Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 5 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 5
Afbeelding van Volledige werken. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.06 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

roman
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 5

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 26]
[p. 26]

XII.
Bekoringen die soms de ziel der koopmansklerken overvallen. - Verzoeking van Piet in het bijzonder.

Indien wij het voorgaande fragment aan onze lezers niet hadden kunnen bekend maken, zouden wij ons voorzeker in eene groote verlegenheid bevonden hebben, om een tijdstip uit het leven des koopmansklerks aan te halen, zonder te vreezen dat de personaadjen hierdoor in de achting onzer geëerde lezers zouden verloren hebben. - Dan, of ook de redens, welke doktor Hermanus aangevoerd heeft, al of niet overtuigend zijn, is het toch zeker dat de lezer, zoowel als wij, zich min of meer door dezelve heeft laten verleiden en dus in eene gelukkige geestesstemming is om met toegevendheid het verhaal van het tijdstip, dat wij trachten af te schetsen, te hooren. - Gelukkig dat wij doktor Petrolius niets meer hebben hooren zeggen - wie weet of hij onze overtuiging niet gansch naar eenen anderen kant hadde medegesleept. - Doch gaan wij in ons verbaal voort.

Wanneer een koopmansklerk zoo ver gekomen is dat hij duizend gulden op het jaar kan winnen, dan is hij boven jan. - Men zou natuurlijker wijze gelooven, en het zou goed zijn indien het zoo ware, dat wanneer men boven jan is, men ook gelukkig, volkomen gelukkig zou moeten zijn. Dan, het is zoo niet, ten minste bij de meeste kantoorschrijvers is het zoo niet. - Wanneer de klerk zoo ver gekomen is, gebeurt er ten eerste eene tweede graad van verandering in zijnen opschik. Hij is geen springer meer, en zoo de natuur hem met een min of meer dagelijksch wezen begunstigd heeft, neemt hij licht de gedaante van eenen oprechten heer aan, uitgenomen dat er toch altijd iets stijfs bijblijft. - Als men iemand eenen vinger geeft, wil hij aanstonds eene geheele hand hebben, zegt het spreekwoord. Zoo is het hier ook het geval. Nauwelijks heeft de kantoorschrijver eenigen tijd in stilte de verhooging zijns stands genoten, of hij durft zijne oogen nog hooger verheffen. - Dat men deze rethorikale bloem toch niet naar de letter neme; want men zou zich vergissen. - Het wil niet zeggen, dat, terwijl de klerk op de straat wandelt, hij gedurig de oogen naar de lucht gestuurd houdt. Integendeel, hij houdt dezelve ernstig en nadenkend tot den grond gewend en stapt peinzend

[pagina 27]
[p. 27]

over de straat. - Dat men ook niet denke dat hij thans nog het breed gedeelte der straat verkiest, neen! hij sluipt weder, zooals bij zijne eerste stappen in de kantoorbaan, dicht nevens de huizen, met gevaar van zich het hoofd op de eene of andere openstaande raam aan stukken te loopen. - En toch mikt hij hooger in zijne verbeelding. De zedigheid, die men alsdan op zijn wezen beschouwt, is slechts hoogmoed. Hij droomt reeds van zich nog hooger te verheffen, van zich aan den wagen der fortuin met handen en voeten vast te klampen en rijk te worden. - Thans dat hij al de wielen van het werktuig des koophandels kent, thans dat hij ziet welke winst de koopman, wiens werkzaamheden goed uitvallen, jaarlijks inzamelt, thans vraagt hij zich waarom hij ook geen koopman zou kunnen worden? waarom het lot hem ook niet voordeelig zou kunnen zijn? O, die gedachten beknellen hem den geest en laten hem des nachts geene rust over. O superbia!

De liefde voor de waarheid dwingt ons hier te bekennen, dat Piet, dien wij thans tnijnheer Piet moeten noemen, want hij trekt duizend gulden per jaar, van die bekoring ook niet vrij was gebleven. Het is waar, dat die gedachten hem slechts het derde jaar, dat hij zijn loon tot duizend gulden verhoogd zag, overvielen. - Reeds eenen geruimen tijd was hij aan die verzoeking ten prooi geweest, wanneer de volgende samenspraak in zijne woning plaats greep. Het is goed hier aan te merken, dat Piet thans met zijne ouders in een schoon huisje woonde.

Het is winteravond. Mijnheer Piet zit in gepeinzen aan den eenen kant van eene gloeiende stoof; zijn vader, die des avonds zijne oogen met werken niet meer verslijt, zit aan den anderen kant en rookt zijne lange witte pijp. De moeder is bezig met kousen te stoppen.

 

de vader, (eenen verleidenden blik op Piet slaande).

Welnu, Piet, hebt gij al eens nagedacht over de zaak in kwestie, waar wij gisteren avond van gesproken hebben?

 

piet.

Ja, dit heb ik; doch ik vind het zoo gemakkelijk niet als gij het u wel voorstelt.

 

de vader.

Jongen, ik zeg niet dat het zoo gemakkelijk is: er is niets gemakkelijk in de wereld; doch ik zeg, wanneer het zooveel anderen begonnen hebben en erin gelukt zijn, dat gij het dan ook kunt beginnen en er ook kunt in lukken.

[pagina 28]
[p. 28]

piet.

Beginnen, beginnen! dit is al goed en wel; maar waarmede beginnen? Ik heb geenen duit in handen.

 

de vader.

En waarmede is mijnheer R. begonnen, he? Ik vraag het u eens? En waarmede is mijnheer J. begonnen, en mijnheer J.K., en mijnheer J.E., en mijnheer N., en mijnheer C., waarmede zijn die begonnen?... De eene, gij hebt het mij zelf gezegd, met eene domme streek te begaan, die hem goed gelukt is; de andere, met zich bij eenen rijke, die weinig kennis van koophandel had, te vervoegen, enz., enz. - En nu, wat zijn ze nu geworden? Rijke kooplieden, de bijzonderste van de plaats; uitreeders van schepen; mannen, die met koets en paarden rijden, en thans, slechts voor hun verzet, nog koophandel drijven! die gerust van alles den bliksem zouden kunnen geven en op hun vet leven...

 

piet, (met eenen lichten glimlach).

Hetgeen gij zegt, vader, is zeer waar; al die brave heeren, die gij hebt opgenoemd, hebben de fortuin ten vriend gehad; - doch weet gij wel, dat ik er u twintigmaal zooveel zou kunnen opnoemen, die op dezelfde wijze en zelfs verstandiger begonnen zijn en er na drie, vier maanden zijn doorgetobt; weet gij wel, dat er tusschen dezen geweest zijn, die schandelijk de stad hebben moeten verlaten?...

 

de vader, (Piet onderbrekende).

Dan waren het schelmen, en dit zijt gij niet!

 

piet.

Toch niet; er waren zeer eerlijke lieden tusschen; maar tegenspoed, ongeluk in de ondernemingen, sloeg hen eensklaps ter neder, en daar zij geen fortuin bezaten en geen geld konden inschieten, vielen zij, en konden zich niet meer oprichten.

 

de vader.

Dan was het dat zij het te bont overlegden; dat zij van eerst af te groote heeren wilden zijn en te hoog wilden vliegen... Dit alles zou u niet overkomen.

 

piet.

Vader, ik zeg het u nog eens, gij stelt u onmogelijke dingen voor.

 

de moeder, (invallend).

Ik geloof dat Piet gelijk heeft.

[pagina 29]
[p. 29]

de vader.

Zwijg, vrouw, daar kent ge niets van. Ge kent niets van de affairens. Gij weet het, indien ik uwen raad gevolgd hadde, zou Piet nooit geworden zijn wat hij thans is.

 

de moeder.

Laat ons dan thans ook tevreden zijn: het is beter éénen vogel in de hand dan zeven in de lucht.

 

de vader.

Al flauwe praat, vertel dat aan de oude wijven... Nu, Piet, jongen, denk er eens ernstig aan.

 

piet.

Ik zal het doen, vader.

Hiermede werd de samenspraak voor dien avond geëindigd; doch de oude kleermaker kwam er de volgende dagen immer op terug. Piet durfde geen besluit nemen, en zichtbaar was het, dat hij in de ziel bedroefd was. Zijn meester had die treurigheid reeds opgemerkt, en daar hij den jongeling voor zijne oppassendheid en goede inborst genegen was, besloot hij een middel te zoeken om hem te vertroosten.

Eenigen tijd nadien kwam Piet te huis en zegde aan zijne ouders, dat hij volkomen zijn besluit had genomen en niet meer wilde denken om zelve handelaar te worden. De vader schudde het hoofd, doch hij troostte zich weldra, wanneer Piet hem zeide dat hij vijf honderd gulden per jaar ging meer trekken, en de hoogste plaats op het kantoor mocht bedienen. Hierdoor waren al de wonden gezalfd, en Piet had de bekoring overwonnen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken