Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 7 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 7
Afbeelding van Volledige werken. Deel 7Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.02 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 7

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

IV.

Toen Neel, der anderdaags 's morgens, alles in gereedheid had gebracht om naar de markt te rijden, vroeg hij zijne moeder om met den knecht alleen te gaan en bleef te huis.

Genoeg was het op het wezen van Lisbeth te zien, dat zij eenen treurigen nacht had doorgebracht. Hare blauwe oogen, anders zoo helder en frisch, stonden haar droog en afgemat in het hoofd en de lichte blos was gansch van hare zachte wangen verdwenen. Neel nam het oogenblik waar, dat zij te zamen het ontbijt hadden genuttigd, om met het meisje eene ernstige samenspraak te hebben.

[pagina 120]
[p. 120]

‘Lisbeth,’ vroeg hij, ‘wat denkt gij van Kasper?’

Het meisje staarde een oogenblik op den jongeling en dan, de handen voor het aangezicht brengende, borst zij los in tranen.

‘Wees moedig, Lisbeth,’ hernam Neel, ‘en antwoord mij?’

‘O ik denk,’ zuchtte zij, ‘dat zoo hij mij ooit lief heeft gehad, zulks thans het geval niet meer is...’

‘En gij, Lisbeth, gevoelt gij nog immer genegenheid voor hem?’

‘Ja,’ snikte het meisje, ‘nog immer!’

‘Welnu,’ zegde Neel, ‘ik wil niet dat gij blindelings in de zaken voortgaat en daarom zal ik u alles zeggen.’ - En hij verhaalde thans hoe hij Kasper te Brussel had aangetroffen en welke samenspraak hij den verleden avond met hem had gehouden. Van den ring sprak hij niet. - ‘En nu, Lisbeth,’ eindigde hij, ‘zeg mij nu of ik goed gehandeld heb en gesproken, zooals een broeder voor zijne zuster zou moeten spreken?’

‘Ik had misschien de macht niet bezeten,’ zegde Lisbeth, terwijl haar de tranen over het aanzicht rolden, ‘ik had misschien de macht niet bezeten om zoo te handelen; doch gij hebt goed gedaan, Neel, en ik moet er u dankbaar voor wezen.’

‘Ik zoek slechts uw geluk, Lisbeth, en hoezeer het mij smart u pijn te hebben veroorzaakt, heb ik toch gedacht, dat ik als een vader voor uwe eer moest instaan. En nu, laten wij de zaken afwachten: misschien zal Kasper tot betere gevoelens terugkeeren en dan zal hij uwe hand komen vragen, en dan hoop ik ook, dat gij met hem nog zoudt kunnen gelukkig zijn. Doet hij het niet, dan is hij onweerdig u tot vrouw te bezitten en dan zult gij den moed hebben hem te vergeten. Zijn gedrag zal ons zeggen wat er te doen staat.’

Lisbeth stemde er in toe zoo te handelen en beloofde moed te hebben; doch op haar wezen bleef eene diepe mistroostigheid geprent.

Neel was eenige dagen gebleven, zonder in het dorp te komen en had nog niets van de lasteringen gehoord, welke op hem en op Lisbeth drukten, als, zekeren dag, de pastor in zijne woning verscheen. Die pastor was een jong geestelijke, die de wereld in de theologische boeken bestudeerd had en zich een wonderbaar gedacht van het menschenhart had gevormd. Hij riep Neel, zijne moeder en Lisbeth bij zich en begon eene soort van sermoen, waarin hij besloot met te doen verstaan, dat de menschen zegden, dat Neel en Lisbeth te zamen verkeering hadden, en dat zulks iets schandelijk was, mits zij onder het-

[pagina 121]
[p. 121]

zelfde dak sliepen, en dat het tot hun verderf zou strekken. Hij besloot met er op aan te dringen, dat dit alles met een huwelijk moest eindigen. Lisbeth kon geen woord op die beschuldigingen antwoorden; de moeder zat als door den bliksem getroffen; maar Neel, hoe zeer hij ook ontroerd was, deed zich geweld aan en sprak:

‘Mijnheer,’ zegde hij, ‘wij laten ons weinig gelegen aan wat de laster over ons mag zeggen. Lisbeth is mij eene aangenomen zuster en, als dusdanig, heb ik haar lief, zoo sterk als een broeder zijne zuster kan beminnen. Wat eene andere liefde betreft, dat is niet mogelijk: Lisbeth bemint Kasper en toont hij zich weerdig van haar, dan zou er tusschen hen spraak van huwelijk kunnen bestaan; doch betert Kasper zich niet, dan zal Lisbeth blijven, die zij is, en wat de wereld ook zeggen moge, wij zullen haar niet verlaten, en zij ons ook niet, niet waar, Lisbeth?...’

‘Neen, nooit!’ zegde het meisje, en zij viel weenend in de armen der moeder.

‘Nu, nu.’ zegde de pastor, ‘het is al mogelijk; doch het is niettemin waar, dat, zoolang Lisbeth hier zal blijven, de menschen reden zullen hebben van kwaad te spreken.’

‘Wij storen ons aan de menschen niet, mijnheer,’ zegde Neel, ‘God ziet onze harten en hij weet, dat deze oprecht en zuiver zijn. Gij ook zoudt daar moeten van overtuigd wezen.’

De pastor scheen eindelijk tevreden, nuttigde een stuk van de ham, welke hem de moeder had voorgezet en vertrok dan, zeggende, dat hij van de zaak overtuigd was en alles zou aanwenden, om de lasteringen te doen ophouden.

Die laatste gezegden hadden de droefheid van Lisbeth een weinig verminderd, doch zij bleef de nieuwe wond, welke men haar gevoelig hart had toegebracht, diep in haren boezem gevoelen.

‘Dat is die schelm van Kasper!’ riep Neel, toen de pastor de woning had verlaten. ‘Hij is het, die den laster op ons heeft geworpen! Hij zal er mij rekenschap over doen!’

‘O neen, broeder Neel!’ smeekte Lisbeth, ‘neen, doe dat niet, ik bid u; geen woord daarover! beloof het mij, beloof het aan uwezuster!..’ en zij sloeg hare armen om den hals des jongelings en weende op zijne borst.

‘Arme Lisbeth!’ zegde Neel, terwijl hij het meisje aan zijne borst drukte, ‘arm kind! gij zijt ongelukkig, gij, die verdiendet de

[pagina 122]
[p. 122]

gelukkigste der wereld te zijn! O ik zou die laffe kwaadsprekers met mijne handen willen verworgen...’

‘O niets, Neel! spreken wij daar niet meer over, vergeet dit alles: zeg, doe dat voor mij, voor wie gij reeds zooveel gedaan hebt...’

‘Ik doe wat gij wilt, Lisbeth, en niets dan wat gij wilt; doch, op uwe beurt, beloof mij ons niet te verlaten; want, gij ziet het wel, men zoekt u van ons af te trekken.’

Lisbeth hief het hoofd recht en zegde:

‘Verlaten zal ik u niet en indien wij ooit scheiden, zal het slechts met uwe toestemming wezen. Gij zegt, dat gij mijn broeder zijt, welnu ik zal uwe zuster wezen en u tenzelfden tijd als eenen weldoener aanzien en als eenen vader gehoorzamen.’

‘Gij zijt een engel, Lisbeth!’ zuchtte de jongeling, en zich van het meisje losmakende, verliet hij de kamer, om ongezien in tranen los te bersten en de woelige klopping zijns boezems trachten te bedaren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken