Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 7 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 7
Afbeelding van Volledige werken. Deel 7Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.02 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 7

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

III.

Des anderdaags, diep in den avond, keerde Neel te huis. Zijne moeder was reeds te bed, doch Lisbeth was nog ontwaakt. Het meisje brandde van verlangen, om nieuws van Kasper te weten. Neel, na eenige spijs genuttigd te hebben, sprak:

‘Kasper is gezond en hij doet u duizend groetenissen.’

‘Wat heeft hij gezegd, toen gij hem den ring mijner moeder zaliger hebt gegeven?’

‘Wel, hij zegde,’ sprak Neel, ‘hij zegde zoo... Die goede Lisbeth! zegde hij... en hij was zeer verheugd.’

‘En niets anders?’ vroeg het meisje met zichtbaren angst.

‘O ja, maar gij begrijpt wel, Lisbeth, ik kan dat alles zoo letterlijk niet onthouden...’

‘Neel, gij spreekt niet rechtuit; gij hebt geen goeds nieuws medegebracht en gij wilt geen kwaad nieuws zeggen... Kasper is misschien ziek?’

[pagina 116]
[p. 116]

‘Ziek?’ herhaalde Neel, ‘in het geheel niet; hij is gezond als een visch en een heele mensch geworden.’

‘Wat is er dan, Neel, spreek?’ vroeg het meisje, en twee tranen vertoonden zich in hare blauwe oogen.

De jongeling voelde zich ontsteld en verhaalde, dat hij op een ongunstig oogenblik was aangekomen; dat Kasper zich met eenige vrienden in de herberg vermaakte en dat hij daardoor weinig van hem had kunnen vernemen; doch dat hij er verder goed uitzag en, zoo het hem scheen, altijd aan haar dacht. Hij sprak van de gezegden des kaporaals niet en trachtte, op alle mogelijke wijzen, het meisje gerust te stellen. Lisbeth, die niets meer verlangde dan het goede te gelooven, toonde zich eindelijk tevreden en voelde zich tamelijk gerustgesteld.

Er liepen nog eenige jaren voorbij, welke Lisbeth in stillen vrede in de woning van Neel doorbracht. De jongeling had voor haar al de zorgen, welke een broeder voor zijne zuster zou kunnen hebben, en zijne moeder was eene tweede moeder voor het meisje geworden.

Lisbeth had zich de gelukkigste der stervelingen gerekend, indien Kasper niet afwezig ware geweest of zelfs, indien zij zich hadde kunnen overtuigen, dat hij bij haar zou terugkomen, met dezelfde gevoelens als die, welke hem voor zijn vertrek bezielden.

Eindelijk waren de dienstjaren van Kasper verloopen en hij had zijne terugkomst aan zijne ouders aangekondigd, die er aan Neel kennis hadden van gegeven.

Lisbeth telde de weken met ongeduld af, en toen de gelukkige dag was aangebroken, bleef zij van 's morgens vroeg in verwachting, zich telkens inbeeldende, dat Kasper als een bliksem in huis ging verschijnen. Dan, de dag ging traag voorbij en Kasper verscheen niet. Hij was nogtans in het dorp aangekomen. Lisbeth voelde zich het hart verpletterd en met moeite kon zij de tranen terughouden, die bereid waren uit hare oogen te breken. Neel had zulks bemerkt en, zonder iets te zeggen, was hij Kasper in de herberg gaan vinden en bracht hem, een uur later, bij Lisbeth. Het hart des meisjes beefde van vreugde in haren boezem, toen zij haren beminde zag binnentreden: zij voelde, bij zijn aanschouwen, een stil en zacht genot haar hart overstroomen en zij was bereid in vreugdetranen los te bersten. Dan, die aandoening werd gebroken door Kasper die, met een lachend gelaat, het meisje naderde, haar eenen klinkenden zoen op de wang drukte en haar tot achter de ooren deed rood worden.

[pagina 117]
[p. 117]

‘Hier zijn wij terug, Lisbeth,’ riep hij, ‘frisch en gezond! Hoe gaat het met het leven? Ik heb dikwijls aan u gedacht, schelmken, en laat het maar kermis worden, dan zullen wij een been uitslaan. Ik ben thans bekwaam om al de boeren van vier uren in den ronde les in het dansen te geven, en in meer andere dingen.’

Lisbeth was bestaan en wist niet wat op die taal te antwoorden. Die handelwijze van Kasper scheen haar zoo raadselachtig; zijne gezegden klonken haar zoo vreemd in de ooren en zij had zich zijne terugkomst geheel anders voorgesteld. - Zij voelde zich eensklaps, als het ware, eenen steek in het hart toebrengen en het werd haar donker voor de oogen. Kasper, zij voelde het genoeg, Kasper was dezelfde Kasper van vroeger niet meer... Zij verborg, zoo goed zij kon, hare aandoening, en van een oogenblik gebruik makende, dat zij den teruggekomen kon spreken, zonder door Neel of zijne moeder verstaan te worden, vroeg zij, terwijl zij het oog op de handen van Kasper gericht hield.

‘Kasper, waarom draagt gij den ring niet, dien ik u met Neel gezonden heb?’

‘Den ring,’ herhaalde hij, ‘o ja, ik weet al, ja, dien ring..’

‘Waar is hij, Kasper?’

‘Wel,’ stamelde hij, ‘ik heb hem ongelukkiglijk verloren. Lisbeth.’

‘Verloren, Kasper. Het was de ring mijner moeder zaliger...’

‘Ja, dat belet niet dat ik hem verloren heb,’ zegde Kasper. ‘Nu, ik zal er wel eenen anderen koopen.’ - En zich tot Neel wendende, ging hij voort: ‘Neel, jongen, kom, nu gaan wij de kameraden terugvinden.’

‘Alreeds?’ sprak Neel.

‘Zij zouden ongeduldig worden, jongen; gij kent onze voorwaarden, en toch, ik moet mijne terugkomst vieren.’

‘Nu,’ zegde Neel, ‘gelijk gij wilt; ik zal u een eind weg brengen, want lang mag ik niet uitblijven: het is morgen merktdag en ik heb nog een aantal zaken in gereedheid te brengen.’

Zij stapten beiden buiten.

‘Die kleine Lisbeth,’ zegde Kasper, ‘een recht aardig meisken; maar zij verveelt mij. Gij weet, Neel, zij vroeg mij naar den ring, dien gij mij gebracht hebt, te Brussel: hij is in klaren jenever veranderd en door de keel gespoeld... Ik heb haar gezegd, dat ik hem verloren

[pagina 118]
[p. 118]

had. Nu, dat is om het even en zulke brokjes als Lisbeth zijn niet te verwerpen.’

‘Zij heeft het sterk voor u, Kasper, en het zou mij zelven genoegen doen, u met haar getrouwd te zien. Wanneer gaat gij daar aan denken?’

‘Hoe hebt ge daar gezegd, Neel? Getrouwd? Ha! ha! spotvogel! Neel! jongen, Kasper is soldaat geweest; hij is zoo wat mensch geworden, verstaat ge? en hij kan rekenen. - Zeg eens, wat heeft Lisbeth bij te brengen? - Daar zit de knoop... Naar de kermis gaan, dat is goed, ja; maar trouwen!...’

‘Ik zie inderdaad, dat ge mensch zijt geworden,’ zegde Neel. ‘Nu, vriend, vaarwel, ik laat u gaan.’

‘A sa! Neel, ge moet haar dat niet overzeggen, hoort ge?’

‘Waarom niet?’ vroeg Neel, ‘ge wilt ze dan blijven bedriegen?’

‘Wat, bedriegen! - Mag men zich niet met eenige lieven vermaken en moet het huwelijk dan altijd het gevolg zijn van vrijen?’

‘Ik heb dat altijd gedacht,’ zegde Neel, ‘en geloof dat gij vroeger van hetzelfde gevoelen waart; maar nu gij meer mensch zijt geworden...’

‘Nu denk ik er anders over, kameraad; maar het schijnt mij, dat gij die zaak zoo hoog opneemt. - Zoudt gij misschien zelf lust in het meisken vinden of er geerne van ontslagen zijn?...’

‘Wat wilt ge daarmede zeggen, Kasper?’

‘Wel, zij is er aardig genoeg voor, om u betooverd te hebben. Dat zou immers niet onmogelijk zijn. En, onder ons gezegd, ik geloof niet dat zij haren kost kan verdienen: zij schijnt eerder gemaakt om uit wandelen te gaan, dan om boerenwerk te verrichten, en uwe moeder zal dat misschien zoo aangenaam niet vinden van een juffertje in den kost te houden.’

‘Kasper,’ zegde Neel, zijne inwendige gramschap bedwingende, ‘wat gij zegt, is slecht; doch ik vergeef het u; want ik zie dat gij mij of mijne moeder niet kent. Maar luister nu: Lisbeth heeft geene ouders meer en, daar zij bij mij inwoont, aanzie ik mij als voor haar moetende zorgen; en daar ik niet wil, dat gij haar voor den zot houdt, geef ik u eene week tijds, om te zeggen of gij voornemens zijt haar te trouwen. Zooniet, verbied ik u nog ooit eenen voet over onzen dorpel te zetten. En nu, vaarwel! ik heb geenen tijd om langer over die zaak te spreken.’

[pagina 119]
[p. 119]

En Neel liet zijnen makker alleen staan, zonder acht te geven op wat hij hem na[ri]ep.

Toen Neel terug ten zijnent kwam, vernam hij dat Lisbeth reeds te bed was. Hij ging eenen stond aan de deur harer kamer luisteren en het scheen hem, dat verkropte snikken zijne ooren troffen. De jongeling betrok, een uur later, wanhopend zijne slaapstede en bracht eenen woeligen nacht door.

Kasper, bij zijne vrienden in de herberg teruggekeerd, had niets aardiger gevonden, dan het geval aan de beschonken uit te leggen.

Lisbeth werd onmeêdoogend bespot door slempers en men plaagde Kasper, met hem te willen doen gelooven, dat het meisje de vrijster van Neel was. Kasper, allengs meer en meer door den drank verhit, zwoer zich op zijnen medeminnaar te wreken en zegde, dat hij met hem in tweegevecht zou treden, dat hij dien blanc-bec zou toonen, dat hij mensch was geworden en hem zijnen sabel door het lijf zou jagen.

Des anderdaags waren die krijgshaftige gedachten verdwenen. Kasper had bij den dienst wel hard leeren schreeuwen en stout spreken; doch de moed, dien hem de natuur niet geschonken had, was daarom niet in zijn binnenste gekomen. Hij dacht thans aan de forschgespierde armen van Neel en zegde, dat hij het beneden zich achtte, zich met dien kerel verder in te laten. Hij wrook zich intusschen op eene wijze, die van meer beschaving getuigde en gaf uit, dat Lisbeth met Neel aanhield, lastering, welke door de bevolking van het gansche dorp alras herhaald werd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken