Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 7 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 7
Afbeelding van Volledige werken. Deel 7Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.02 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 7

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

III.

Prosper was sedert eenige dagen tot priester gewijd. De kerk van Sint-Andries, te Antwerpen, was prachtig versierd; het orgel dreunde door het statige gebouw; het altaar gloeide van waskeersen, en eene talrijke menigte vervulde den tempel. Eene gezongen mis begon en Prosper was de offeraar. Vooraan in het koor zaten zijne ouders, zijne zuster Maria en nevens deze Louise met de vrienden en bloedverwanten van het brave huisgezin.

Met voorbeeldelijke ingetogenheid trad de jonge leviet voor het altaar en wierp zich op de knieën. Eene rilling doorliep op dit oogenblik zijn gansch lichaam; hij herkende het donsig kussen, waarop hij geknield zat, voor datgene, welk hij eenige maanden vroeger door Louise had zien borduren. Hij overwon nogtans die aandoening, stond recht, sloeg het teeken des kruises en begon de gewone gebeden.

Moeilijk ware het te beschrijven wat er in de ziel van de ouders van Prosper gedurende de plechtigheid omging. Zij zagen thans hunnen eenigsten, hunnen schoonsten droom verwezentlijkt: hun zoon was priester, Prosper was een dienaar van het heiligdom des Heeren geworden! O er bestonden voorzeker op aarde geene gelukkiger menschen, dan zij op dit oogenblik waren!

Maria scheen in een diep gevoel van godsdienst verslonden, en meer

[pagina 95]
[p. 95]

dan eens rolden tranen over het zachte wezen van hare vriendin Louise.

Toen de plecht geëindigd was, voerden rijtuigen Prosper en de beste vrienden en bloedverwanten naar zijne woning, waar hun een prachtig noenmaal verbeidde. Prosper scheen als de God van die vereeniging; men eerbiedigde hem als eenen heilige, en zij, die vroeger het gemeenzaamste met hem verkeerden, toonden hem thans een wezen, waar diepe achting en ontzag en ten zelfden tijd eene warme liefde op te lezen stonden. Ieder op zijne beurt ging den jongen geestelijken zijne gelukwenschingen aanbieden en Prosper, tot in het diepste der ziel geroerd, beantwoordde al die blijken van toegenegenheid met lieftallige bewoordingen, wier zalving tot ieder hart doordrong. Toen het de beurt was van Louise, om den jongeling geluk te wenschen, kon het meisje geen enkel woord uitbrengen. De spraak stikte haar in den gorgel en warme tranen alleen biggelden over hare wangen. Prosper drukte haar de hand; doch hij ook kon thans geene woorden vinden en had eenige stonden noodig, alvorens hij zijne koelbloedigheid ten volle kon hernemen.

Dan, men zette zich aan tafel en het feest begon. Aan fijne spijzen was er overvloed en de kostelijke wijnen waren niet gespaard geworden. Allengs begon er eene zachte, stille vreugd te heerschen en, toen het nagerecht was opgediend, werd er, ter eere van Prosper, een lang gedicht afgelezen. Daarop volgden de teugen en de vivats, en tot zeer laat in den namiddag bleef het feest aanhouden.

Toen de genoodigden vertrokken waren, riep Prosper zijne ouders bij zich en sprak:

‘Thans is het blijde feest geëindigd; wij hebben ons te zamen verheugd over de weerdigheid, waarmede ik, ofschoon zulks onweerdig, als dienaar des Allerhoogsten ben bekleed geworden. Nu begint voor mij mijne echte loopbaan, eene loopbaan van opofferingen voor den medemensch. Ook gij, mijne lieve ouders, zult in die opoffering moeten deelen en reeds moet ik u van een nieuws kennis geven, dat u misschien niet aangenaam zal wezen. Zijne Hoogweerdigheid heeft mij tot desservitor der gemeente X. benoemd. De pastor is oud en ziekelijk en kan zijn ambt niet meer met de noodige zorgvuldigheid waarnemen. Binnen vier dagen moet ik in bediening treden.’

De vader zuchtte, bij het vernemen dat zijn zoon zoo vroeg reeds van hem ging scheiden; doch hij hield zich kloek van gemoed en antwoordde:

[pagina 96]
[p. 96]

‘Mijn kind, zeker ware het ons aangenaam geweest u hier in onze woning te behouden; doch als de plicht gebiedt, moeten wij het hoofd buigen. Gij hoort ons voortaan niet alleen meer toe; God beschikt over u en gij moet hem in de besluiten uwer opperhoofden gehoorzamen. Ik zal u noode zien vertrekken, Prosper, doch moedig zal ik uwe afwezigheid verdragen.’

‘Heb dank, vader,’ zegde Prosper, ‘gij denkt er over zooals het billijk is, en toch, wij zullen misschien niet lang gescheiden zijn. Weleens zal mij eene pastorij ten deel vallen en dan...’

‘Dan komen wij bij u inwonen,’ zegde de vader. ‘Ik heb er niets tegen om mijn leven te eindigen, waar God mij hetzelve weleer geschonken heeft, in de vlakke velden, onder de zuivere buitenlucht.’

‘Dan is alles wel, vader, en spreken wij er niet verder over. En nu de opoffering geschied is, moeten wij den hemel een blij gezicht toonen.’

Twee dagen later trok de jonge geestelijke naar de hem bestemde gemeente.

Zooals men het hem te Mechelen gezegd had, bevond Prosper weldra, dat hij zich met het bestuur der gansche parochie moest belasten. De oude herder, een braaf deugdzaam man, was in de onmogelijkheid de kleine gemeente nog langer, zooals het behoorde, te verzorgen en vond zich gelukkig in den jeugdigen priester, dien men hem beschikt had, eenen helper aan te treffen, op wien hij al het zware van het ambt met een gerust gemoed kon laten drukken. Prosper, van zijnen kant, verheugde zich in dien staat van zaken, welke hem toeliet zijnen ijver den vollen toom te vieren en het menschlievende gevoel, dat in zijnen boezem opgesloten was, in weldaden uit te storten. De gemeente scheen, sedert zijne tegenwoordigheid, een nieuw leven ontvangen te hebben en allen zegenden den jongen desservitor, in wien zij dezelfde gevoelens, denzelfden ijver, dezelfde liefde terugvonden, welke zij in hunnen herder hadden opgemerkt, toen de ouderdom dezen nog niet belet had al zijne zorg aan hen te wijden.

Prosper was een te gevoelig menschenvriend, dan dat hij aan sommigen zijner ambtgenooten zou hebben kunnen gelijken, welke, door hunnen toestand van vele wereldsche genietingen verstoken, aan de werkende klas alle genot schijnen te benijden. Hij zag met een blij gemoed, dat de vroolijke dagen op eene echt vroolijke wijze werden

[pagina 97]
[p. 97]

doorgebracht en gaf voor reden, dat de openbare vermakelijkheden de afzonderlijke verleidingen en het kwaad in het geheim gedaan beletten, en de kermisdans in zichzelven geen kwaad is, wanneer diegenen, welke er zich mede verlustigen, rein van hart en gemoed zijn. ‘En dat laatste,’ zegde hij, ‘moet de herder pogen te verkrijgen: hem is de taak opgelegd de harten tot zich te trekken, de gemoederen te verteederen, in de zielen het gevoel van rechtveerdigheid en menschenliefde te storten en de toegenegenheid voor het kwaad weg te nemen, de deugd aanminnig te doen voorkomen en niet met dat stuursche gelaat, waarmede men haar gewoonlijk doet te voorschijn treden.

Die gevoelens van Prosper kwamen volkomen met de stelsels des ouden herders overeen, en deze bedankte dagelijks den hemel, dat men hem eenen helper gezonden had, die zoo volkomen met den echt Evangelischen geest bezield was. - ‘Het is God, die het zoo geschikt heeft,’ zegde hij, ‘om mij in mijne oude dagen te vertroosten. En, wil hij thans mijn geluk volmaken, zoo bid ik hem slechts. Prosper, dat gij hier mijn opvolger moget wezen. Dan zou ik het hoofd met blijdschap ter rust leggen, verzekerd dat mijne kudde in goede handen zou zijn...’

Prosper voelde zich volkomen gelukkig. Zijne dagen werden, van den morgen tot den avond, besteed, om voor den hem toevertrouwden schaapstal te zorgen en er op te waken. Wanneer hij des morgens de kerkelijke diensten verricht had, verliet hij, met zijnen brevier onder den arm, de pastorij en begon zijne bezoeken bij de zieken der gemeente, aan wie hij tenzelfden tijd moed in de ziel sprak en, als het noodig was, in hunne armoede door milde aalmoessen voorzag. Van daar ging hij de nederigste stulpjes het eerst opzoeken en nooit verliet hij die zonder de bewoners te hebben getroost en in hunne ziel het een of ander deugdzaam gevoel gestort of meer ontwikkeld te hebben. Tegen den middag keerde hij naar de pastorij terug, nam het noenmaal met den braven ouderling en gebruikte den namiddag, om zich in de eene of andere studie te verdiepen of het zondagsche sermoen in den geest voor te bereiden; want Prosper schreef nimmer zijne redevoeringen. Op den predikstoel liet hij zijne ingeving den vrijen toom, sprak op eene eenvoudige en duidelijke wijze en liever over het zacht genoegen, welk de deugd verschaft, dan over de straffen, die men zegt dat den zondaar te wachten staan. Voor hem was de godsdienst een gevoel van liefde en geen schrikbeeld; hij dacht, dat hij meer zou winnen met de liefde Gods tot den mensch af te schil-

[pagina 98]
[p. 98]

deren, dan wel verwenschingen en vermaledijdingen op de boozen uit te spreken en zijne inbeelding op de straffen der hel te laten werken. Voor hem was de Almacht een God van goedheid en niet van wraak.

De avond werd gewoonlijk in het gezelschap van den ouden pastor gesleten en dan spraken die twee menschen vrienden over de noodwendigheden hunner onderhoorigen, wier geluk en welzijn hun toevertrouwd was, en de ouderling gaf Prosper inlichtingen over de huisgezinnen, welke het meest ondersteuning verdienden, omdat zij ze meest noodig hadden. De ruwste schapen waren diegenen, welke men het meest verzorgde: ‘want,’ zegde de pastor, ‘bij die zal men altijd meer winnen door goede werken dan door lange sermoenen te doen. Met hunne verwijdering door goedheid en toegenegenheid te beantwoorden, zullen zij van zelfs tot den schaapstal terugkeeren... En het dagelijksche voorval kwam meer dan eens de waarheid dier woorden bewijzen.

Meer dan eens sprak de ouderling over de verwijdering, welke de geestelijkheid voor de wereldsche en staatszaken moest gevoelen. - ‘Ik heb den gang der zaken, sedert eenigen tijd, gadegeslagen,’ zegde hij, te dier gelegenheid, ‘en heb gemeend op te merken, dat onze hooge geestelijkheid zich te veel in de staatkunde wikkelt. Eens op die baan, wordt het moeilijk nog terug te keeren en men ziet zich verplicht zich met alle vuile kuiperijen in te laten. En wat zal er het gevolg van zijn? - Wat zij in staatkunde zullen winnen, zullen zij in achting bij het volk verliezen en dan, dan zal er eens een oogenblik komen, dat men ook hunne staatkundige macht zal breken en dan blijft de godsdienst zonder weerdige vertegenwoordigers. Het volk zal aan het woord niet meer gelooven van mannen, die zich tot politieke kuiperijen verlaagd hebben en de schande der staatkundige nederlaag zal op hun voorhoofd gebrandmerkt blijven en op den godsdienst terugbonsen. - Het is een akelige toestand, welke ik voorzie en gave de hemel, dat ik in mijn voorgevoelen bedrogen worde!...’

Prosper voelde toen reeds al het gegronde der vrees van den braven ouderling en de tijd is ons van de waarheid dier woorden komen overtuigen; want zien wij niet dagelijks de achting voor de dienaren des altaars bij het volk verminderen en zijn zij het zelven niet, die zulks voorbereid hebben?

De menigvuldige bezigheden, welke het ambt van Prosper medebracht, beletteden hem dikwijls aan zijne vrienden en kennissen te Antwerpen te denken. Om zelve zijn gezin eens te gaan bezoeken,

[pagina 99]
[p. 99]

daaraan kon niet gedacht worden: Prosper kon zoo lang van de gemeente niet afwezig zijn; want de toestand des ouden pastors was, sedert zijne aankomst, merkelijk verslecht en de brave ouderling kon thans zijne woning niet meer verlaten. Doch maandelijks overviel Prosper de herinnering aan zijne ouders en vrienden en het was omdat hij alsdan regelmatig eenen brief van huis ontving. Het was zijne zuster Maria, die hem gewoonlijk schreef en nooit liet het meisje na hem de groetenissen van hare hartsvriendin Louise te doen.

Die brief kostte telkens eenen slapeloozen nacht aan den braven jongeling.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken