Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 2 (1869)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 2
Afbeelding van Volledige werken. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.06 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.43 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

reisverhalen
roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 2

(1869)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XVIII.
Maria aan Elisabeth.

Mijne lieve,

 

Het is avond. Ik zit alleen in mijn slaapvertrek. Den ganschen namiddag heb ik mij het harte verpletterd gevoeld. Ik heb thans overvloedige tranen gestort, en dit schijnt mijne ziel een weinig te verlichten. Het is al wat ik tegen het noodlot kan stellen: lijden, weenen en wachten.

Dezen namiddag zat ik treurig met mijn borduurwerk aan het venster; de heer N. bevond zich naast moeder en was met haar in gesprek. Ik hoorde niets van wat er gezegd werd; want hoe geestig de samenspraak van den heer N. ook zijn moge, is het mij onmogelijk er eenig vermaak in te vinden, noch minder er den lachlust te voelen door opwekken. Mijne moeder scheen er echter mede in haren schik en lachte soms gulhartig. Waaraan ik intusschen dacht, hoef ik u ongetwijfeld niet te zeggen. Gevallig hief ik het hoofd recht en wendde den blik op de straat. Ik verbleekte, mijne lieve; want juist op dit oogenblik kwamen de heer Marten en Daniël voorbij onze woning. De blik,

[pagina 83]
[p. 83]

dien Daniël mij toewierp, drong mij tot in het binnenste der ziel en scheen ten zelfden tijd de gansche kamer te willen peilen. O ik vrees, dat hij het hatelijk mensch, dat zijn medevrijer wil zijn, ontdekt hebbe. Mogelijk heeft hij de luidruchtige blijdschap mijner moeder gezien? Mogelijk heeft het hem toegeschenen, dat men met hem den spot dreef? o God, die gedachte doet mij beven! Mijne lieve Lisbeth, hij moet diep ongelukkig zijn; ik heb dit genoeg op zijn aanzicht bespeurd. Ofschoon er een ongemeen vuur in zijne oogen brandde, was echter de uitdrukking zijner wezenstrekken neerslachtig. Hij schijnt vermagerd; het ongeluk nijpt hem mogelijk nog harder dan mij.... Men heeft mij gezegd, dat zijne pogingen om in de kunst te gelukken, verijdeld zijn; het schijnt, dat de gansche stad, de gansche wereld tegen hem in samenzwering is. En de heer Marten, hij ook scheen mistroostig. Men heeft mij van zijne lessen beroofd, zooals gij weet, omdat hij de vriend van Daniel is; hij zou mij mogelijk eenigen raad hebben kunnen geven en zeker zou hij mij getroost hebben. O zeg, voelt gij ook niet, Lisbeth, dat dit alles wreed is?....

Tot grooter ongeluk heeft mijn vader mij gezegd, dat hij niet meer wil, dat ik zoo altijd in huis blijve, dat ik de avondfeesten moet, zooals te voren, gaan bijwonen; dat ik reeds lang genoeg den rouw heb gedragen en dat mijne kinderachtigheid niet alleen mij zelve, maar ook hem belachelijk maakt, en eindelijk, dat ik mij gereed kan houden om morgen avond met hem naar het concert te gaan. Mijne kinderachtigheid! hoe zou ik zijn gedrag moeten noemen? Doch neen, ik kan hem geen kwaad willen, want nog eens, ik geloof, ik ben zeker, dat hij grootendeels verleid wordt. Ik ken zijn hart reeds lang; het bevat geene kwaadaardigheid: stijfhoofdig is hij, ja, doch niet valsch, niet wreed van inborst: hij weet niet, hoe hij het hart zijner dochter pijnigt.

Dus morgen, mijne lieve vriendin, morgen moet ik naar het concert gaan, dat is te zeggen, dat ik mij in grooten opschik in het publiek moet vertoonen, dat ik mijne droefheid, mijne smarten in het diepste van mijn hart moet verbergen en zooniet een blij, ten minste een onverschillig aanzicht moet toonen; dat ik, om niet kinderachtig te schijnen, eenen avond in foltering moet doorbrengen en mij toonen, of ik verheugd ware..... O zeg, heb ik geene reden om te weenen? Blijde zijn, wanneer ik door droefheid overstelpt wordt; in het publiek zitten met eene onverschillige uitdrukking op het gelaat, wanneer ik ons beider smarten nadenk, wanneer ik mij voorstel, dat mogelijk

[pagina 84]
[p. 84]

Daniël den heer N. in ons vertrek bemerkt heeft, zijne lachende uitdrukking en die mijner moeder gezien; zich misschien inbeeldt, dat ik hem vergeet en zich aan wanhoop heeft overgegeven. Die denkbeelden zijn verschrikkelijk!.....

Vaarwel, mijne lieve Lisbeth, antwoord mij spoedig; schrijf mij nog eenen brief zoo lang als de laatste: hij heeft mij getroost en moed ingestort. O gij zijt de eenige, aan wie ik mijn hart ten volle kan openen, die mijn gevoel verstaat en waarlijk medelijden met mijne smarten hebt.

Uwe verkleefde vriendin,

maria.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken