Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 5 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 5
Afbeelding van Volledige werken. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.06 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

roman
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 5

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XXII.
Ten voordeele van het huwelijk.

Gelukkige kantoorklerken, die, als Piet, hunnen tijd waarnemen, rich een braaf meisje kiezen en trouwen. Een groot getal echter blijven in den ongehuwden staat en willen, zooals zij zeggen, hunne vrijheid bewaren. Die vrijheid is zooals alle vrijheden: dit is te zeggen,

[pagina 52]
[p. 52]

iets meer dan eene schim, dan eene ijdele verbeelding! Zoolang echter de kantoorschrijver jong en vlug is, gaat het tamelijk wel: hij leeft vroolijk op zijne manier, vermaakt zich, zoo goed als een kantoorklerk zich kan vermaken, en stoort zich aan de toekomst niet.

Het huwelijk is de moeder der zuinigheid; zij leert ons de voorzorg en doet ons gestaag aan morgen denken. Het doet ons den tijd voorzien wanneer wij niet meer zullen kunnen werken of geld winnen en nog altijd zullen kunnen eten. Die gedachte doet ook de getrouwden zorgen om eenige stuiverkens op zij te houden en allengskens een spaarpotje te vergaderen, waar men in den ouden dag de vruchten kan van smaken. - De ongehuwde kantoorklerk denkt aan dit alles niet, hij leeft op Gods genade aan, en het schijnt hem alsof de zomer zijns levens nooit in najaar en winter moest veranderen. - Dan toch, hij ook wordt oud en bevindt zich alsdan alleen. Heeft hij geen spaarspotje vergaderd, dan kan hij zich door anderen niet doen dienen, en ingeval hij het ongeluk heeft zijn kantoor te verliezen of dat zijn meester voor de eene of andere reden uit den handel scheidt, o dan is hij een ongelukkig mensch! dan is hij een arme worm!

Doch dan zelfs, wanneer hem die ongelukken niet te beurt vallen, dan zelfs, wanneer hij zoolang hij werken kan, in den handel blijft, dan toch heeft hij een treurig bestaan. - Trachten wij dit aan onze lezers, door eene kleine afschildering van den tot ouderdom gevorderden, ongehuwden kantoorschrijver, te doen gevoelen.

Het is in den winter en acht ure des avonds.

De oude kantoorschrijver stapt van het bureel, en in eenen breeden mantel gewikkeld, begeeft hij zich naar zijne woning. Het is bitsig koud op de straat. De wind huilt in de schoorsteenen, doet de vensters kraken en jaagt het droge zand in de oogen der voetgangers, terwijl zij hunne aanzichten als door den wind gesneden voelen. - De oude klerk huppelt bevend van koude voort; nu en dan moet hij de hand aan zijnen hoed slaan om te beletten dat deze niet door den wind worde weggevoerd. Hij geraakt eindelijk aan zijne woning, welke zich in eene afgelegene straat bevindt. Hij klopt; men opent, en de oude klerk klimt den trap op; want, weet het wel, lieve lezer, hij huisvest op het derde verdiep.

Hij is afgemat, als hij de deur zijner kamer bereikt; hij heeft de voorzorg gehad zijne roeten keers des middags beneden te zetten, ten einde niet in het duister den moeilijken trap te moeten beklimmen.

[pagina 53]
[p. 53]

Wanneer hij op zijne kamer treedt, valt hem de killigheid als op het lijf. Te meer er heerscht in het vertrek een zekere reuk, welke van slapen en beslotenheid getuigt; doch de oude schrijver wordt die geuren niet gewaar: de kantoorklerk in het algemeen heeft geenen fijnen reuk.

Nu kan de versleten jongman gaan zorgen, dat hij een weinig vuur krijgt om zijne verstevene ledematen te ontdooien. - Dat hij van huiswerk geene de minste handeling bezit, hoeft niet gezegd te worden. Dan, de zaken geraken echter min of meer goed gedaan, het water wordt op het vuur geplaatst, en in afwachting dat het koke, denkt de oude klerk om zich eens deftig te warmen.

Daar zit hij nu, de oude jongman, daar droomt hij niet zelden, wanneer hij zich door de ongemakken gefolterd voelt, aan de dagen zijner jonkheid, aan al de lieve, aangename meisjes, welke hij gekend heeft en tusschen welke hij eene getrouwe gezellin voor zijne oude dagen had kunnen vinden. Doch weldra werpt hij die gedachten weg en troost zich met te zeggen dat hij liber en vrij is.

Terwijl de oude kantoorklerk daar gerust zich aan zijne stoof zit te warmen, hebben wij juist den tijd, lieve lezer, om eenen oogslag op zijnen persoon en zijne kleederen te werpen. Zijn hoofd is bijna gansch van haar ontbloot, hetgeen hem genoodzaakt heeft eene zwarte zijden slaapmuts onder zijnen hoed te dragen. - Hij is groote vijand van het water, bijzonder in den winter. Het is om die reden, dat gij die rimpels, welke zijn aangezicht doorslingeren, met eene zekere stof gevuld ziet, welke in geene enkele taal van den ganschen aardbodem eenen naam draagt. Zijne oogen zijn zonder vuur of leven en de onderschelen derzelve zijn gerimpeld en afhangend: eene proef dat hij gedurende zijn leven veel heeft geslaafd. Zijn hals is met eenen doek omwikkeld, welke weleens wit moet geweest zijn, doch welks kleur thans onbeschrijflijk is geworden. Zijn jas, die hem breed om de lenden hangt en waar men zijn gebeente ziet doorschijnen, is op sommige plaatsen, zooals onder de kin, aan het ondergedeelte der voorarmen en opslagen met een' zekeren glans omgeven; welks oorsprong de lezer licht zal kunnen raden.

Te meer ontdekt men op de voormouw boven de linkerhand eene zwarte korst, door den inkt van het kantoor gevormd. Zijne beenen hebben volle spel in de wijde broek, die hem tot aan de enkels daalt, en ook dit gedeelte van zijn kleedsel is door het gedurig wrijven zijner

[pagina 54]
[p. 54]

handen gelustreerd. Een paar laarzen, waarvan de hielen versleten zijn en de bezetsels den grond raken, en het officie van zolen vervullen, voltooien zijnen opschik.

Het vertrek is in volle harmonij met den bewoner. Eene mahoniehouten tafel, waarop het moeilijk zou zijn de regels van het evenwicht toe te passen, staat in het midden der kamer en dicht bij het vuur. Eene voormaals rijke kast bevindt zich tegen den muur en eenige gescheurde tassen en kopjes maken haar versiersel uit. In eenen hoek der kamer ontwaart men een bed, dat eerder aan eenen nest dan aan eene slaapstede gelijkt. Het alles is met eenen vinger stof overdekt. Van de vier stoelen, welke de wanden bekleeden, is er een waarop men zonder vrees van zich den hals te breken, kan neêrzitten; en het is die, welken de bewoner gestaag in gebruik heeft. Dan dit is voldoende, want bezoekers krijgt hij nooit. - De arme jongman is steeds alleen.

Doch genoeg. - Het water kookt en de handelsklerk gaat zijn avondmaal nemen. Hetzelve bestaat uit eenige tassen koffie en twee of drie broodjes, van een cent 't stuk, welke hij, in het naar huis komen, bij den eenen of anderen bakker gekocht heeft. - Wanneer die zuinige maaltijd geëindigd is, gaat onze oude jongman naar zijne kast, haalt een fleschje te voorschijn en drinkt een slokje genever, dat hij een afzettertje of slaapmutsje noemt. Wanneer hij des avonds naar de kroeg gaat komt dit fleschje niet te voorschijn; doch met den winter blijft hij meest te huis; want hij schrikt bij de gedachte van laat uit de herberg komende, zijne kamer koud als een' ijskelder te vinden en zich in zijn bed niet te kunnen verwarmen.

Ziedaar, lieve lezer, waar de liefde der vrijheid den ouden kantoorklerk heenleidt. Zulk een ongelukkig leven staat hem te wachten, wanneer hij oud zijnde, zich alleen bevindt, iets wat eilaas! niet dan te dikwijls gebeurt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken