Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 6 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 6
Afbeelding van Volledige werken. Deel 6Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 6

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

III.

Gedurende de stonden, welke Cesare in de woning van Marietta doorbracht, had de heer Felice Castroni meermaals gepoogd met hem in gesprek te treden en daarbij den wensch te kennen gegeven, om met den jongeling in nadere vriendschappelijke betrekkingen te komen. Doch Cesare, door den tegenzin, welken hij voor die personaadje gevoelde, tegenzin, welken de woorden van Franz nog vergroot hadden, had zich telkens op zijne hoede gehouden en al de pogingen van Felice waren nutteloos gebleven. Deze had alsdan geene verdere moeite aangewend en niets zelfs duidde bij hem aan, dat hij om de handelwijze van Cesare gestoord was. Wanneer de jongeling dit zag, had hij bijna spijt over het gebeurde en hij was bereid om zelve nu de eerste

[pagina 173]
[p. 173]

stappen tot eene toenadering te doen, wanneer hij zekeren dag vernam, dat Castroni de stad verlaten had om bij eenen zijner vrienden eenigen tijd te gaan doorbrengen. Zulks belette de verdere kennismaking en Cesare was er inwendig over tevreden, te meer nog toen hij later, zijn voornemen aan Franz te kennen gevende, het ten vollen zag afkeuren. - Die afwezendheid maakte den verliefden Cesare gelukkig; want meer dan eens had hij opgemerkt, dat Marietta behagen schiep in het gesprek met den heer Castroni en, welken tegenzin de jongeling ook jegens dezen gevoelde, had hij toch meermaals inwendig moeten bekennen, dat Felice een doorslepen verstand bezat en dat niemand in zoo hoogen graad geestige gesprekken kon houden. Alhoewel die laatste hoedanigheid den verliefden jongeling wel niet afgunstig kon maken, had zij toch voor gevolg gehad in hem eene genster van minnenijd op te wekken, en telkens had hij zich inwendig gestoord gevoeld, wanneer hij, in de Conversazioni, zijne geliefde in de woorden van Castroni had zien vermaak scheppen. Thans, dat de Siciliaan afwezig was, voelde zich Cesare meer gerust en zijne handelwijze getuigde ervan door den vrijen teugel, welken hij aan zijne natuurlijke geestigheid durfde geven en door al het voordeel, dat hij uit zijne veelvuldige kennissen wist te trekken. Ook scheen het hem, dat Marietta nu meer vertrouwelijk met hem omging en vrijer de innige gewaarwordingen haars harten durfde blootleggen.

Eene maand was weldra in die zalige gemoedsgesteltenis verdwenen. Dan zag Cesare zijn geluk weêr eensklaps als beneveld worden; ten minste zijne verbeelding, schuchter als die van alle verliefden, deed hem zulks gelooven. - Felice was teruggekeerd en had zijne bezoeken in de woning van Marietta hernomen. - Het scheen Cesare daarbij of hij nu weêr allengs den weg zou gaan verliezen, welken hij sedert eenigen tijd gewonnen had, en of het hart van Marietta, waarin hij allengs meer en meer warme gevoelens ontdekt had, weêr zijne vorige kalmte, zoo niet koelheid, zou hernomen hebben. - De openhartige jongeling had nooit de kunst bezeten om zijne inwendige gevoelens, onder een masker van onverschilligheid, te bedekken, en zichtbaar was het, zooniet voor allen, ten minste voor het oog van zijnen vriend, dat zijn boezem pijnigend geschokt werd. Ook vroeg Franz hem zekeren avond, toen zij beiden in bezoek bij Marietta waren en terwijl het meisje met Felice juist in gesprek was, wat hem toch de treurigheid zoo op het aangezicht dreef.

[pagina 174]
[p. 174]

‘Vriend,’ antwoordde Cesare, ‘een verliefde is dikwijls onrechtveerdig; doch het schijnt mij dat, sedert de terugkomst van dien Felice, Marietta weêr koelder jegens mij geworden is. Ik ben jaloersch van dien halven rechtsgeleerde, die voorzeker eerder geschapen is om in de zalen der grooten te pronken, dan wel om op de ernstige studiën te verbleeken.’

‘Gij meent er eenen medevrijer in te zien?’ vroeg Franz.

‘Ja, vriend, zoo denk ik.’

‘Gij doet Marietta ongelijk met zulks te gelooven. Ik doe haar meer recht. Gij kent mijn gevoelen over haar: ik hou ze voor pronkziek en lichtzinnig; doch zij bezit te veel natuurlijken smaak en fijn gevoel, om den heer Felice niet lang beoordeeld te hebben en, bij zijnen spitsvinnigen geest, de ledigheid zijns harten niet te hebben ontdekt. Zij houdt hem voor een speeltuig, anders niet... Ik ben er verzekerd van. - Dan, indien ik zoo spreek, is zulks niet om u in uwe liefde aan te moedigen, mijn vriend; gij weet het, ik keur dit gevoel af en had liever gezien, dat uw hart zich aan een meer eenvoudig meisje hadde verkleefd; doch ik wil ook geen onrecht aan de Signora gedaan zien en, kalm als ik ben, heb ik beter dan gij over alles kunnen oordeelen’

‘Uwe woorden doen mijner ziel goed,’ zegde Cesare, de hand zijns vriends drukkende; ‘ik weet, dat gij het zoo meent; doch mijn gevoel is sterker dan alle beredeneeringen en gedoog ook, dat ik u tegenspreke in de meening, welke gij over het hart van Marietta hebt opgevat. Onder den lichtveerdigen schijn, welken gij denkt bij haar te ontdekken, schuilt eene teêrgevoelige ziel, die voor de fijnste gewaarwordingen vatbaar is. Ik heb er, in meer dan eene samenspraak, de bewijzen van gehad...’

‘Het is ook al mogelijk,’ zegde Franz, ‘en ik wensch niet beter dan mij vergist te hebben.’

Zoo bleven de twee vrienden nog eenigen tijd redekavelen, tot dat eindelijk Franz, zich verwijderende, een gesprek met eenen ouden geleerde ging aanknoopen. Cesare, van zijnen kant, wandelde verder de zaal in en vond, eenige stonden later, de gelegenheid om zich bij Marietta op eene sofa te voegen. Na eenige onbeduidende woordenwisselingen, zegde het meisje, terwijl zij met haren kostbaren waaier speelde:

‘Maar, Cesare, hebt gij mij niet gezegd, dat gij te Napels geboren zijt?’

[pagina 175]
[p. 175]

De jongeling staarde met aandacht op het meisje en, terwijl eene lichte stuiptrekking zijne lippen deed bewegen, antwoordde hij:

‘Ja, Signora, te Napels; dat is te zeggen op ons buitengoed, in de omstreken...’

‘Ja, ja, dat is om het even; gij hebt toch te Napels uwe eerste jonkheid doorgebracht?’

Cesare antwoordde niet en bleef nu met nog meer gespannen aandacht naar het meisje luisteren. Marietta werd zulks gewaar en scheen eenigszins ontzet; doch zij ging voort:

‘Hebt gij daar niet eenen zekeren Carlo Massimi gekend?’

Eene vervaarlijke rilling doorliep, op het hooren van dien naam, de ledematen van Cesare; de oogen schenen hem in het hoofd te draaien; hij deed moeite om op te staan, doch werd genoodzaakt zich aan de sofa vast te klampen; want zijne beenen konden hem niet ondersteunen. Marietta verschrikte en angstig liet zij het woord ‘Cesare’ uit den mond vallen. - De jongeling scheen nu zijnen moed te hergrijpen; hij wierp op het meisje eenen blik, waar de diepste verachting in te lezen stond en vlood, zonder nog een woord te spreken, de zaal uit.

Niemand had het eenvoudige, doch wonderbare en ongetwijfeld verschrikkelijk tooneel opgemerkt, dat er plaats had gegrepen.

Marietta bleef eenige oogenblikken als verpletterd zitten; dart stond zij van de sofa recht, ging den heer Franz in de zaal opzoeken en zegde hem met eenen beklemden boezem:

‘o Heer Franz, ik bid u, loop toch Cesare opzoeken. Er moet hem iets overkomen zijn! spoed! spoed! ik bid u...’

Franz staarde verbaasd op het meisje en vroeg:

‘Is hij onpasselijk geworden?’

‘O ondervraag mij thans niet! Snel hem naar!... Later, later zal ik u... maar spoed!’

Ofschoon de jonge geneesheer aan dit alles niets begreep, zag hij toch genoeg, door de aandoening van het meisje, dat er iets gewichtigs moest geschied zijn en, zijnen hoed grijpende, verliet hij de zaal. - Hij richtte zich rechtstreeks naar de woonst van Cesare en schelde aan. Pietro, de oude dienstknecht, deed open:

‘Waar is Cesare?’

‘Hij is daar juist binnengetreden, heer Franz, en naar zijne kamer gesneld. Hij zag er gansch ontsteld uit. Is er iets gebeurd?’

[pagina 176]
[p. 176]

‘Ik ga hem vinden,’ zegde Franz; doch juist als hij den eersten voet op den trap plaatste, hoorde men eene ontploffing.

‘Dio Santo! een ongeluk!’ riep Pietro.

‘Volg mij!’ zegde Franz, en hij vloog den trap op. Met eenen bons rukte hij de deur der kamer van Cesare open en, bij het licht eener kaars, zag hij het lichaam zijns vriends op den vloer uitgestrekt liggen. Een pistool was nog in Cesare's hand geklemd en zijn schedel was letterlijk verbrijzeld.

Pietro liet zich op den vloer neêrvallen, greep de hand zijns jongen meesters en overvloedige tranen rolden uit zijne oogen. Franz weende; doch sprak niet en bezichtigde het lijk van zijnen vriend. Op eens hoorde men eenen verschrikkelijken gil en een lichaam stortte voor de voeten van Franz neder. Het was de moeder van Cesare die, door het schot gewekt, naar het vertrek haars zoons was komen gesneld. Frans verliet nu den doode om de vrouw ter hulp te komen, in wie men geene beweging weer kon ontdekken.

Door Pietro voorgelicht, droeg Frans de bezwijmde vrouw naar hare slaapkamer terug, legde ze zachtjes op hare bedstede en onderzocht dan met een kalm oog haren toestand. - De vrouw bleef beweegloos; hare oogen waren half gesloten; haar adem was nauwelijks merkbaar en geene enkele zenuwtrekking kon men op haar wezen beschouwen. Franz onderzocht den pols en deze klopte flauw, maar gestadig. ‘De koma,’ mompelde de jonge geneesheer, terwijl Pietro, na eenige stonden op zijne meesteresse gestaard te hebben, zegde:

‘O, dat is weer die wonderbare kwaal! Ik heb mevrouw nog eens in dien toestand gezien, mijnheer; gij zult daar binnen de drie dagen geene verandering in ontdekken.’

‘Het is niet erger,’ sprak Franz, ‘dan zal toch de eerste droefheid overwonnen zijn. Zorgen wij thans voor den doode. Begeef u aanstonds naar professor C., zeg dat ik hem hier verwacht en ga dan aan de wet van het gebeurde kennis geven.’

Terwijl Pietro het huis verlaten had, bracht Franz den tijd door met nu eenige stonden het lijk van zijnen vriend te beschouwen en dan weêr den toestand der schijndoode vrouw te onderzoeken.

De professor C. liet zich niet lang wachten en de director van policie kwam zelf het lijk in oogenschouw nemen.

Franz onderzocht met zijnen professor, gedurende eenen langen tijd, den toestand der kranke en men beraamde de middelen, welke

[pagina 177]
[p. 177]

best in het werk zouden kunnen gesteld worden, om haar tot het leven terug te roepen.

Een half uur later bevond zich Franz weêr alleen met Pietro en deze verzocht hem thans om nog eens met hem op de kamer van Cesare te treden. De jongeling voldeed aan dit verzoek en, toen beiden voor het bed stonden, waarop men het verminkte lijk had geplaatst, sprak de bediende op eenen schrikverwekkenden toon, terwijl hij de hand van Franz vastgreep:

‘Mijnheer,’ zegde hij, ‘gij waart de beste vriend van hem, die die daar gemoord ligt. Ik zeg gemoord; want de hand van Cesare is door iets noodlottigs bestuurd geworden: er is iemand, die de schuld van dien dood is... Zweer mij op het lijk van uwen vriend, dat gij mij zult helpen om te weten, wat of wie aanleiding tot zijnen dood gegeven heeft! Het overig hoort mij alleen toe! Zweer het!’

Franz sloeg eenen kalmen blik op den door geestdrift vervoerden knecht en sprak:

‘Zal de wraak mijnen vriend het leven terugschenken?’

Pietro wierp, op zijne beurt, eenen wreeden blik op den jongeling en grijnsde:

‘Het is waar... gij zijt geen Italianer... Doch,’ ging hij voort, eene schijnbare koelheid hervattende, ‘wij spreken van geene wraak; zweer mij, dat gij alles zult in 't werk stellen om de oorzaak van Cesars dood op te sporen, zweer het mij, mijnheer!’

‘Daar is mijne hand,’ zegde Franz, ‘en ik zweer het u!’

‘Op het lijk van uwen vriend!...’ hernam Pietro.

‘Op zijn lijk!’ zegde de jongeling, en hij stak zijne hand boven het doode lichaam.

Pietro scheen als verlicht en de handen van Franz grijpende, besproeide hij die met eenen vloed van warme tranen.

De jongeling trok nu zijn zakuurwerk uit en sprak:

‘Elf ure... ik zal nog in tijds komen... Tot straks, Pietro,’ voegde hij er bij, ‘ik zal het overige van den nacht met u komen doorbrengen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken