Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 7 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 7
Afbeelding van Volledige werken. Deel 7Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.02 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 7

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

II.

Drie jaren na het vertrek van Kasper stierf de vader van Lisbeth en het meisje bleef alleen in de wereld. Sedert dien tijd had de vader niet meer kunnen werken en het weinige, dat hij bezat, was door de onkosten zijner ziekte verdwenen; zoodat hij arm van de wereld scheidde.

Neel was zoodra niet van den dood des ouderlings onderricht of hij zond zijne moeder om Lisbeth te halen en haar eene woonst bij hen aan te bieden. Lisbeth nam het aanbod met dankbaarheid aan en de goede zorgen van Neel en zijne moeder deden haar weldra die tweede ramp zooniet vergeten, ten minste het hevige der droefheid te boven komen.

Omtrent dien tijd had Kasper eenen brief aan zijne ouders geschreven, waarin hij verzocht de groetenissen aan Lisbeth en Neel te doen, maar bijzonder aanhield, zooals het reeds meermalen het geval was

[pagina 113]
[p. 113]

geweest, om hem eenig geld te doen afsturen. - Hij lag toen in garnizoen te Brussel.

‘Neel,’ zegde Lisbeth, eenige dagen nadat die brief was aangekomen, ‘Neel, ik heb u eenen dienst te vragen.’

‘Ik sta het u toe, zonder nog te weten wat het is,’ zegde Neel, ‘spreek Lisbeth.’

‘Zoudt gij Kasper niet eens willen gaan bezoeken en hem eene kleine gift mededragen? Ziehier den trouwring mijner moeder zaliger; geef hem dien, hij zal des te meer aan mij denken.’

En van stonden aan ging Neel de noodige schikkingen voor zijne reis nemen.

Des anderdaags, met het krieken van den morgen, was hij reeds op weg.

Van het dorp M., in de Kempen, naar Brussel is eene verre reis, wanneer men ze te voet moet afleggen, en Neel had den tijd om onder weg over vele dingen na te peinzen. Ziehier onder andere eene zijner bedenkingen. ‘Ik heb hooren zeggen,’ sprak hij in zichzelven, ‘dat de soldaten, die dikwijls naar huis om geld schrijven, slechte soldaten en slechte kerels zijn. Zulks zou ook wel het geval met Kasper kunnen wezen en dan wil ik hem den ring van Lisbeths moeder niet geven; die ring schijnt mij als een heiligdom, dat in geene slechte handen mag overgaan.’

Met dit voornemen bleef hij zijnen weg vervorderen en toen hij, den dag daarna, te Brussel aankwam, ging hij in den winkel van eenen goudsmid en kocht daar eenen ring, die in vorm met dien van Lisbeth overeenstemde. Om hem een oud voorkomen te geven, wreef hij hem in het zand en deed er, op die wijze, den glans van verdwijnen. - ‘Is Kasper nog altijd de brave jongen, dien ik gekend heb,’ sprak hij bij zichzelven, ‘dan krijgt hij den echten ring, anders geef ik hem den gekochten, en het heiligdom blijft het mijn.’ - Neel zocht lang in Brussel, eer hij de kazerne van het korps van Kasper kon ontdekken. Eindelijk gelukte hij in zijne opzoekingen en een kaporaal, bij wien hij naar zijnen ouden makker vernam, zegde hem:

‘Als gij dien moet hebben, ga dan maar In het Zonneken, daar ginder, waar dat uithangbord uitsteekt. Daar is hij gezoden en gebraden; hij vrijt er met de dochter.’

Neel bedankte den kaporaal, trok voort en mompelde: ‘Als dat zoo is, zal hij den echten ring niet hebben.’

[pagina 114]
[p. 114]

Alras trad hij de kroeg binnen en vond Kasper, die met eenige kameraden lustig aan 't drinken was en hem, bij het intreden, om den hals vloog, zeggende:

‘Bravo, Neel! daar hebt ge eer van, uwen ouden kameraad eens te komen opzoeken. Zet u hier, jongen! Gij treft het goed: het is vandaag kermis voor de vrienden. - De oûkens hebben specie gezonden, en dat is niet meer dan hun plicht: daarvoor hebben wij ouders. ‘Hier! een glas klaren!’ riep Kasper, zich tot den baas des huizes wendende.

Neel werd gedwongen neêr te zitten en bescheed te doen.

‘En hoe is het met het leven, Neel?’ vroeg Kasper, ‘is het nog altijd even treurig in ons dorp? - Jongen! jongen, ge moest hier wezen! Soldatenleven, dat is een leven! Maar dat kunt ge niet verstaan, daar zijt ge te groen voor!... Nu drink maar eens!... De roemerkens nog eens vol, baas! en dan gaan wij verder...’

‘Kasper,’ zegde Neel, ‘ik heb weinig tijd; ik ben voor affairens moeten naar Brussel komen, dus... doch ik zou u geerne een woord alleen spreken.’

‘Present!’ zegde Kasper, de hand aan den shako brengende, ‘ik ben aan uwe bevelen; kom buiten, Neel, kom buiten, vriend...’ - En beiden traden op straat.

‘Ik moet u de groetenissen van Lisbeth doen,’ zegde Neel, ‘en u dit bestellen.’ En hij gaf den valschen ring.

‘Wel, die goede sukkel!’ zegde Kasper, ‘hoe is het er meê? - Men heeft mij geschreven dat haar vader dood is. Nu, de man was tamelijk oud en wij moeten allemaal sterven. - Die sloor, dat is braaf van harentwege; maar zij had nog beter gedaan, mij de weerde van den ring in geld te zenden; dan had ik geene moeite gehad, om het ding te gaan verkoopen.’

‘Het is de trouwring van hare moeder zaliger,’ zegde Neel.

‘Zoo! van hare moeder zaliger. Dan zal de goudsmid er misschien wat meer voor geven. Wel, gij brave Neel, gij goede snul! Zie, jongen, ge moest ook soldaat worden Men leeft zoo hard als men kan, men heeft lieven zooveel men wil en daarbij: men wordt mensch, de schoolmeester had gelijk.’

‘Het is mogelijk,’ zegde Neel; ‘doch gij zoudt het wel wat stiller kunnen aanleggen, en het geld dat men u zendt...’

‘A sa! blancbec!’ onderbrak Kasper, ‘ga dat bij de oûkens niet

[pagina 115]
[p. 115]

zeggen, hoort ge? Dat zijn eenvoudige menschen, die de zaken, van het leven niet verstaan; die denken, dat onze lieve Heer op eenen appelboom woont.’

‘En wat moet ik aan Lisbeth zeggen?’ vroeg Neel.

‘Aan Lisbeth? - Zeg haar, dat zij een braaf meisje is en ik een brave jongen... En nu, kom binnen bij de kameraden.’

‘Neen, Kasper, ik heb het u gezegd: ik heb zaken in de stad te verrichten...’

‘Gij kunt later die zaken afdoen.’

‘Neen! affairen voor alles en later...’

‘Welnu, ga dan en binnen twee uren zult gij ons hier terugvinden... Wacht wij zullen u een eind brengen...’

‘Het is niet noodig,’ zegde Neel, ‘tot straks.’

En hij stapte zoo spoedig mogelijk voort, zonder te zien welke richting hij nam.

Toen hij de kroeg uit het oog had verloren, vroeg hij den weg om terug naar de stadspoort te gaan, welke hij was binnengetreden, en hij hernam zijne reis naar de Kempen, het hart met droefheid en misnoegen overgoten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken