Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 6 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 6
Afbeelding van Volledige werken. Deel 6Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 6

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 158]
[p. 158]

II.

Geen kwaart uurs was ridder Hendrik van het slot van Steenburg verwijderd of hij werd door eenige zijne wapenknechten vervoegd. Na eenigen weg met hen afgelegd te hebben, bevool hij hun allen naar zijn slot te rijden en hem een gezadeld paard te laten. De knechten gehoorzaamden en wanneer zij uit het oog verdwenen waren, verliet Hendrik de groote baan en stapte eenen smallen weg in, die door een dicht en wildbewassen bosch leidde. Aan eene kleine hut, in het midden des wouds verscholen, bleef hij stil, klom van zijn paard en de twee rossen aan eenen boom vastgemaakt hebbende, stapte hij tot de deur der stulp. Een lichte klop deed dezelve openen, en een uitgemergd grijsaard, wiens witte baard tot op de borst neêrdaalde en wiens gescheurde en versletene kleederen de uiterste armoede verrieden, deed zich voor zijne blikken op.

‘Dat ik u niet verschrikke, mijn weerde,’ sprak de ridder, ‘mijne inzichten zijn heusch en vriendelijk.’

‘Heer ridder,’ was het antwoord, ‘ik heb nooit schrik voor eenen mensch gevoeld. Wat verlangt gij? Zit neêr en spreek...’

Op hetzelfde oogenblik sloot de grijsaard de deur der arme woning toe en reikte eene kleine voetbank aan den jongeling.

‘Wil mij verschoonen,’ sprak deze laatste, ‘ik koom u eene proef van groothartigheid vragen. Gij zegt van geen mensch te schrikken; ik geloof u. Gij zult mij dan ook niet weigeren, zoo ik u verzoek mij naar mijn slot te vergezellen. Hier is mijne ridderhand en ik zweer, dat u geen leed zal geschieden.’

De grijsaard richtte zijne vurige blikken op den jongeling, bezag hem eene poos zonder spreken en hem, op zijne beurt, de hand toereikende, zegde hij met fierheid:

‘Daar is mijne hand, ridder, zij is weerdig de uwe te drukken.’

Beiden stapten de hut uit. Hendrik plaatste zijnen mantel op de schouderen des grijsaards, deed hem een der paarden beklimmen en in een' enkel galop waren zij aan Hendriks slot. De valbrug werd neergelaten en onbekend trad de ouderling de burcht binnen.

Eenige stonden later zaten beiden aan eene tafel. Twee zilveren schalen, met kostbaren wijn gevuld, stonden voor hen. Hendrik nam het woord:

[pagina 159]
[p. 159]

‘Mijn vriend,’ sprak hij, ‘mag ik u eenige vragen doen?’

‘Doe, jonker,’ was het antwoord, ‘ik sta te uwen dienste.’

‘Sedert hoelang zijt gij in deze streek?’

‘Sedert drie weken.’

‘En wat doet gij om te leven?’

De grijsaard stond op eens recht en een' fieren blik op den ridder werpende, riep hij:

‘Ridder Hendrik, ik heb u toegestaan mij vragen te doen, maar niet mij als een' landlooper te onderzoeken! Nu, zwijg en aanhoor mij! Gij kent mij niet, ridder; doch ik ken u. Ik heb u, nog jong zijnde, dikwijls in mijne armen gesloten, omdat uw vader mijn beste vriend was. Ik ken u, en daarom heb ik niet geaarzeld mij naar uw slot te begeven. Een woord en gij zult mij ook kennen: ik ben de graaf van Steenburg!...’

De jongeling bleef pal zitten; de trotsche houding des grijsaards kon hem niet verschrikken. Hij sprak koelbloedig:

‘De graaf van Steenburg is in Palestina dood gebleven en reeds lang is zijn graafschap op zijnen broeder vervallen.’

‘De graaf van Steenburg is niet dood!’ riep de grijsaard in woede, ‘de graaf van Steenburg staat voor u en mijn broeder is een lafaard en een schelm!...’

‘Dit laatste is waarheid,’ antwoordde Hendrik: ‘doch geef mij bewijzen uwer gezegden, toon mij dat gij de graaf zijt.’

Met fierheid bracht de ouderling nu eenen zilveren stempel te voorschijn en hem den jongeling toonende, riep hij:

‘Daar, kent gij dit zegel? Kent gij het oud wapen der graven van Steenburg? Kent gij dien ring? Het is de ring mijner gestorvene gade. En dit perkament dien titel herkent gij dien? Spreek! erkent gij mij nu, of zult gij mij als een hond ter deure uiijagen zooals mijn broeder gisteren gedaan heeft, o Jongeling, indien uw vader nog leefde, hij ware reeds lang in mijne armen gevlogen; want hij zou zijnen ouden vriend en wapenbroeder onder dit versleten kleed wel herkennen; doch gij waart nog te jong; ik alleen bezit die herinneringen.’

Hendrik had intusschen het grafelijk zegel en de andere voorwerpen bezichtigd en niet moeilijk was het hem er de echtheid van te erkennen.

‘Heer graaf,’ sprak hij ootmoedig, ‘zet u neêr, ik bid u; doch laat eerst toe dat ik uwe hand omhelze.’

‘Neen, jongeling, niet mijne hand! hier op mijne borst; het zal de

[pagina 160]
[p. 160]

eerste maal niet zijn, dat onze hartskloopingen zich vereenen! Kom hier, gij zijt een braaf ridder, zooals uw vader was!...’

Hendrik vloog in 's grijsaards armen en heiden bleven eenige stonden borst aan borst gekneld. Als zij terug neêrgezeten waren, hernam de jongeling:

‘Heer graaf, luister nu welk toeval mij genoodzaakt heeft u op te zoeken. Gij hebt daareven gezegd, dat uw broeder een schelm is; doch hij is meer: hij is een moordenaar! Luister.

Hier spreidde zich een lichte schaamteblos op Hendrik's wangen: hij moest zijne liefde kenbaar maken, en zulks aan den vader zijner beminde. Edoch hij hoopte, dat alles met goeden uitslag zou bekroond zijn geworden en openhartig verklaarde hij zijne gevoelens. Dan verhaalde hij aan den ouderling hoe zijn wreede broeder hem Anna ten huwelijk beloofd had, op voorwaarde dat hij den vreemdeling, dien hij hem aanwees, deed om het leven komen.

‘Doch,’ zegde hij, ‘de booze heeft zich misgrepen; Hendrik's hand is de hand eens moordenaars niet!... Ik besloot,’ vervolgde de jongeling, ‘die prooi aan zijne handen te ontscheuren en ik gehaarde alsof ik met blijden zin die voorwaarden aanname. Te meer ik dacht, dat hieronder een geheim moest schuilen en ik wilde zulks ontdekken. Gode zij dank! ik zal tot uw geluk, heer graaf, kunnen medewerken.’

Met zichtbare opgetogenheid greep de ouderling de hand des jongelines vast, drukte dezelve met kracht tegen zijne borst en twee tranen rolden over zijne vermagerde wangen.

‘Ik dank u, Hendrik,’ sprak hij, ‘God zal het u loonen en ik zal uwe schoone handelwijze niet vergeten. Doch, spreek verder en zeg mij hoe het met mijne arme Anna staat? O het kind heeft ongetwijfeld van dien wreedaard veel moeten lijden! Hadde ik hem vroeger gekend zooals nu, ik zon hem zulke dierbare panden niet toevertrouwd hebben. Spreek, ridder, hoe stelt het Anna?’

‘Zij heeft oneindig geleden,’ was Hendrik's antwoord, en een bittere traan beliep nu ook des jongelings aangezicht.

Beiden bleven eene poos sprakeloos. Eindelijk onderbrak de jongeling de treurige stilte, stond uit zijnen zetel recht en wandelde peinzend door de zaal. Dan terug bij den ouderling tredende, sprak hij:

‘Heer graaf, laat mij begaan; morgen ziet gij uw geliefd kind weder, morgen knelt gij uwe waarde dochter op uw vaderlijk hart... Dezen

[pagina 161]
[p. 161]

nacht kunt gij in rust wezen: op het slot van uwen ouden vriend zijt gij in veiligheid en meester.

Beiden bleven nog eenen langen tijd in samenspraak. De oude graaf verhaalde zijne lotgevallen op den kruistocht, zijne slavernij, zijne wederkomst, en hoe hij, om zich van de slechte handelwijze zijns broeders te overtuigen, eenigen tijd onbekend in den omtrek had doorgebracht, alvorens zich in zijnen armoedigen toestand op het slot aan te bieden, om er slechts miskenning te ontmoeten... Dan begaven zich beiden ter rust.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken