Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 7 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 7
Afbeelding van Volledige werken. Deel 7Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.02 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 7

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

VI.

Na eenigen tijd de Antwerpsche straten doorkruist te hebben, hield de onbekende aan eene kleine burgerwoning stil. Een lichte klop deed weldra de deur openen en men trad binnen. Het kamerken, waar Bernhart instapte was ledig en onbehangen. Een laag bed lag in eenen hoek uitgestrekt. Eene kleine kostelijke tafel, met muziekschrift bedekt, stond in het midden des verblijfs; de wanden waren donkergroen geschilderd; doch bij het licht der lamp, die op de tafel treurig stond te branden, kwamen de muren voor alsof ze in blauw gekleurd waren. De hooge vensters waren met tapijtgordijnen bedekt, waar het licht van zon of maan onmogelijk kon doordringen. Nimmer werden die vensters aan het daglicht geopend en de deur was langs binnen insgelijks door een donker tapijt overdekt, zoo dat er door de spleten niet het minste licht kon doordringen. Het lampje brandde gedurig en echter was de lucht, die men in het vertrek ademde zuiver en met de kostelijkste en fijnste geuren bezwangerd.

Wij kunnen reeds den lezer zeggen, dat dit kamerken zich immer in denzelfden staat bevond, zooals wij hebben getracht het af te schetsen en dat voor wie er eenigen tijd in verbleef, het moeilijk zou geweest zijn te zeggen wanneer het dag of nacht was. Dan, zulks was volkomen volgens den wensch des onbekenden. Deze had eenen afschrik van het afmeten des tijds en werkte en verbleef zoolang op zijne kamer tot hij lust gevoelde om eene wandeling te doen. En, zonder dan na te zien of het dag of nacht was, stapte hij zijne woning uit en ging in de straten der stad of in het opene veld ronddwalen. Hij wilde zich door geene hoegenaamde boeien laten binden en had zich slechts zijnen eigen wil en lust tot God verkozen. Die onbekende, met een woord, was een wonderlijk man.

Bernhart voelde zich, bij het intreden van dit verblijf getroffen en

[pagina 159]
[p. 159]

het wondere gezicht des vreemdelings, dat hij thans naar wensch kon beschouwen, en het zien der buitengewone stoffeering der kamer deden duizend verschillende gedachten in zijnen geest ontstaan. Niet veel scheelde het of hij zag den onbekende voor een bovennatuurlijk wezen aan. Dan, de jongeling bleef in gedachten verslonden, sprak geen enkel woord en zag slechts op hetgeen zijn vreemde maat verrichtte. Deze legde zijnen driekantigen hoed af, schoot zijn' bovenjas uit en opende dan eene in den muur gemaakte kast. Hierop kwamen weldra al de noodige stukken van een bed te voorschijn, dat de vreemdeling in den hoek der kamer plaatste.

‘Vriend Bernhart,’ sprak hij, ‘zie daar uw rustbed; als gij lust tot slapen gevoelt, kunt gij er u op neêrleggen. Doch ziehier eerst eenige spijs, die gij met mij gaat nutten.’

Dit zeggend, deed hij eene andere kast open en bracht eene halve pastei, twee roemers en eene flesch wijn op tafel. Bernhart liet zich niet pramen en zette zich met zijnen maat aan het avondmaal. Toen hij eenig voedsel had genuttigd en eenige roemers geledigd had, sprak hij:

‘Mijn vriend, hoe moet ik u noemen?’

‘Zeg slechts: Heinrich.’

‘Welnu, vriend Heinrich, mijn geweten is niet gerust. Wanneer ik u, daarover een uur, vroeg om mij tot leermeester in de toonkunde te verstrekken, dacht ik er niet eens aan, dat ik voor het oogenblik zoo arm als Job ben en dat ik geene hoop zie om ooit rijker te worden. Ziehier al wat ik, buiten het speeltuig, een' echten schat, bezit...’

En Bernhart schudde zijne geldbeurs op tafel uit. Zijn geldelijk vermogen bestond in eenige koperen stuivers en oordjes, nauwelijks genoeg om hem voor eenige dagen te beletten van honger en dorst te vergaan. Heinrich borst in eenen lichten schaterlach uit.

‘Een oprecht kunstenaar!’ riep hij, ‘die schoone talenten maar geene gouden talenten bezit. Dat het u niet treurig make, mijn jonge vriend. Toen ik begon, bezat ik niet de helft zooveel.’

‘Gij verstaat mij niet, vriend,’ zegde Bernhart, ‘ik wil u doen begrijpen, dat ik u tot last zal verstrekken... ik...’

‘Wilt gij met dien flauwen praat eens ophouden!’ riep de onbekende, ‘of zooniet, veroordeel ik u om aanstonds tien flesschen van dien rhijnwijn te ledigen.’

‘Maar, vriend?...’

[pagina 160]
[p. 160]

‘Maar, maar! hier! geef mij de hand en weet dat gij u met niets meer dan met de kunst hoeft te bekreunen.’

Bernhart drukte de hand zijns maats en antwoordde:

‘o Vriend, mijne dankbaarheid zal als uwe weldaden oneindig zijn.

‘Braaf zoo, doe dit, wees dankbaar: dit zal mij eene aangename verrassing zijn. Gij zult de eerste kunstenaar wezen, bij wien ik die schoone deugd zal ontdekken.’

‘Ik zweer het u, Heinrich...’

‘Van nog drie volle roemers te ledigen. Bravo!’ onderbrak de onbekende, ‘daar, jongen, en op ons beider gezondheid!’

En de wijn parelde in de glazen en: ‘op ons beider gezondheid!’ galmde Bernhart, bij wien de wijn eenigszins naar het hoofd begon te loopen.

Wanneer Heinrich gewaar werd, dat de geest zijns jongen maats op eenen volkomen hoogen toon gestemd was, vond hij geraadzaam hem het bed aan te wijzen. Den slaap moest hij den jongeling niet aanbevelen.

Heinrich plaatste zich alsdan terug aan tafel en liet zijnen geest nog eenigen tijd in de toonkundige verbeeldingswereld zweven.

Des anderdaags, dat is te zeggen, wanneer Bernhart ontwaakte, hielden de twee nieuwe vrienden zich met de muziek bezig. Heinrich was verwonderd over de uitgebreide geestvermogens, die zijn leerling in de toonkunde aan den dag legde en zag genoeg, dat Bernhart reeds lang, zonder het te weten, ook in het theoretische der kunst een meester was geworden. De ingeboren zedigheid des jongelings had tot nu toe zijne begaafdheid als begraven gehouden. Hij zelf wist niet met wat diep kunstgevoel hem de hemel begaafd had.

Verder verhaalde Bernhart zijnen ganschen levensloop aan zijnen vriend, en zegde hoe hevig zijne liefde voor Angelica was. Heinrich, van zijnen kant, vertelde hoe hij van het eerste oogenblik, toen hij zich in den winkel van Van Helen bevond, verstaan had dat er een groot kunstvermogen in Bernharts ziel schuilde, en dan hoe hij verder enkel aan het toeval en aan zijne gewoonte van soms des avonds in het veld met zijn speeltuig rond te dwalen, de ontmoeting zijns vriends verschuldigd was. Hij gaf eindelijk in open woorden te kennen, welke vreugde hij door die ontdekking in den boezem gevoelde.

Veertien dagen bleven de twee vrienden op hunne kamer gesloten, en die tijd werd doorgebracht met te eten als zij honger hadden, en te

[pagina 161]
[p. 161]

slapen als zij de noodwendigheid der rust gewaar werden, met verder den tijd in muziekstudiën door te brengen, en nu en dan eenige redekavelingen te hebben, in den aard van deze, de laatste, die wij hier gaan overschrijven:

‘Ik heb het nooit anders gezien, vriend Bernhart. Wanneer een kunstenaar getrouwd is, dan wordt de kunst vergeten; dan komen de huiselijke zorgen en honderd duizend dingen, die den geest ontrusten en welker minst ongelukkig gevolg hierin bestaat, dat de kunst tot eenen stiel, tot eene lage berekening van winst vervalt.’

‘Mag men dan van zijne kunst niet leven, Heinrich?’

‘Ja, toch, maar men mag er slechts alleen van leven en het bestaan van anderen mag er niet aan verbonden worden. Dan verplicht ons niets. Men werkt wanneer men er lust toe gevoelt, en lust het ons niet, dan zendt men het al naar den duivel en men luiert zoolang men wil. Lijdt men daardoor, dan is men alléén en men brengt niemand eenig nadeel toe. Dan heeft men geene vrouw, die ons de ooren komt zot razen met ons te willen doen werken, om haar in staat te stellen heure modegrillen te voldoen of om een aanzienlijk fortuin te vergaderen.’

‘Maar, vriend Heinrich, dat alles zou met Angelica niet gebeuren; zij is de zachtheid, de zedigheid zelve. Zij heeft geene modegrillen, geenen hoogmoed in het hoofd.’

‘Maar uwe Gelica is dan geene vrouw zooals de andere vrouwen?’

‘Neen, vriend, het is een uitgelezen schepsel; met haar zou ik niets te vreezen hebben.’

‘Vriend, vergeef mij, ik geloof dat alle vrouwen op denzelfden kam geschoren zijn, zooals mijn zegt. Uwe Gelica zou de eerste eervolle uitzondering wezen.’

‘Welnu, Heinrich, ja, dan is zij eene uitzondering.’

‘Ik ben er nieuwsgierig om!... Daar, vriend, geloof mij, zie er van af, ik zal u in staat stellen om gansch Duitschland, gansch Italië af te reizen Daar kunt gij schatten verzamelen, zooveel gij wilt; uwe begaafdheid maakt u dit licht en gemakkelijk.’

‘o Vriend Heinrich, gij zijt te goed; doch smeek mij niet langer, doe mij de droefheid niet aan u langer te moeten tegenspreken. Geloof mij, mijn leven is vastgekluisterd. Gelica beheerscht te sterk mijne ziel. O, indien gij haar kendet...’

[pagina 162]
[p. 162]

‘Welnu,’ riep Heinrich, ‘ik wil ze kennen! ik wil dit volmaakte wezen, dien zeilsteen, waarvan gij niet scheiden kunt, zien!...’

En tot het venster snellende, lichtte hij de gordijn op om te weten of het buiten wel dag was. Dan met haast zijnen hoed opzettende, stapte hij de kamer af, terwijl hij zijnen vriend nog toeriep:

‘Binnen een uur ziet gij mij terug!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken