Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 5 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 5
Afbeelding van Volledige werken. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.06 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

roman
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 5

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XI.
Over den hoogmoed.

De reden, waarom wij hier een nieuw hoofdstuk beginnen, is om een fragment te pas te brengen, welk wij over eenige jaren in handschrift in een oud boek ontdekten. - Wij gaan het hier overschrijven.

‘Hoogmoed!’ riep doktor Petrolius, met zijne vuist op de tafel slaande, ‘anders niet dan hoogmoed! zeg ik u.’

Doktor Hermanus liet zijnen medespreker gerust dien uitval doen. Hij sloot het groote in perkament gebonden boek, dat voor hem lag, toe, sloeg zijne oogen naar den grond en wachtte sprakeloos. Toen hij hoorde dat de andere ophield met spreken, hief hij weder zijne blikken op en vroeg koelbloedig:

‘Is dit alles?’

‘Alles?’ vroeg de andere, ‘mij dunkt dat het reeds genoeg gezegd is. En wilt gij dat ik het u herhale: welnu, ik zeg het nog eens: hoogmoed! anders niet dan hoogmoed!...’

[pagina 23]
[p. 23]

‘Hoogmoed,’ zegde doktor Hermanus, ‘zet men in het Latijn over met superbia, geloof ik?’

‘Dixisti, gij hebt het gezegd,’ antwoordde doktor Petrolius.

‘En indien ik mij niet bedrieg,’ vervolgde doktor Hermanus, ‘dan is het woord superbia samengesteld van: super, boven en van: ire, gaan. Dus: bovengaan, zich boven de anderen verheffen, zich grooter dan de anderen gelooven.’

‘Wat super betreft,’ zegde Petrolius, ‘dit sta ik u toe; maar of het werk woord ire hier te pas komt, weet ik niet.’

‘En wat beteekent dan die uitgang ia, als het u belieft?’ vroeg doktor Hermanus.

‘Ia, ia!’ herhaalde doktor Petrolius, met eene neuzenstem, ‘ia! waarlijk ik geloof dat dit niets meer dan de uitgang ia is.’

‘Confrater, het staat eenen geleerde nooit goed,’ zegde op eenen ernstigen toon doktor Hermanus, ‘geene reden van iets te kunnen geven.’

‘Maar, wanneer men er geene weet?’

‘Dan zoekt men er eene. Het ware veel beter te zeggen, dat die ia van den schreeuw van den ezel voortkomt, dan te bekennen dat men het niet weet, wanneer men een diploma van doktor bezit.’

De oogen van Petrolius gingen bij deze woorden op eene vervaarlijke wijze open. Hij was gereed om te antwoorden; doch doktor Hermanus nam weder het woord op:

‘Laten wij,’ zegde hij, ‘liever ons aan de Vlaamsche woorden houden; daar zult gij mogelijk beter mede terecht komen. Suberbia zeg ik in het Nederduitsch hoogmoed, of zoo gij wilt, hooveerdigheid. - Hoogmoed,... iemand die eenen hoogen moed, eene hooge gedachte van zichzelven bezit. - Hooveerdig, hetgeen wil zeggen: hoogveerdig, iemand die hoog vliegt of waant hoog te vliegen. Ik zeg vliegen, omdat ik het woord veerdig zie, dat van veeren, vleugelen voortkomt. Ik zeg die hoog vliegt of waant hoog te vliegen; want dit is hetzelfde: wat men denkt te kunnen, kan men; wat mogelijk is, bestaat.’

‘Ik heb er niets tegen,’ zegde Petrolius, ‘doch dit alles is niet genoeg of, om beter te zeggen, doet niets ter zake. De vraag is of er al of niet hoogmoed of hooveerdigheid bestaat in hetgeen gij mij verhaald hebt?’

‘Er bestaat hoogmoed,’ antwoordde doktor Hermanus, op eenen toon, die wilde zeggen: ik verwacht u, ga voort.

[pagina 24]
[p. 24]

‘Nu is de tweede vraag: of de hoogmoed eene schoone, dan wel eene slechte drift is?’

‘Ik neem het propositio of voorstel niet aan,’ antwoordde Hermanus, ‘en ik antwoord er op met te zeggen, dat alle driften, hoe schoon, hoe natuurlijk zij ook zijn, tot een slecht einde kunnen leiden.’

Doktor Petrolius bleef eenige oogenblikken in bedenking.

‘Het is dan eene natuurlijke drift?’ vroeg hij.

‘Gij hebt het gezegd!’ riep Hermanus met vuur uit, en een zegepralende lach verspreidde zich op zijn gelaat. ‘Ja! het is eene natuurlijke drift! Ja! en zoodanig natuurlijk, dat er niemand in de wereld bestaat of hij is hoogmoedig, hooveerdig!’

Petrolius staarde hem verwonderd aan. Doktor Hermanus ging voort:

‘Ja, allen bezitten wij hoogmoed, en het tegenstrijdige ware een ongeluk. Wat denkt gij, vriend Petrolius,’ (dit woord van vriend werd ongetwijfeld door eene zekere soort van hoogmoed uitgesproken. Hermanus voorzag dat hij zijnen tegenspreker ging overhalen, en door dit woord gaf hij zijne eigene hooveerdigheid te kennen, dit zullen wij door zijne eigene woorden bevestigd zien). - [Die parenthesis behoort tot het fragment, waar wij ons wel zullen wachten iets van het onze bij te voegen].

‘Wat denkt gij, vriend Petrolius, dat een gebulte, een gebrekkige zou in zijne ziel gevoelen, indien hij geenen hoogmoed bezat, indien hij zich niet inbeeldde, dat hij door andere begaafdheden zich boven zijne medemenschen kan verheffen, dat hij hoedanigheden bezit, die anderen niet bezitten? - O, dit mensch ware diep ongelukkig, en zoo hem de hoogmoed niet ondersteunde, zou hij als een ellendeling op de aarde rondkruipen; hij zou zijnen blik niet durven verheffen, zijne taal niet durven laten hooren en voorzeker zijnen eigen levensloop verkorten, zooniet gansch afsnijden. Waarom gelooft een eenoogige dat hij beter ziet met zijn enkel oog dan een ander mensch met twee gezonde kijkers? Daarvan is zijn hoogmoed de oorzaak; en gelukkig voor hem! - De oude wijsgeeren hebben het gezegd: de mensch zou licht zijn maatschappelijk bestaan tegen dit eens anderen willen ruilen; maar nimmer zou hij zijne gewaarwordingen, zijn eigen ik tegen die van eenen anderen, hij ware dan ook rijk, hij ware koning, willen verwisselen. Wat is hiervan de reden?’

‘De eigenliefde!’ onderbrak doktor Petrolius.

‘De hooveerdigheid, zeg ik u, want daaruit slechts komt de

[pagina 25]
[p. 25]

eigenliefde voort. Ieder denkt dat zijn eigen gevoel het beste is, dat niemand zoo klaar als hij in de vreemdste en moeilijkste dingen kan licht vinden; met een woord, dat hij boven de anderen is...’

Hier hield doktor Hermanus een weinig stil, trok zijne snuifdoos uit den zak, vulde zijn' dikken rooden neus met tabak op, sloot zijne doos weder toe, bracht den arm vooruit en ging weder voort:

‘Ik zeg te meer dat de hoogmoed eene bron van weldaden voor den mensch is. Hij is de groote verlichter van het menschdom. Het is door hem dat een geleerde aan anderen zijne geleerdheid zal blootleggen, hetzij in schriften, hetzij in redevoeringen. Wanneer hij dit doet, verheft of denkt hij zich boven anderen te verheffen; en de wereld en zijne medemenschen winnen er bij. Wanneer een rijke weldaden rond zich uitstrooit, denkt gij dan, dat hij alleen door liefde of medelijden voor zijnen evenmensch wordt aangespoord? Indien gij dit denkt, zijt gij in dwaling. Het is uit hoogmoed, uit hooveerdigheid!’

‘Dus,’ onderbrak Petrolius, ‘al hetgeen gij mij thans zegt, heb ik aan uwen hoogmoed te danken.’

‘Ik misken het niet,’ zegde doktor Hermanus, eenigszins door dit snedig antwoord getroffen, ‘en ik denk dat ik aan den hoogmoed insgelijks zal moeten toeschrijven het weinig geloof, welk gij thans aan mijne woorden schijnt te hechten. Inwendig echter zult gij overtuigd zijn...’

‘Vriend Hermanus, mag ik thans mijne gedachten ook eens blootleggen en zeggen wat er volgens mij tegen uw verwonderlijk stelsel pleit?’

‘Ik luister,’ zegde Hermanus.

‘Ik antwoorde dan, Primo: dat...’

Hier, lieve lezer, eindigde het fragment. Gij zult denkelijk zoo nieuwsgierig als wij wezen om te weten welke reden doktor Petrolius ging aan den dag brengen en welke opmerkingen hij tegen de gezegden van Hermanus ging doen. - Wie weet of ons het toeval niet den eenen of anderen keer het vervolg des fragments zal doen vinden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken