Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 5 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 5
Afbeelding van Volledige werken. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.06 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

roman
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 5

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XI.

Het was een schoone dag voor Arie, toen hij, zijne maand gevangenis verstreken zijnde, zich terug bij Anna op zijn kamerken bevond.

Wanneer zij beiden het avondeten hadden genuttigd, en Arie zijn pijpken zat te rooken, sprak hij:

‘Anna, mijn lief kind, alle kwaad heeft iets goeds in; zoo heb ik tijdens mijne gevangenis veel nagedacht en plannen getrokken, welke ik u moet mededeelen.’

‘Laat hooren, mijn vriend, laat hooren.’

‘Ten eerste heeft het mij toegeschenen, dat niets ons belet voor goed ons leven aan elkaar te verbinden, onzen toestand in de oogen van het publiek te wettigen, en te trouwen.’

‘Zooals gij het verlangt, Arie.’

‘Als ik zeg trouwen, Anna, dan versta ik er door op het stadhuis trouwen; eene maatschappelijke verbintenis onderteekenen, welke ons in de oogen der burgerlijke wereld het recht geeft samen te wonen. Wat het kerkelijk huwelijk betreft, dat ga ik niet aan, hier in de stad niet. Ik kan ze niet eerbiedigen, hen, in wier naam en door wier leerstelsels men ons tot heden toe vervolgd heeft. Vinden wij later eenen priester, die ons vertrouwen inboezemt, welnu dan belet niets, dat wij ook eenige gebeden over ons laten prevelen, en doet het geen goed, het zal dan toch ook geen kwaad doen. Wat denkt ge er van, Anna?’

‘Ik ben tevreden, Arie, want ik deel volkomen in uwe meening. Wij zullen onze harten tot God verheffen, en hij, die er de zuiverheid van kent, zal ons zegenen; hij zelf zal ons huwelijk inwijden.’

‘Welnu, dan is het eene afgedane zaak. Van morgen af ga ik voor de papieren zorgen. En nu van wat anders; een tweede ontwerp,

[pagina 115]
[p. 115]

Anna, dat ruim zoo gewichtig is; luister: Wij hebben hier zooveel geleden, Anna, dat mijn gemoed er van overloopt. Ik ben die huichelarij, dien laster, die vervolgingen, die laffe slavernij, waaronder men hier gebukt gaat, meer dan moede, en wij moeten er ons aan onttrekken. Ik heb mij volkomen jegens de familie van mijnen meester gekweten; de werkingen zijns zoons gaan voorspoedig voort, en ik moet slechts meer voor u leven. Ik ben op nieuw vrij geworden; doch de vrijheid hier te smaken, is onmogelijk.’

‘Waar zullen wij ze gaan zoeken, Arie; overal zullen wij dezelfde menschen, dezelfde tegenstrevingen ontmoeten.’

‘Overal, in gansch Europa, ja, Anna; doch ziet gij, er is een ander werelddeel, waar men de maatschappelijke slavernij niet kent, waar ieder mensch zijne eigene vrijheid bezit, zelf zijne daden richt en alleen voor die daden verantwoordelijk is. Een land dat jong is, dat al zijne krachten bezit en niet bedorven is, zooals de maatschappij waarin wij leven. Een land, welks vruchtbare bodem slechts het werk des landbouwers behoeft om overvloedige vruchten voort te brengen. Dit land, Anna, dit land is Amerika! en daar willen wij naartoe!’

‘Het is daar dat al de Duitsche landverhuizers naartoe trekken?’

‘Ja, Anna, om er eten en vrijheid te gaan vinden, welke het uitgeput Europa aan zijne kinderen weigert. Doch, laat mij nu voortgaan. - Om in Amerika te lukken, is het noodig eenig geld te bezitten, ten einde den overtocht te bekostigen en in de andere wereld eene plek gronds aan te koopen, welke ons het bestaan moet verschaffen en dat wij als een erfdeel aan onze kinderen moeten achterlaten; onze kinderen, Anna, welke gelukkig zullen zijn!’

‘Maar dat is een droom, Arie! wij hebben geen geld!’

‘Wij zullen er krijgen, Anna; met moed verkrijgt men alles, en te meer, er is zoo geene groote som noodig. Van morgen af beginnen wij beiden met nieuwen moed te arbeiden, wij zullen nog zuiniger trachten te leven, dan wij tot hiertoe gedaan hebben, en zoo ons nu en dan de ontbering hard mocht vallen, welnu, dan zullen wij ons troosten met de gedachte, dat wij voor onze vrijheid werken, dat wij sparen om ons van de slavernij af te koopen. Zijt gij tevreden?’

‘Ik haak slechts naar dit gelukkige oogenblik, mijn vriend, en ik deel in uwe hoop.’

Arie ging nu nog voort met zijn plan tot in zijne minste omstandigheid te ontvouwen en deed Anna al meer en meer in de overtuiging

[pagina 116]
[p. 116]

deelen, dat zij, met moedig te werken, de noodige som zouden bijeen gekregen hebben.

Des anderdaags begaf de timmerman zich naar zijn werk en werd met open armen door den ondernemer ontvangen, welke hem als tweeden opzichter over het werkvolk aanstelde, en, dientengevolge, zijne daghuur verhoogde. Het was eene nieuwe vreugde, welke Arie des middags zijne goede Anna kon mededeelen.

Intusschen werd het huwelijk voor de wet voltrokken, en Arie stelde zich daarbij aan eene nieuwe opspraak bloot. Zijne goddeloosheid werd het gansche kwartier door uitgebazuind, en eenige dagen later bemoeide er zich de gansche stad mede.

Arie stoorde er zich niet aan, ging maar moedig met werken voort, en zag zich, door de zuinigheid, welke tentelfden tijd in het huisgezin heerschte, reeds in bezit van eenige spaargelden. Dan, lang had het werken en sparen denkelijk nog moeten duren, indien niet een onverwacht toeval op eens de mogelijkheid had doen zien van het ontwerp alras tot uitvoering te brengen. Eene verwijderde bloedverwante van Anna stierf eensklaps van eene geraaktheid en volgens testament, verviel de nalatenschap aan de natuurlijke erfgenamen. Anna was eene der dichtste bloedverwanten en een goed deel der erfenis moest haar te beurt vallen. Men schreeuwde wel luid in de stad, omdat de afgestorvene hare goddelooze nicht niet had onterfd, doch de uiterste wil bestond en de plotselinge overval had niet toegelaten het testament te veranderen, ofschoon de aflijvige vroeger zulks meer dan eens beloofd had aan den heer B., lid der maatschappij van Saint-Vincent-de-Paul, welken zij voor den uitvoerder van haren laatsten wil had aangeduid.

Die erfenis scheen aan Arie en Anna het middel om hun voornemen al spoedig te zien verwezentlijken, en diensvolgens wendden zij pogingen aan, om de nalatenschap zoo spoedig mogelijk vereffend te zien. Edoch, de uitvoerder des uitersten wils van de aflijvige verklaarde ronduit aan Arie, dat de wet hem een jaar en zes weken toestond, en dat er voor dien tijd niets zou vereffend worden.

Een jaar en zes weken nog te wachten, dat scheen zoo lang aan Arie, nu hij aan eene oogenblikkelijke mogelijkheid had geloofd, dat hij besloot een ander middel te zoeken. Hij dacht aan vrienden, die hem zouden kunnen raad geven, en nu kwam hem de voormalige burgemeester in het geheugen, welke hem vroeger veel genegenheid had getoond.

[pagina 117]
[p. 117]

Den eerstkomenden zondag wandelde hij met Anna naar het buitengoed, waarop de oude ambtenaar zich gevestigd had, en legde zijn geval uit en het voornemen, welk hij wilde ten uitvoer brengen.

‘Hoeveel zou de erfenis voor uw aandeel wel beloopen?’ vroeg de voormalige burgemeester.

‘Men heeft ons verzekerd,’ zegde Arie, ‘dat wij op twee duizend frank mogen rekenen en dat het wel daarboven kan gaan, maar er niet onder kan blijven.’

‘Welnu,’ zegde de oude ambtenaar, ‘doe aan eenen notaris eenen akt van afstand opstellen, en komt wanneer het u lust, de twee duizend frank halen. Vervolgens vertrekt gij naar Amerika, waar ik u zou volgen, indien ik jonger ware, en eens daar aangekomen, schrijft gij mij uw adres, opdat, indien de som hooger mocht beloopen, ik u het overige zou kunnen zenden.’

‘En, indien er minder zou zijn,’ zegde Arie, ‘wij het overige zouden kunnen opleggen.’

‘Welnu, ja,’ zegde de oude burgemeester, ‘ik zou er niets tegen hebben, want gij zijt niet van die menschen, aan wie men geschenken of aalmoesen moet geven.’

‘Gij zijt een weerdig man, mijnheer,’ zegde Arie, met een' traan in het oog, ‘en ik vraag u nog eene gunst.’

‘Te weten, mijn vriend?’

‘Laat mij uwe hand drukken!’

‘Mijne hand! maar kom hier, in mijne armen, mijn vriend, en zoen mij als een zoon! want het verheugt mij het hart, zulke brave zielen als gij aan te treffen.’

En Arie vloog weenend in de armen van den braven grijsaard.

Eenige dagen later werd de akt van afstand voor den notaris verleden en Arie kwam in het bezit der twee duizend frank, welke voor hem de vrijheid en het geluk beteekenden.

Eene maand later verliet een schip met landverhuizers de haven van Antwerpen, en Arie en Anna bevonden er zich aan boord.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken