Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 6 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 6
Afbeelding van Volledige werken. Deel 6Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 6

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

III.

De zon verhief zich met statige pracht en praalde heerlijk in eenen zuiveren hemel. Mildrijk schoot zij nu hare koesterende stralen op het Saksische land en leende een verrukkend aanzien aan de gansche natuur. De droppen morgendauw, welke als zilveren tranen op de bladen der boomen en planten lagen te glinsteren, zagmen allengskens meer en meer vermindren en door de zon als ingeademd worden. Zoo men nu en dan geene kleine wolkgevaarten, welke in de lucht rondzweefden, ontdekt had, hadde men zich lichtelijk kunnen inbeelden in een aangenaam oord, onder den schoonen hemel van Italiën te zijn,

[pagina 11]
[p. 11]

en een' dier pure morgenstonden te genieten, welke men in die zalige streken zoo dikwijls in den voorzomer aantreft.

Op dien aangenamen morgenstond, bij die lachende en milde natuur zat eene menigte Gitanos op den grond uitgestrekt. De slordigheid en onreinheid hunner kleedaren, de vervaarlijke en koude uitdrukking, welke op het gezicht der ouderlingen te lezen stond, maakte eene treurige tegenoverstelling met het lachend voorkomen, welk de rijke natuur aanbood. De Boheemsche kinderen hadden ditmaal hunne tenten niet uitgespannen, en men zag licht dat deze plaats hun ter woning niet verstrekt had; want niet de minste voorzorgen of schikkingen waren er genomen geworden. De pakken, welke hunnen zwervenden huisraad inhielden, lagen tegen den grond op eenen hoop getast en waren ongeroerd gebleven.

De plaats, waar de schrikverwekkende schaar zich bevond, kon met recht aan eene bergengte vergeleken worden. Een kleine heuvel, met lichte boomgewassen bedekt, verhief zich aan de eene zijde en scheen zich als te vereenen met de hooge kruin der honderdjarige eiken, welke zich aan den anderen kant opdeden en zich in een duister, dicht bosch verloren. De stralen der zon, welke tusschen de boomen uitschoten en waarvan er eenige tot op den grond nedervielen, scheen met de duisterheid, die als uit het bosch opsteeg, te vechten, en leverden een betooverend en schilderachtig vertoog op.

Er was op de gelaatstrekken der Bohemers eene soort van ongerustheid te lezen. Eenige wandelden met ongeduld door de verstrooide schaar en sloegen dikwerf hunne blikken op de vlakte, die zich voor hen uitstrekte. Nu en dan klom er een op den heuvel, staarde haastig in het ronde en kwam zich weder bij de anderen vervoegen. Geen enkel woord werd er tusschen de menigte gewisseld en men zou gezegd hebben, dat die hoop mannen een deel menschenvormige werktuigen geweest waren, zoo de telkens verwisselende uitdrukkingen, welke men op hunne aanzichten bespeurde, hunne inwendige gedachten en hartstochten niet hadden te kennen gegeven. Eensklaps blonk een heldere straal van vreugde in ieders oogen en een grimlach van vergenoegen beliep aller aanzichten.

Zij hadden in de verte eenige personen zien naderen.

In een oogenblik waren Hildame, de grijsaard en twee anderen, die hem ter hulp gediend hadden, in het midden van den Boheemschen kring.

[pagina 12]
[p. 12]

Nu kropen allen van den grond op, omringden de nieuwgekomen en sommigen staarden met gierige ooggen op het rijke gewaad van Hildame, die, bleek en afgemat, hare blikken ter aarde hield geslagen en eene doode gelijk scheen. O! door welke foltering voelde de teedere vrouw zich het hart benijpen, als zij al die gretige blikken op haar gevestigd voelde, als zij de koude handen der oude vrouwen op hare tengere leden voelde wandelen en hare rijke kleederen met afgunst zag aanraken. Die aanrakingen drongen tot in hare ziel en vielen haar als killig ijs op het hart. Er was eene zoo innige droefheid in de ziel van Hildame, dat zij machteloos en van hare rede beroofd scheen. Zij voelde hare oogen bezwaard en als toegenepen, hare lippen kleefden aan elkaar vast, haar gorgel was droog en brandend en een geweldige dorst pijnigde haar op eene afgrijselijke wijze. Onmogelijk was liet haar een enkel woord te spreken: het scheen of de spraak heur ontnomen was. Intusschen gingen de Bohemers in hunne helche bezichting voort en maakten het zich tot eene vreugd den schrik in het hart dier teedere vrouw op te wekken: ‘Kinderen,’ sprak de oude Gitano niet verwoedheid, terwijl hij het zweet, dat zijnen schedel bedekte, afvaagde, ‘het schijnt, dat dit goud u de oogen heeft betooverd. Wat, deert u?...’ Op dit verwijt van den grijsaard stapten allen achterwaarts en schenen als beschaamd over hunne nieuwsgierigheid.

De oude Gitano ging voort:

‘Kinderen van Alfaras,’ sprak hij op eenen profetischen toon, ‘bukt uwe hoofden en dankt de Goden, die gedurig over ons waken en ons, die men als verworpelingen aanschouwt, onze vijanden doen trotseeren en vroeg of laat over hen doen zegevieren. De wereld erkent onze macht niet, neen; het openbaar recht is in onze handen niet; maar de haat kan evenwel in ons hart schuilen en er de wraak teelen: en dan ontbreekt het ons aan geduld noch dapperheid, dan weten wij ons eigen recht te doen, zonder de wereld te vreezen!’

Nu trad de grijsaard tot bij Hildame, en zijne handen over haar hoofd uitstekende:

‘Luistert, kinderen,’ riep hij, ‘deze vrouw was weleer mijne dochter. Zij heeft de woorden, welke mij uit den mond kwamen in den wind geslagen, zij heeft met mij den spot gehouden, zij heeft mijn vaderlijk recht miskend: als vader vervloek ik haar en ken haar als mijn kind niet meer!... Zij heeft gezondigd tegen de wetten die onder ons

[pagina 13]
[p. 13]

bestaan; zij heeft den eed gebroken die ons aan elkander vasthecht: als opperhoofd onzes volks veroordeel ik haar!... Kinderen! Zij is de dood schuldig! Deeming op heur misdadig hoofd en dat onze vloek haar na den dood nog vervolge en haar gestaag verplettere!... Voor haar geen heil, geen geluk in de starrenwereld. Nimmer zweeft zij met de luchtige schaar onzer broederen in de glinsterende pleinen der Hemellichten Nimmer rust zij op den zachten glans der starren en verzadigt zij zich in de bespiegeling van den grooten Alfaras! Nimmer zal haar geest zich in wellust baden en als een glansende lichtkorrel, het oneindige ruim doorschieten. Neen! geene vreugden, geen zielsgenoegen zijn haar beschoren: niets dan knaging en woedend naberouw zullen haar ten deel vallen! De duisterheid alleen zal hare eeuwige woonste zijn!...’

De woorden des grijsaards hadden eene wonderbare kracht op de menigte. Allen waren tot in het binnenste der ziel geraakt en schenen als in geestdrift opgetogen. Slechts blikken van afkeer en verachting wierpen zij nu op de ongelukkige Hildame, die nog altijd roerloos stond en als ontgeest scheen.

Het was waarlijk bewonderensweerdig hoe het teeder meisje aan dit alles kon wederstaan, en hoe haar de krachten nog niet begeven hadden; doch zij was al te fel in de ziel geschokt, zij was te zeer ontzet om nog iets te gevoelen: eene soort van bedwelmdheid had haar aangegrepen en het gevoel in haar als uitgedoofd. De oude Gitano bemerkte die onbeweeglijkheid, en dezelve voor spot aanziende, ontstak hij in eene hevige gramschap, sloeg zijne handen met verwoedheid om 's meisjes leden, en het goudzijden gewaad vastgrijpende, scheurde hij het aan stukken en rukte het met geweld van haar lichaam:

‘Kinderen,’ riep hij, ‘die vrouw bespot ons, dat men ze vastgrijpe en mij van haar ontmake!’

Op dit geschreeuw naderden eenige der Bohemers en sloegen hunne handen met nijdigheid op de tengere leden van Hildame. Doch in eens vloog er nu eene vrouw uit de schaar, en de afgrijselijke mannen achteruit stootende, wierp zij zich weenend bij Hildame neder, en: ‘mijne dochter!’ ontviel aan hare lippen. Deze stem scheen een buitengewoon uitwerksel op Hildame te doen; want zij richtte in eens hare blikken op en scheen als uit hare ongevoeligheid te ontwaken. Zij liet het oog op de vrouw vallen en er was iets in haren blik dat tenzelfden tijd medelijden, afschrik en liefde te kennen gaf. Eenige oogenblikken bleef zij aldus op de oude vrouw staren en het woord:

[pagina 14]
[p. 14]

‘mijne moeder,’ viel traagzaam van hare lippen. Nu zag men het leven als wederom in haar storten, en, hare moeder in heure armen prangende, drukte zij deze met liefde tegen hare borst, terwijl een vloed van tranen aan hare oogen ontstroomde. Hildame voelde heur hart verlicht en haren geest herleven; doch met deze herstelling kwam de bewustheid haars ongeluks ook in haar verstand weder, en op een oogenblik ontwaarde zij al de afgrijselijkheid van haren toestand. O, dit gezicht verzwakte haar, en toen het gedacht eener schrikkelijke dood zich in haren geest opdeed, voelde zij zich het hart benijpen en de vrees deed al hare ledematen beven: ‘O vergeving!’ snikte zij, hare armen tot den ouden Gitano uitstekende, ‘vergeving! O, moord mij niet, vader! Heb medelijden met uwe dochter!’

‘Gij zijt mij geene dochter meer!’ schreeuwde haar de grijsaard toe, en zich tot de moeder van Hildame wendende: ‘vrouwe,’ zegde hij, ‘verwijder u van die verworpelinge, eer u mijn vloek ook mede verplette!’ Een blik van hevige gramschap vergezelde die weinige woorden, en de oude vrouw kende te wel de inborst haars mans om aan zijn gebod ongehoorzaam te zijn. In tranen van weedom en medelijden stikkende, verliet zij hare dochter, heur nogmaals een blik toewerpende, waar moederliefde en slafelijke vrees in te lezen stonden. ‘En nu,’ ging de grijsaard tot Hildame voort, ‘nu vloek ik u nogmaals en lever uw lichaam aan de straf over. Kinderen! dat het recht geschiede!...’

Niet zoodra had de ouderling dit woord uitgesproken of twee der Gitanos stapten uit de schaar en klommen met de grootste behendigheid eenen boom op; en eenen der laagste takken, welke zich over de menigte uitspreidden, met hunne handen vastgrijpende, lieten zij zich tot aan het einde afrijzen en deden, door het gewicht huns lichaams, den tak tot bij den grond buigen. Dan, eene koorde aan het toppunt des taks vasthechtende, hielden zij denzelven tot bij den grond gebogen. Hildame had deze beweging met schrik nagezien, en toen zij dezer doel begreep, ontvloog een vervaarlijke schreeuw haren mond en zij viel machteloos en stuiptrekkend ter aarde neder. De twee mannen grepen haar van den grond op, en een oogenblik later verhief zich de tak weder in de hoogte en een vrouwenlichaam bewoog zich zwierend in de lucht.

Eenige stonden daarna verdween de grijsaard met de Heidensche bende achter de dichtbewassene lanen des wouds.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken