Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 5 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 5
Afbeelding van Volledige werken. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.06 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

roman
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 5

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

V.

Het was zitting in de maatschappij van Saint-Jean-François Régis.

Nadat er over de werkzaamheden, sedert de laatste zitting verricht, was verslag gedaan geworden, nam de voorzitter het woord en sprak in het Fransch:

‘Er is mij door eenige kristelijke personen uit de parochie van Sinte X. verslag gedaan over den toestand van twee jongelieden, wier gedrag met den naam van echt schandalig mag bestempeld worden, en die eene gedurige ontstichting daarstellen, welke in het belang der goede zeden en der religie, welke op de eene of de andere wijze moet uit den weg geruimd worden. Het is een zekere Arie B., welke als meestergast bij eene weduwe werkt, en die met zekere Anna Van F., eene speldenwerkster, in concubinage leeft. Beiden bezitten geene ouders meer en kunnen des te vrijer den toom geven aan hun ongebonden leven.

[pagina 94]
[p. 94]

Doch ik wil regelmatig voortgaan en u eerst van den jongman spreken. Over eenige weken woonde deze nog met zijne oude moeder, welke vroeger met hem uit een dorp uit de omstreken naar onze stad was komen afgezakt. Zij hadden hun fortuin op hun dorp verloren, of verkwist, ik zou het niet juist kunnen zeggen, doch zeker is het, dat zij hier arm als Job aankwamen. Beiden hebben nooit veel van godsdienst gehouden, en op geene der missiën, welke de eerweerde paters Redemptoristen in de stad gehouden hebben, heeft men, noch de oude, noch den zoon te biechten zien gaan of tot de heilige tafel naderen.

Over eenige weken werd de moeder, welke men in den omgang de oude Siska noemde, ziek, en bevond zich alras in gevaar van sterven. De jongeling in stede van in tijds aan de zaligheid zijner moeder te denken, wachtte tot het uiterste oogenblik, en dan liep hij, denkelijk maar voor den vorm, mijnheeren, pro formâ, naar de kerk, opdat men de oude vrouw zou hebben komen bedienen. Hij bood zich in het midden des nachts en op eene onbeschofte manier bij den koster der parochie aan, om de berechting te eischen. De koster en de ieverige pastor kwamen in allerijl naar de woning gesneld; doch het was te laat; de oude vrouw was een lijk, misschien was zij het reeds toen haar schijnheilige zoon, om het menschelijk opzicht te ontzien, de hulp der kerk ging inroepen.

Op de kamer der doode gekomen, vond de geestelijke er den gezegden zoon en zijne bijzit, en zoo weinig scheen men zich aan de berechting verwacht te hebben, dat er niets in gereedheid was gebracht, en de priester vruchteloos rondzag om er waskeersen of een kruisbeeld te ontdekken. Twee godvruchtige buurvrouwen boden zich denzelfden avond aan, om de laatste plichten aan de doode te bewijzen en het lichaam te lijken. De ongevoelige zoon joeg haar weg, zeggende dat hij met dit poppenspel niets te stellen had.

Drie dagen later moest de vrouw begraven worden. Wat deed de zoon? Zonder hart of ziel, vervaardigde hij zelf de doodkist zijner moeder, en nagelde er zelf het lijk in. Dan, door haat voor den godsdienst aangedreven, deed hij des morgends vroeg het lijk met den doodwagen der armen naar het kerkhof voeren, en de vrouw die als een hond gestorven was, die als een onrein schepsel in de kist was gelegd geworden, werd ook als een dier begraven. Geen priester sprak een gebed over het doode lichaam; het verscheen niet in de

[pagina 95]
[p. 95]

kerk, en de zoon verrichtte zelve de begrafenis, met dezelfde onverschilligheid, waarmede hij eenen hond zou in het water gesmeten hebben.

Hij kwam met zijne bijzit van het kerkhof naar huis, doorzocht wat zijne moeder hem in kleeren en meubelen had nagelaten, droeg de beste dingen naar de woon zijner bijzit, waar hij nog denzelfden nacht zijne intrede nam. Later deed hij al zijne overgeblevene meubelen verkoopen, ten einde zoo zelfs tot de gedachtenis zijner moeder uit zijnen geest te wisschen. - Nu is het wel waar, mijnheeren, dat in het huis waar hij met zijne bijzit verblijft, hij een klein kamerken in huur genomen, en aldaar zijne bedstede geplaatst heeft, doch gij begrijpt licht, dat zulks alleen uit menschelijk opzicht gebeurt, en dat hij weinig moeite zal hebben om zijn leger op te maken. Hij leeft in wel geconditionneerde concubinage met Anna Van F., dat is iets dat voor niemand twijfel lijdt, en waar gansch de gebuurte van overtuigd is. Nu vergat ik u nog te zeggen, mijnheeren, dat hij ook de kerkerechten voor zijne afgestorvene moeder heeft geweigerd te voldoen, en men is verplicht geweest een huissier met eene dagvaarding te zenden, ten einde hem te dwingen den penning Gods te betalen.

Ziedaar wat den jonkman betreft; wat nu het meisje aangaat, gij kunt licht begrijpen, mijnheeren, dat, wie de hand aan al zulke dingen leent, van dezelfde soort moet wezen, en dat hare goddeloosheid zoo verre moet reiken als die van haren minnaar. Dat zij van de kerk niet veel houdt, dat is bekend; doch voor het overige houdt zij zich stil en geslepen en moet eene doortrapte huichelaarster zijn.

Den toestand doen ophouden welke er tusschen die twee schepsels bestaat, mijnheeren, is eene plicht die onze maatschappij ons oplegt, en om tot dit einde te komen mogen er geene middelen gespaard worden. Dit schandalige leven moet door een huwelijk gewettigd worden, en verkrijgen wij zulks, dan zullen wij niet alleen eene godsdienstige en heilige zaak verricht hebben, maar te meer ons mogen beroemen eenen grooten misdadiger op den goeden weg te hebben teruggebracht en een schandaal te hebben doen staken, dat niet dan nadeel aan den godsdienst kon toebrengen. Wie zal zich met die zaak belasten? Zij is moeilijk, mijnheeren, stelt het u goed voor; doch de roem der overwinning zal des te grooter wezen.’

‘Indien mijnheer de voorzitter mij wel den last wil opleggen,’ zegde een der leden, een dik manneken met hoogblozende wangen en plat gestreken haar, ‘dan wil ik pogen.’

[pagina 96]
[p. 96]

‘Het is zoo, mijnheer G., en goed succes bij de onderneming! dat is mijn hartelijke wensch.’

Vervolgens ging de zitting voort, en men sprak over een aantal hangende zaken, waarvan wij niet zullen gewagen, daar ze met ons verhaal geene betrekking hebben.

Arme Anna! arme Arie! terwijl men zoo over uw toestand oordeelde, waart gij zoo rustig op uw klein kamerken gezeten, en gij kondet niet veronderstellen, dat er al weêr een nieuw onweder zich boven uwe hoofden samenpakte!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken