Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 7 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 7
Afbeelding van Volledige werken. Deel 7Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.02 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 7

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

IV.

De oude Van Calstre was sedert veertien dagen begraven, toen Pieter des middags zijne woon uitstapte en in de richting van de Belgische grenzen wandelde. Zeker was het, dat hij op dit oogenblik zijnen stiel van pakdrager niet uitoefende, want hij had zijn' trouwen spits te huis aan den band gelaten en had zijne beste kleederen aangetrokken. Toen de jongeling de grenzen genaderd was, klopte hij aan eene hut in de heide aan en, na eenigen tijd daarin verbleven te hebben, trad hij terug buiten en vervorderde thans in eene gansch andere kleeding zijnen weg. Hij nam zichtbaar de afgezonderdste

[pagina 135]
[p. 135]

banen en als hem iemand te gemoet kwam, had hij zorg zoo weinig mogelijk zijn aangezicht te laten zien. Bij het vallen van den avond drong hij door een dichtbewassen pijnbosch tot achter het lustslot van den baron van Meerschot en van daar in het park zelf van het kasteel, waar hij zich achter den breeden stam eens booms neêrzette. - Daar bleef hij roerloos wachten.

Een uur later, toen de avondschemering volkomen wierd, zag Pieter in de verte der baan een man komen aangestapt. - ‘Hij is het!..’ mompelde hij stil en bleef rechtstaan, terwijl de breede stam des booms hem voor de oogen van den aankomende bedekt hield. Deze, die niemand anders dan de baron van Meerschot was, kwam traag voort gewandeld en hield den blik ter aarde gevestigd. Toen hij bij den boom genaderd was, waarachter Pieter verscholen stond, wendde deze zich rond den stam en zoodra de baron eenige stappen voorbij den boom was, schoot Pieter hem achterna, greep hem eensklaps langs achter met de eene hand bij den nek en neep hem den gorgel vast, terwijl hij hem met de andere hand eenen doek in den mond drong. Op denzelfden stond trok hij hem op den grond, wierp zich op hem, greep zijne handen en twee dunne maar stevige koorden te voorschijn halende, had hij op min dan eene minuut de handen en voeten van den ter aarde liggende vastgekneveld. De baron had geenen tijd gehad, om op hulp te roepen en de behendigheid van Pieter, de spoed, waarmede de aanval gebeurd was en de ontsteltenis zelve van den baron hadden hem insgelijks belet eenigen tegenstand te bieden. Thans dat hij daar roerloos op den grond uitgestrekt lag, kruiste Pieter de armen over elkaar en zegde met eenen helschen grimlach op het wezen:

‘Baron van Meerschot, gedenkt het u nog, dat ik weleer een bezoek op uw kasteel ben komen afleggen en dat ik u dan gezegd heb, dat ik ook de wraak kan kennen en haren brand weet te koelen. Het oogenblik is gekomen, om zulks te bewaarheden. Gij gaat sterven, baron van Meerschot, van mijne handen gaat gij sterven...’

Toen Pieter dit gezegd had, haalde hij eene lange koorde uit den zak, wierp een eind derzelve over eenen langen boomtak, trok het terug omlaag en voorzag dan dit einde met eenen strop.

De baron volgde die bewegingen met zijne blikken na en zijn gansch lichaam trilde, terwijl twee beken tranen aan zijne oogen ontsprongen. Pieter, zulks bemerkende, zegde:

[pagina 136]
[p. 136]

‘Ah! gij weent, lafaard, gij weent! Zeg, hebt gij ook geweend, als gij mijn gansch huisgezin hebt arm gemaakt, als gij ons van de pachthoeve hebt doen wegjagen en al onzen huisraad hebt doen verkoopen. Zeg, hebt gij ook geweend, als gij den dood mijner moeder, den dood mijns vaders vernomen hebt! Ik wist wel, dat gij een lafaard waart en het slechts deed zonder er de gevolgen te durven van dragen... Nu, dat is al wat ik u te zeggen heb,’ eindigde Pieter, en hij trok het sidderende lichaam van den baron tot den boom.

De geknevelde scheen eene wanhopende poging te doen, om zijne handen los te rukken; doch het was vruchteloos. Dan wilde hij zijn lichaam omwentelen; doch Pieter drukte hem zijnen voet op de borst en dwong hem zoo onbeweegbaar te blijven liggen. Vervolgens deed hij hem den strop om den hals en maakte zich bereid, het ander eind der koorde vastgrijpende, het lichaam in de hoogte te trekken.

Op dien stond klonk er een scherpe gil in de ooren van Pieter en Regina viel voor hem op de knieën.

‘Genade! genade!’ riep zij, ‘genade voor mijn' vader!’

Pieter greep het meisje bij den arm en grijnsde haar op eenen schrikkelijken toon toe:

‘Zwijg, geen woord meer, of gij dwingt mij u ook te dooden!’

En het scheen, dat er twee vuurstralen uit de oogen van den woesten jongeling schoten.

‘Genade!’ smeekte het meisje nu stil voort, ‘genade, Pieter! wat gaat gij doen?...’

‘Ik wreek mij!’ riep de jongeling, ‘en zal u daarbij uwe vrijheid geven. Ik weet hoe die onmensch u sedert eenigen tijd martelt!’

‘O medelijden voor hem, Pieter!’

‘Medelijden!’ grijnsde de jongeling, ‘medelijden voor een wanschepsel!’

‘Medelijden voor mijn' vader!’ schreide Regina.

‘Uw vader, die u ongelukkig maakt, zooals hij mij ongelukkig gemaakt heeft; die u van verdriet zal doen sterven, zooals hij mijne ouders door de smart vermoord heeft! Achteruit, Regina, en dat Gods recht door mijne handen geschiede!...’

‘Pieter! Pieter!’ hernam het meisje, ‘begrijpt gij dan niet! O neen, dat kan niet zijn! O vermoord mij dan eerst! Hebt gij geen mes om mij te doorsteken! Genade! genade!...’

[pagina 137]
[p. 137]

De krachten des meisjes waren ten einde en zij rolde bezwijmd voor de voeten van Pieter. Eene doodbleeke kleur verspreidde zich op haar gelaat en hare oogschelen vielen toe. Dit zicht had een wonderbaar uitwerksel op Pieter. Een traan vertoonde zich in zijn oog en de bezwijmde van de aarde oplichtende, riep hij:

‘Regina! Regina! keer tot het leven terug!’ en hij drukte haar aan zijne borst. Doch het meisje gaf geen teeken van leven. Pieter legde haar terug op den grond en, voor haar knielend, ging hij voort:

‘Regina, herleef toch, herleef en ik zal uwen wil volbrengen... op eene voorwaarde: Ik wil u gelukkig zien; want gij zijt een engel... O herleef, de woede is in mijnen boezem gestild; maar herleef; want anders voel ik mij terug door de wraak weggesleept...’

Nu bleef de jongeling eene poos sprakeloos op het meisje staren. Eindelijk scheen de beweging terug in het lichaam van Regina te keeren; hare oogen ontsloten zich en haar blik viel op Pieter en dan op haren vader, die nog immer machteloos ten gronde lag. Een stroom tranen ontsprong tenzelfden tijd aan hare oogen en het scheen alsof zij zich van Pieter wilde verwijderen. De jongeling stond thans recht en tot den baron stappende, rukte hij hem den doek uit den mond:

‘Roep op geene hulp!’ zegde hij, een geladen pistool te voorschijn brengende, ‘of ik schiet u voor den kop, indien mij de tijd ontbreekt om mijn eerste voornemen ten uitvoer te brengen. En nu, luister op mijn gezegde. Gij hebt den dood verdiend en gij zijt in mijne handen; gij kunt u redden op eene voorwaarde... Regina is mij meer waard dan mijn eigen leven en ik wil haar gelukkig zien Zweer mij hier, dat gij haar niet langer zult wederstreven in de keus, welke zij gedaan heeft, dat gij haar den jongeling zult laten huwen, welken zij bemint, en ik schenk u het leven.’

‘Ik beloof het,’ zuchtte de halfdoode baron.

‘Welnu, baron van Meerschot,’ hernam Pieter, ‘ik geef u eene maand, om uwen eed gestand te doen, en indien op dit tijdstip het huwelijk van Regina niet voltrokken is, zal ik u op nieuw weten te vinden en ik kan geene tweemalen vergeven.’

Tenzelfden tijd maakte hij de handen van den geknevelde los, stak de koorden terug in den zak en zich tot Regina wendende, zegde hij:

‘Gij, Regina, na wat er gebeurd is, geef ik u het recht mij te haten en te verfoeien; doch gedenk, dat, zoo ik meineedig ben, want ik

[pagina 138]
[p. 138]

had den dood uws vaders gezworen, dat het uwe schuld is, en denk verder niet meer aan mij. Vaarwel en wees gelukkig...’

En op denzelfden stond verdween Pieter tusschen het dichtbelommerd park en stapte het bijliggende bosch in.

Regina had geen enkel woord kunnen antwoorden.

Zij wendde nu alle middelen aan, om haren vader van zijne ontsteltenis te doen herkomen; doch dit gelukte slechts na lange pogingen.

De baron trok terug naar zijn slot en zoodra hij daar aangekomen was, deed hij de policie verwittigen en men ging op het spoor van Pieter. Doch alle moeite was vruchteloos en eenige dagen later vernam men, dat de jongeling zich gerust op den Hollandschen bodem bevond.

De vrees voor den dood, welke Pieter hem toegezworen had, deed den baron zijnen eed naleven.

Hij stemde in het huwelijk zijner dochter toe, welke bij haren echtgenoot ging inwonen en de baron bleef alleen op zijn lustslot.

Pieter sneuvelde een jaar later in den reuzenkamp te Waterloo, terwijl hij een Fransch vaandel overweldigde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken