar het woord toesturen... Maria antwoordt hem; zij spreekt met dit verachtelijk mensch... Waarom spreekt zij met hem?... Zij antwoordt nogmaals... Zij zijn in samenspraak... De heer N. schijnt zegepralend, hij grimlacht... Hij wendt het oog met verwaandheid rond, alsof hij wilde zeggen: ik sta in nauwe betrekking met de dochter van den heer Van Berchem, en mijn bijzijn valt haar aangenaam. - Wat Daniël op dit oogenblik in zijne ziel gewaar werd, is verschrikkelijk en bijna onbeschrijfelijk. Zijne tanden knarsden van woede tegen elkaar; het bloed liep hem naar het hoofd; het brein scheen te gloeien; zijne beenen beefden en met moeite kon hij tegen den pijler blijven leunen. Zijne armen ontsloten zich, ongemerkt drong zijne rechter hand tusschen zijne kleederen tot op de bloote borst, en met zijne nagelen verscheurde hij zich onbarmhartig de huid, als wilde hij, door de lichamelijke pijn, de foltering zijner ziel overwinnen. Op dit oogenblik gevoelde hij wat minnenijd is. O indien hij niet door zoo eene talrijke menigte ware omringd geweest, hadde hij voorzeker op zijnen vijand gevlogen en hem met zijne handen verworgd; hij hadde hem onder zijne voeten verplet en hem den laatsten snik met genoegen uit de borst zien komen. Ja, op dien stond voelde de jongeling als eene reuzenkracht in zijn lichaam storten, zijne spieren schenen hem als zoovele ijzeren veren, bekwaam om zijnen medevrijer te verpletten en te versmachten. - En die laffe grimlach bleef immer op het gelaat zijns vijands zweven, de verwaandheid bleef in zijne oogen geprent. - ‘O dit is niet uit te staan,’ zuchtte Daniel inwendig, ‘van ons beiden is er een te veel op de wereld! Van mijne handen zal hij sterven! Wee hem!...’

Alsof dit wreed voornemen van Daniel zijne ziel van een zwaar gewicht ontlastte, werd thans de uitdrukking van het wezen des jongelings veel bezadigder. Nu ook verscheen er een lichte grimlach op zijne gelaatstrekken; doch die grimlach bezat iets wreeds, iets dat wraaklust verried, iets dat onwillig aan den dood deed denken.

Daniël bleef voortdurend zijne blikken op Maria en op den heer N. gevestigd houden. Hij volgde met eene zekere nijdigheid de bewegingen des meisjes, en een nog hevigere strijd ontstond thans in zijnen boezem. Hij begon de liefde van Maria te verdenken. Mogelijk, dacht

[pagina 87]
[p. 87]

hij, bemint zij mij thans nog; doch wie weet of ik welhaast niet uit haar hart zal gevaagd zijn? Zij is eene vrouw en als alle vrouwen zwak van natuur; de vervolgingen, die zij reeds om mij geleden heeft en nog zal moeten lijden, zullen haren moed doen bezwijken: zij zal aan haren vader beloven mij te vergeten, en mogelijk hare belofte bewaarheden. - Zoo dacht Daniël, en ofschoon hij in zijne meening verdwaald was, werd hij er echter diep door gepijnigd. Hadde hij geweten met welken moed het zwakke meisje begaafd was! O dit hadde hem voorzeker eenen grooten troost verschaft. Doch zoo is het immer met de geliefden gelegen. Wanneer zij half, door natuurlijke en onvermijdelijke rampen ongelukkig zijn, doet hunne verbeelding hen ten volle rampzalig wezen; alles neemt in hunne oogen verschrikkelijke kleuren aan, en kleine wederwarigheden komen hun in reuzenkleederen voor. Daniël en Maria, zooals de lezer reeds lang heeft kunnen bemerken, maakten geene uitzondering aan dien bijna algemeenen regel.

Terwijl dit onweder in de ziel des kunstschilders woedde, bevond er zich eene personaadje achter hem, die reeds lang al zijne bewegingen had gadegeslagen en meer dan eens, bij middel van een zienbuisje, de plaats onderzocht had, waarop de jongeling zoo onverpoosd zijne blikken hield gevestigd. Wanneer er weder een muziekstuk geeindigd was, verliet die persoon zijne plaats, stapte tot bij het uiteinde der zaal en drong dan terug in het midden derzelve, tusschen de twee reien dames. Eenige stonden later zag Daniël eenen ouden heer van eene lange gestalte den heer Van Berchem en Maria naderen. De jongeling stond door die verschijning getroffen: ‘De oude uit den snelwagen en uit het koffiehuis!’ riep hij inwendig uit, en zijn oog staarde met aandacht en verwondering op de personaadje. Deze was niet meer in de gewone, eenvoudige kleeding, waarin Daniel hem andermaal ontmoet had; hij was thans rijkelijk uitgedoscht. Slechts zijn gewone gaanstok met ivoren appel prijkte in zijne magere hand. Zijne manieren en bewegingen waren thans edel en grootsch: men zou gezegd hebben een man, die zijn leven in de zalen der grooten had doorgebracht; niets gedwongens, niets onrustigs vertoonde zich in zijne handelwijze. ‘Wie toch mag die heer wezen?’ vroeg zich de jongeling, en zijne verwondering vergrootte nog, wanneer hij zag, dat bij de verschijning des onbekenden, de heer Van Berchem van zijnen zetel recht stond en, met de grootste teekens van verslagenheid, den vreemdeling met den diepsten eerbied groette. De oude beantwoordde met eene stille beweging des hoofds de plicht-

[pagina 88]
[p. 88]

plegingen van den heer Van Berchem, en sloeg intusschen eenen zijdelingschen blik op den heer N., die van zijne plaats naast Maria was opgestaan en zich een weinig had verwijderd. Daniël kon op dien stond bemerken, dat zijn medevrijer zich verlegen gevoelde en niet wist, waar zijne blikken te wenden. De oude wierp eindelijk eenen doordringenden blik op den heer N., groette hem niet en stuurde het woord tot Maria. De heer N. stond als verpletterd; hij groette eindelijk den heer Van Berchem, die hem eenen vriendelijken hoofdknik terugschonk, en vertrok.

Het zien van het afscheid zijns medevrijers, en bijzonder de wijze, waarop dit afscheid gebeurde, deed aan het hart van den armen Daniël goed. Het scheen den jongeling alsof men zijne borst uit eenen ijzeren band losmaakte; hij begon vrijer te ademen, en nu volgde hij met welbehagen de bewegingen van den ouden heer en van zijne geliefde, die ook thans een geruster gelaat vertoonde. Zijne woede verdween grootendeels; hij was reeds door de vernedering zijns medevrijers half gewroken; hij schrikte voor hem niet meer, en begreep thans niet hoe hij het voornemen had kunnen maken, zich op dien zwakken vijand te wreken. Nu ook gevoelde hij eene zachtere liefde voor Maria; zijne vriendschap voor den ouden heer vergrootte insgelijks, en die zoete gewaarwordingen deden allengs de folteringen uit zijne ziel, zooniet gansch verdwijnen ten minste grootendeels bedaren.

Ongetwijfeld is de lezer nieuwsgierig om te weten wie die oude persoon is. Wij zijn in hetzelfde geval als de lezer; doch al wat wij voor het oogenblik kunnen doen, is hier eenige woorden der samenspraak over te schrijven en te zien of wij daardoor eenige inlichtingen kunnen bekomen. Wij vreezen er echter voor. - De samenspraak was, zooals de meeste samenspraken, bij zulke gelegenheid, onbeduidend. Ziehier wat de oude zegde op het oogenblik, dat de heer N. vertrok:

‘Wie is die heer, die daar heen gaat?’

‘Het is een onzergoede kennissen, de heer N.’ zegde Van Berchem.

‘Zoo! hij heeft een aardig opzicht, die heer N.’

‘Het is een geestig man,’ zegde Van Berchem.

‘Ja, het ziet er mij een slimme vos uit,’ sprak de oude, en dan zich tot Maria wendende, ging hij voort: ‘en dit is ongetwijfeld onze kleine Maria van weleer welke thans eene volkomen bevalfige juffer is geworden?’

Maria antwoordde blozend van schaamte:

[pagina 89]
[p. 89]

‘Mijnheer Van Hardenhoek wil spotten.’

‘Neen, mijn lief kind, ik spot thans niet, ofschoon, zooals gij het u denkelijk herinnert, ik dit soms geerne doe.’ En zich naast het meisje plaatsende ging hij stil voort: ‘ik zie genoeg, dat gij in geene geestesstemming zijt om spot te kunnen aanhooren.’

Maria zegde niet verwondering en half verlegen:

‘Het schijnt, mijnheer, dat gij uwe oude kunst van raden nog niet vergeten hebt?’

‘Integendeel, mijn lief kind, ik leer nog dagelijks bij..... Maria,’ ging hij voort met meer nadruk, ‘wend het oog eens naar dien tweeden pijler op de rechter hand.’

Het meisje gehoorzaamde en zag Daniël. Zij bleef eenige oogenblikken staren, en wanneer zij den blik op den heer Van Hardenhoek terugbracht, zag zij zijne scherpziende blikken met een innig genoegen op haar gevestigd. De oude sprak niet meer, nam een snuifje, en zich tot Van Berchem wendende, die van dit alles niets verstaan had, zegde hij:

‘En de heer Van Berchem is nog altijd gezond?’

‘God dank! daar heb ik niet over te klagen; en gij heer Van Hardenhoek blijft immer dezelfde, en het reizen?......’

‘O nog altijd kleine uitstapjes. Ik ben dezen morgenti van Stockholm aangekomen.’

‘Wat zegt gij?’ sprak Van Berchem.

‘Ja, vriend, en morgen denk ik naar Weenen te vertrekken.’

‘En wanneer zult gij aan de rust beginnen te denken?’

‘De rust! de rust! die zal zich wel van zelve voordoen.’

Lieve lezer, wij hebben den moed niet deze alledaagsche samenspraak langer voort te zetten. Al wat er nog gezegd werd, liep bijna op hetzelfde onderwerp. Met den heer Van Berchem eene belangrijke samenspraak houden, was geene lichte zaak.

Toen het concert geeindigd was, verlieten de heer Van Berchem met Maria en den ouden heer te gelijk de zaal. Daniel Was hen reeds voorgestapt en wachtte aan den uitgang, om Maria nog eens te zien en den ouden heer om eenigen uitleg te vragen. Weldra zag hij zijne geliefde; doch het meisje bemerkte hem niet: zij durfde hare blikken tusschen die menigte niet rondwenden. Terwijl zij met haren vader op het rijtuig wachtte, kwam de oude bij Daniël, klopte hem op den schouder, en zegde: ‘Vriend, ik geloof, slat ik u dezen avond eenen kleinen dienst bewezen heb?’

[pagina 90]
[p. 90]

‘o Mijnheer!’ zegde Daniël, de hand van den vreemdeling drukkende. Deze ging op eenen blijden toon voort:

‘Van mij zijt gij niet jaloersch, niet waar?’

‘Mijnheer, ik moet u mijnen dank...’

‘Genoeg,’ onderbrak Van Hardenhoek, ‘bewaar dien voor een ander maal,’ en de hand des jongelings drukkende, verliet hij hem en liep tot het rijtuig, welk intusschen genaderd was. Wanneer Maria en Van Berchem het binnengetreden waren, snelde Van Hardenhoek tot een ander rijtuig en verdween als de wind. Daniël bleef verslagen staan. Hij kon den ouden heer, en dit speet hem, dien avond niet ondervragen; doch hij hoopte hem eenen volgenden slag op te sporen De jongeling vond zich in die hoop te leur gesteld; want, zooals het de heer Van Hardenhoek aam Van Berchem gezegd had, vertrok hij des anderdaags morgens naar Weenen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken