Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 5 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 5
Afbeelding van Volledige werken. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.06 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

roman
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 5

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

IV.

Toen beide jongelieden des middags aan tafel zaten, zegde Arie:

‘Ik heb mijnen ganschen schat overzien, Anna, mijne berekening goed gemaakt en bevonden, dat, als ik dokter, apotheker, en eenige andere kleine schulden zal betaald hebben, er mij weinig of niets meer zal overschieten. De verkoop van de kleederen mijner moeder heb ik er bij gerekend, er zal niet veel kunnen van gemaakt worden, want de arme vrouw bezat weinig en het meeste nog is tot op den draad versleten. Ik wil er niets van bewaren; slechts voor haren trouwring maak ik eene uitzondering; gij zult dien dragen, Anna, en zoo zult gij mij immer mijne brave moeder herinneren.’

‘Wij zullen beiden werken, mijn vriend,’ zegde Anna, ‘en hopen wij, dat de goede God het ons aan niets zal laten ontbreken.’

‘Ja, Anna, voortaan zullen wij ons lot vereenigen; wij zijn thans beiden arme weezen... Doch ziehier waarom ik u over mijnen toestand sprak: Ik heb mij bevraagd omtrent de kosten, welke een lijkdienst na zich sleept, en ik vind mij in de onmogelijkheid die kosten te dragen, zonder mij in zware schulden te steken. Ik dacht nog wel, dat de kerk soms voor arme lieden eenen lijkdienst voor niet deed; doch men heeft het mij anders doen verstaan: de gebeden van eenen priester zijn kostelijk, Anna, en ik kan ze niet betalen.’

‘Wat zult gij dan doen, Arie?’

‘Ik zal doen wat mijne moeder mij zou opgelegd hebben, indien zij nog leefde. Wij zullen beiden, door onze gebeden, de lijkplecht zien te vergoeden, Anna; en onze moeder zoo maar in stilte begraven, zonder de hulp der kerk daarvoor in te roepen. Hebt gij daar iets tegen, Anna?’

‘Volstrekt niets, Arie, mits die plechtigheid zoo veel kost, en wij geene pracht kunnen voeren, moeten wij er wel van afzien; en, zooals gij zegt, wij zullen de brave vrouw des te meer in onze gebeden trachten te herdenken.’

[pagina 90]
[p. 90]

Twee dagen later moest de begrafenis plaats hebben. Arie was met den voerman van den doodwanen, enkel voor de arme lieden bestemd, overeengekomen en des morgens vroeg verscheen het rijtuig aan zijne woon. Arie, door den voerman geholpen, bracht de kist, die hij zelve vervaardigd had, den smallen trap af, en plaatste ze in den lijkwagen. Vervolgens klom hij voor, bij den voerman, op den wagen, en men reed zachtjes aan naar het kerkhof. Daar vond men Anna reeds aan den grafkuil staan wachten. De kist werd met behulp van den grafmaker en den voerman nedergelaten, en terwijl men ze met aarde bedolf, zaten Arie en Anna naast den kuil geknield en stortten weenend een gebed, dat ongetwijfeld door de engelen voor den troon des Allerhoogsten gevoerd werd en waarin zich de geest der afgestorvene kon verblijden.

Van het kerkhof keerden beiden terug huiswaarts en Anna beijverde zich het overige van den dag om alles schoon te vagen en onderzocht de kleedingstukken en het lijnwaad van Arie, waarvan de kranke moeder sedert langen tijd reeds, uit hoofde harer blindheid, den onderhoud had moeten verwaarloozen. Verder beslisten beiden welke stukken uit den huisraad zouden kunnen bewaard worden en welke andere men zou hebben laten verkoopen.

Ook deed Arie nog denzelfden dag zijn beddegoed naar de woon van Anna overvoeren, waar juist van pas eene kleine kamer onbewoond was, welke hij in huur had genomen. Verder was het beslist dat beiden slechts een gezin zouden hebben uitgemaakt en zij de vrucht van hun werk zouden vereenigd hebben, en aldus in gemeenschap van goederen zouden hebben geleefd. En zoo deed men.

Eenige dagen na de begrafenis der oude Siska, kwam de koster van de parochie bij Anna, en vroeg om Arie te spreken. Dan, daar de jongeling zich op zijn werk bevond, gaf hij de boodschap aan het meisje af, en verzocht haar aan Arie te zeggen, dat de pastor hem verlangde te spreken en hem derhalve verzocht dien avond bij hem te komen.

‘Ik heb met den pastor niets uitstaans,’ zegde Arie, toen het meisje hem des avonds de boodschap overbracht; ‘indien hij mij noodig heeft te spreken, hij weet waar ik woon, hij weet waar ik werk, en hij kan zelf komen. Ik kan eenen man niet eerbiedigen, die geweigerd heeft gratis een klein gebed over het lijk mijner arme moeder uit te spreken.

Arie ging den pastor dus niet vinden.

[pagina 91]
[p. 91]

Twee dagen later verscheen de koster terug, en na hevig het onbeschaamde gedrag van Arie berispt te hebben, overhandigde hij het meisje eene rekening, waarbij zes gulden werden gevorderd voor kerkrechten bij het afsterven der oude Siska.

‘Kerkrechten,’ zegde Arie, toen hij de rekening las, ‘wat is dat, kerkrechten? Welk recht kan mijnheer pastor op mijne beurs uitoefenen! Hij heeft niets gedaan, dus hij moet niet betaald worden.’

Arie legde het briefje weg en dacht er verder niet aan. Doch eene week later verscheen er een gezegeld papier, en daarin stond dat, in geval Arie binnen de drie dagen de kerkrechten niet kwam voldoen, welke bij decreet van keizer Napoleon door de kerk op alle begrafenis geheven werd, wanneer de afgestorven uit de armkas niet werd onderhouden, hij gedaagd was om voor den vrederechter te verschijnen, ten einde zich aldaar te zien en te hooren veroordeelen voor de som in kwestie en de kosten van het rechtsgeding.

Dat gezegeld papier door eenen huissier gebracht, verontrustte den jongen timmerman.

Dien ten gevolge ging hij om raad bij eenen rechtsgeleerde, en deze deed hem verstaan dat, mits hij niet als arme te boek stond, hij zich aan de verplichting der kerkrechten niet kon onttrekken.

Arie kwam met een verbrijzeld hart te huis. Hij bezat geene zes gulden. Anna verkocht hare gouden oorversiersels, en men ging de godsdienstige schuld betalen, welke Arie, onbeschaamd genoeg, luidop met den naam van afzetterij bestempelde.

Dan allengs vergat men dit kleine voorval; de droefheid, veroorzaakt door het afsterven der moeder, veranderde in eene kalm droefgeestige herinnering, en Arie begon zichzelven gelukkig te achten. Hij werkte zooals vroeger met lustigen moed en wanneer hij dan des avonds, na het eten, zijn pijpje bij Anna zat te rooken, terwijl het meisje zich met haar speldenkussen onledig hield, o dan was het hem recht zalig aan het hart; dan voelde hij zich tevreden, en zou zijn geluk voor dit van geenen vorst hebben willen ruilen. En Anna gevoelde zooals hij. Zij was hem eene zuinige huismoeder; zij vond er een onuitsprekelijk genoegen in voor hem te zorgen, zijn lijnwaad en zijne kleedingstukken te onderhouden, hem des middags den geliefkoosden kost voor te zetten, hem met gretige dankbaarheid er zich zien aan te verzaden en dan des avonds op zijne stem te luisteren, wanneer hij haar het een of ander verhaalde, of haar uit het een of

[pagina 92]
[p. 92]

ander boek eene schoone geschiedenis voorlas. O ja, zij ook was oprecht gelukkig, en de voldoening haars harten schilderde zich op haar engelengelaat af.

Zekeren dag nogtans werd Arie bij het binnentreden gewaar, dat Anna geweend had. Hij vroeg haar er hem de oorzaak van te verklaren, en, na eenige weigeringen, voldeed het meisje er eindelijk aan en bekende dat eene der gebuurvrouwen haar verweten had, dat zij met haren minnaar woonde en van hem werd onderhouden.

Arie liet, bij het hooren dier woorden, het hoofd moedeloos op de borst zinken en bleef eenigen tijd sprakeloos; doch eindelijk verzocht hij Anna plaats nevens hem te nemen, en sprak:

‘Gij weet, mijne lieve Anna, hoe vurig ik u bemin en hoe mijn grootste verlangen zou wezen u den naam van echtgenoot te schenken, en dus aan den laster den mond te stoppen. Dan, gij kent onzen toestand. Wij hebben nauwelijks genoeg om te leven, en zoo wij getrouwd waren, dan zouden wij te kort komen, Anna; want als men getrouwd is, dan blijft men niet altijd getwee; dan krijgt men alras een klein huishouden... Kinderen, Anna! o, eene zaligheid, indien men de middelen bezit om die kleine lieve schepsels het noodige te bezorgen en hun eene opvoeding te geven!... Doch, kinderen voortbrengen om ze in armoede te zien verkwijnen, om ze later misschien tot den bedelstaf, en van den bedelstaf tot de misdaad te zien vervallen. O zie, Anna, dit denkbeeld verscheurt mij de ziel!’

‘O! ik vraeg u niets, mijn vriend!’ snikte Anna.

‘Ik weet het, mijne lieve, of beter, mijne zuster, want wij zijn immers tot heden niets méér voor elkander geweest!... Doch laat mij voortspreken. Ik weet wel dat, zoo ik de stad wilde verlaten en naar Gent of Brussel gaan werken, ik er een dubbel loon zou kunnen verdienen; doch zeg mij, Anna, wat zou alsdan de arme weduwe gaan aanvangen, wier kinderen ik door mijn werk moet helpen groot brengen, die zonder mij hare nijverheid alras zou zien vervallen, die door onbekwame of slechte gasten haren winkel alras zou zien te niet gaan? Mag ik, door hen te verlaten, haar en haar huisgezin aan de ellende overgeven; zij, de vrouw van mijnen armen baas zaliger, die, toen ik leerjongen was en nog niets kon verdienen, mij niettemin eene daghuur betaalde, omdat hij wist dat ik voor mijne arme moeder den kost moest winnen, en dat wij zonder mijne winst honger zouden hebben motten lijden!... Gij verstaat, Anna, zonder ondankbaar te

[pagina 93]
[p. 93]

zijn, zonder den naam van lafaard te verdienen, mag ik de arme weduwe niet verlaten, en wij moeten beiden nog wat geduld hebben. Dan, de tijd kort, Anna, de oudste zoon wordt van dag tot dag behendiger in zijnen stiel, en als ik hem nog eenigen tijd kan onderrichten in de teekenkunde, in het opstellen van plannen, dan zal hij volkomen bekwaam zijn, en dan, dan is de tijd daar, dat ik, zonder mijne eer te kort te doen, zonder mijn geweten te bezwaren, de leiding van den winkel in de handen van den oudsten zoon van mijnen baas zaliger kan overgeven, en aan mijzelven denken; want dan zal ik mijne schuld ten volle betaald hebben, daar ik voor zijn huisgezin zal gedaan hebben, wat hij vroeger voor mij en voor mijne moeder gedaan heeft... - Welnu, Anna, wat zegt gij?’

‘Ik zeg, mijn goede vriend, dat de gebuurvrouwen voortaan alles mogen zeggen wat zij willen; dat ik er mij in het minste niet meer zal in storen, en dat mijn gansch lot in uwe handen ligt.’

En zij vloog om den hals van Arie, welke haar eenen warmen zoen op het voorhoofd drukte, zeggende:

‘Heb dank, mijne lieve, toonen wij dat wij de gansche wereld durven verachten, wanneer ons geweten rein en onschuldig is, en wij ons zelven niets te verwijten hebben.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken