Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 6 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 6
Afbeelding van Volledige werken. Deel 6Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 6

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

III.

Eenige uren stond de zon in den opgeklaarden hemel te schitteren, toen een zware ruiterstoet uit het slot van ridder Hendrik stapte en in statigen galop door de breede vlakte heenrende. Hendrik was aan het hoofd des stoets en aan zijne rechter zijde reed een oude ridder. Eene fiuweelen muts met blauwe vederen bedekte hem het hoofd en de zilveren haarlokken golfden hem om den hals. Een kostelijk zwaard hing hem aan de heup en eene gouden ketting en een rijk gewrochte dolk blonken op zijne borst. Niemand zou in dien edelen ridder den armen grijsaard herkend hebben, welken Hendrik 's avonds te voren in het bosch was gaan opzoeken.

Stilzwijgend reden de ruiters voort en nu en dan zag men de paarden der twee edellieden dichter bij elkander stappen en dan werden er eenige stille woorden tusschen Hendrik en den ouderling gewisseld.

Intusschen was men tot het slot genaderd; de gansche stoet trok op de sterkte van Steenburg en Hendrik, door den ouderling vergezeld, stapte zonder zich te hebben doen aandienen, tot in de groote zaal der burcht. Daar zat Anna. De moedeloosheid stond in hare gansche houding uitgedrukt; hare blauwe oogen schenen als met een dekkleed van treurigheid overtrokken en niet moeilijk was het te zien, dat bittere tranen dezelve bevochtigd hadden. Op het gezicht haars beminden was 's meisjes eerste gevoel eene beweging om tot hem te snellen en zich in zijne armen te werpen; doch eene bedenking scheen haar eensklaps te wederhouden en zij bleef onbeweegbaar staan. Eene soort van afgrijzen en beschroomdheid verspreidde zich op haar gelaat. Hendrik naderde en sprak met teederheid:

[pagina 162]
[p. 162]

‘Mijne goede Anna, verheug u; want ik breng u eene blijde tijding.’

‘Eene blijde rijding,’ herhaalde het meisje met afschrik, ‘eene blijde tijding... Hebt gij dan alreeds het offer der wraak mijns ooms geslacht? Heeft uwe hand zich reeds met onnoozel bloed bemorscht? Ga heen, ridder; ik heb de voorwaarde geraden, waarop ik u beloofd ben; ik weet, dat ik de prijs eener euveldaad moet zijn: dat gij, om mij te verkrijgen, eenen man moest dooden.’

‘Anna,’ onderbrak de jongeling, ‘ziedaar dien man,’ en hij wees op den ouderling, die stilzwijgend achter hem stond en het meisje met aandoening en liefde beschouwde. Anna had tot dan toe dien tweeden persoon nog niet opgemerkt, zoodanig was zij in hare gedachten verslonden geweest. Nu echter ontmoette zij den blik des ouderlings en beschaamd ging zij zich bij Hendrik voegen, en scheen hem bevreesd aan te kleven.

‘Getroost u, mijne lieve Anna,’ sprak de jongeling, ‘getroost u, uw minnaar is nooit een lafaard geweest en zijne hand is immer onbevlekt gebleven; getroost u en wees verheugd, want uw lijden gaat een einde nemen. Verschrik niet, staar gerust dien ouderling in het oog: hij is u niet vreemd. Treed nader, heer graaf, en omhels uwe dochter...’

Bevend trad de grijsaard nader en bleef eene korte poos voor het meisje staan; tranen rolden over zijne wangen; zijne armen openden zich en Anna viel als ontzield op zijne borst.

‘Vader!’ snikte zij, ‘vader!’

‘Mijn lief kind!’ was 's grijsaards antwoord, terwijl tranen biggelend over zijn aangezicht rolden, ‘o mijne dochter, ik herzie u! Mijn heil is uitermate groot en op dezen gelukvollen stond vergeet ik al mijne rampen, mijne langdurige slavernij bij de ongeloovigen.’ Eene teederlijke omhelzing volgde op die woorden en vader en dochter bleven eene poos in elkanders armen gestrengeld.

Op dit oogenblik trad 's meisjes oom binnen.

‘Hendrik!’ riep hij, ‘wat beduidt dit? Uwe wapenknechten bewaren de ingangen mijns slots! Wie heeft u die stoutheid ingegeven!’

Op het hooren dier woorden liet de ouderling zijne dochter los en riep:

‘En wie, lafaard, heeft u de stoutheid gegeven, van u meester van mijn erfdeel te maken en den graaflijken titel te dragen, mijne

[pagina 163]
[p. 163]

goederen in bezit te nemen en te doen gelooven, dat ik gestorven was? Spreek, schelm, eer mijn zwaard u aan den grond spete!’

‘Verraad!’ schreeuwde de oom van Anna, ‘verraad! Waar zijn mijne wapenknechten?’

‘Uwe wapenknechten, heer ridder,’ sprak Hendrik, ‘zijn doof voor uwe stem. Het slot is in mijne macht en eene zware straf wacht u! Ha! gij geloofdet, dat mijne ziel zoo zwart als uwe ziel was; dat mijne hand zou kunnen moorden!’

‘Gij zijt een laf verrader!’ was het antwoord, ‘en die oude is een leugenaar, een landlooper, een bedrieger; ik heb geen' broeder meer: hij is dood!’

‘Kent gij dit zegel?’ viel hem Hendrik in de rede, ‘kent gij dien ring?’

‘Ik herken niets!’ was het antwoord, ‘ik weet slechts dat gij, Hendrik, een' ouderling verraderlijk komt overvallen; doch uwe waan zal wreed gestraft worden! Hier, mijne getrouwe dienaren! mijne brave wapenknechten, hier!’

Op eens hoorde men een zwaar gerucht in het kasteel. Verwenschingen en heilgeroep doorklonken de lucht en schenen allengs dichter bij de zaal te naderen.

‘Daar zijn ze!’ riep de oude oom, ‘daar zijn zij, mijne schildknapen! Vrees, jongeling! vrees, grijze bedrieger! Uw laatste uur is gekomen en gij gaat het loon uwer baldadigheid ontvangen.’

Hendrik luisterde nog eenen stond aandachtig op het gerucht en dan een' kleinen jachthoorn, welke aan zijne zijde hing, aan den mond brengende, deed hij een' scherpen klank door liet gansche slot rondschallen.

Nauwelijks werd die klank gehoord of eene wacht van Hendriks wapenknechten stortte, tegelijk met een aantal bedienden des kasteels, in de zaal. Niets echter duidde eenige vijandelijke inzichten aan. De bedienden kwamen zich, met de muts in de hand, voor den vader van Anna neêrwerpen en riepen met opgetogenheid:

‘Leve onze oude meester! Leve de graaf van Steenburg!’

Blikken van haat en gramschap vielen tenzelfden tijd op den laffen broeder neder, die in eenen hoek der zaal van woede op zijne tanden knarste en met den dolk in de hand zich als ter verdediging gereed hield.

Anna weende van blijdschap. Zij bleef aan de zijde hours vaders vastgeklemd en besproeide zijne handen met tranen en warme omhel-

[pagina 164]
[p. 164]

zingen. De graaf sprak dankbaar tot zijne bedienden en eenen ouderling oplichtende, die voor hem op de knieën was gevallen, zegde hij:

‘Mijn brave Walter, ik dank u! Gij hebt uwen ouden meester niet vergeten en ik ben blijde u nog in leven te vinden.’

‘Heer graaf,’ was het antwoord des bedienden, ‘nu ik u wedergezien heb, heb ik genoeg geleefd.’

Met dankbaarheid drukte de graaf des bedienden hand en na eene kleine poos stilzwijgen, sprak hij, op zijnen broeder wijzende:

‘Mijne vrienden, hoe heeft die beul met u gehandeld? Spreekt.’

Allen bogen het hoofd en zwegen stil; doch de uitdrukking hunner wezens gaf genoeg te kennen, welkdanig hun lot tijdens het afwezen des graafs moest geweest zijn.

‘Gij durft hem niet beschuldigen,’ ging de graaf voort; ‘doch dit is om het even; ik heb geene bewijzen noodig! heeft hij mij gisteren niet uit mijne eigene woon gejaagd?... Hendrik,’ ging hij voort, zich tot den ridder wendende, ‘gebied uwen krijgsknechten, dat zij zich van hem meester maken.’

Op eenen oogwenk des ridders vlogen de knapen toe en met opgeheven degen, stapten zij tot den verrader. Anna's oom zag nu, dat hij het niet meer kon ontvluchten en razende woorden en vervloekingen ontvielen zijnen mond:

‘Achteruit!’ riep hij, ‘achteruit, laffe wapenknechten! Uwe onweerde handen zullen mij niet aanraken! Broeder! gij zult mij niet levend bezitten!’

En op hetzelfde oogenblik stiet hij zich eenen dolk in de borst en stortte zielbrakend op den vloer neder.

‘God is rechtvaardig!’ sprak de oude graaf; ‘dat men dit lichaam wegneme en het op geene gewijde aarde begrave...’

En dan, zich tot Anna en Hendrik wendende, ging hij voort:

‘Komt, mijne kinderen, verwijderen wij ons en gaan wij thans voor het tegenwoordige en voor uwe toekomst zorgen. Ik ben uw beider vader.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken