Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 8 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 8
Afbeelding van Volledige werken. Deel 8Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.13 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 8

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 71]
[p. 71]

IV.
Onherstelbare ramp.

De eerste uren van den nacht gingen voor de kranke naar wensch door. De benauwdheden, gevolg der borstziekte, waaraan de rampzalige lijdend was, waren merkelijk verminderd en zelfs had de zieke gedurende eenige stonden nu en dan kunnen inslapen. Tegen den morgen nogtans scheen die toestand te veranderen en de bewegingen, welke de kranke eensklaps met hare armen maakte, wekten de aandacht der twee jeugdige wakers. Zij stonden recht en vroegen hunne moeder wat zij verlangde.

De arme vrouw spreidde hare oogen zoo ver mogelijk open, vestigde eenen verglaasden en weifelenden blik op hare twee oudste kinders; doch zij scheen de macht niet te hebben een woord uit te brengen. Zichtbaar werd het nu, dat de ademhaling allengs moeilijker werd en dat eene nieuwe, eene nog hevigere benauwdheid de zieke overviel. Het was echter geen gewone crisis en Karel verstond zulks aan de gebaren, welke de rampzalige met de armen maken bleef, aan eene soort van zenuwschokking, welke door haar lichaam scheen te voeren en aan de buitengewoon pijnlijke uitdrukking, die zich op haar wezen vertoonde, waar twee smarttranen op leekten. Het scheen, dat de kranke iets verlangde, dat zij iets zeggen wilde; doch de macht ontbrak daartoe. Eindelijk toch scheen zij al hare krachten bijeen te roepen en de woorden: ‘roept vader’ kwamen dof en als met eenen diepen zucht verbonden uit haren mond.

Karel haastte zich aan die bede te voldoen en de plaats naderende waar Gaspar, nog immer in slaap, op de tafel met het hoofd in de handen zat te rusten, raakte hij hem zacht op den schouder

Gaspar hief oogenblikkelijk het hoofd recht, en zijne vuurvolle oogen, welke door den slaap niet het minst bedwelmd schenen, op Karel vestigende, vroeg hij half verbaasd:

‘Wat is er?’

‘Moeder roept u,’ zegde de jongeling.

Gaspar sprong recht en ijlde naar de zieke. Hij greep haar de hand en vernam naar haar lijden.

De kranke bracht nu de hand op de borst en deed door teekens ver-

[pagina 72]
[p. 72]

staan, dat daar de smart woedde, en de tranen, welke overvloedig uit hare oogen leekten, zegden genoeg dat die smart ijselijk zijn moest.

‘Arme vrouw!’ zuchtte Gaspar, ‘gij wordt zwaar beproefd! O wist ik maar iets om uw lijden te verzachten!...’

De kranke, als door eene zenuwschokking ontsteld, welke haar voor een oogenblik hare krachten terugschonk, sloeg hare beide armen om den hals van haren echtgenoot en trok hem krampachtig op haren boezem, terwijl luide snikken uit haren beklemden gorgel drongen.

Gaspar kon nu zijn gemoed ook niet meer bedaren en toen, de armen der kranke zich ontsluitende, hij het hoofd kon opheffen, zag men twee stroomen tranen over zijne wangen rollen. De zieke merkte die tranen niet op; want eene soort van bezwijming was thans op de ontsteltenis gevolgd en zij bleef roerloos op het bed uitgestrekt liggen. Gaspar dacht eenen stond dat het leven haar verlaten had en bleef met eenen onuitsprekelijken angst op haar staren. Dan allengs kwam de beweging in het lichaam terug. De zieke opende de oogen en bezat de kracht, om, ofschoon moeilijk, haar gevoel door woorden te doen kennen.

‘Gaspar!’ snikte zij, ‘Gaspar, mijn goede vriend; ik voel dat het leven mij gaat ontschieten...’

‘Gij bedriegt u, vrouw, gij bedriegt u,’ zegde de echtgenoot, ‘er is beternis, mits gij thans spreken kunt: o heb maar moed!’

‘De beternis is slechts groot genoeg om mij mijn einde te doen voorgevoelen, Gaspar... O zeg, terwijl mij de macht nog niet ontbreekt... ik zou de twee kleinen nog wel eens willen zien, en voor de laatste maal omhelzen...’

Trees en Karel ijlden naar het bovenvertrek, waar de twee jongere kinders te slapen lagen en, eenen stond later, keerden zij terug, ieder eenen kleinen knaap in de armen dragend, welke zij, als slaapdronken, in hun hemdeken, voor het ziek bed neerplaatsten.

‘Janneken,’ zegde de vrouw met hare hand een der kleinen tot zich trekkend, ‘vriendje! kom, kus uwe moeder nog eens voor de laatste maal... Welhaast moet zij u verlaten... arm schaapken.. en gij, Jefken, kom hier, gij ook...’

Men hief de kinderen op het bed der kranke en de vrouw zoende beiden herhaalde malen op de blozende wangen. Dan ging zij, na eene korte poos rustens, voort:

‘Luister, Janneken... Jefken, luister... Wanneer ik er niet meer

[pagina 73]
[p. 73]

zijn zal, weest dan beiden gehoorzaam aan uwen vader... gehoorzamer nog dan gij tot hiertoe geweest zijt... zegt... belooft gij mij dat?...’

‘Moeder! lieve moeder!’ snikten de beide kinderen, hunne handjes naar de zieke uitstekend, ‘moeder! gaat gij sterven?...’ Waarom wilt gij niet bij ons blijven? O wij zullen u nooit, nooit meer bedroeven!...’

‘God wil het niet, arme schepsels!’ zuchtte de kranke en haar gemoed liep over en een stroom tranen ontsprong aan hare oogen. Ook de kinderen nu begonnen overluid te weenen en Gaspar snikte, terwijl de tranen bijna zijne stem in den gorgel versmachtten:

‘o Dat is schrikkelijk! God! heb medelijden met ons!...’

Eenigen tijd bleven allen in stilte voortweenen.

Een blik echter, welke Gaspar op zijne vrouw wierp, deed zijne luidruchtige droefheid staken, om voor eenen nog dieper gevoelden angst plaats te maken. Het wezen der vrouw, reeds zoozeer vermagerd en afgepijnd, was eensklaps als verstorven geworden: alle beweging scheen in het lichaam uitgedoofd en slechts hare oogen, welke half geopend stonden, duidden nog aan dat alle leven niet ontvlucht was. Wanneer Gaspar dichter bij de vrouw genaderd was, sprak zij met eene verflauwde stem:

‘Gaspar, het oogenblik nadert, o bid, bid thans voor mij: want ik kan niet meer; mijn geest wordt als beneveld... ik voel mijne voeten reeds door de koude des doods aangedaan... en ik voel de koude klimmen.’

Gaspar antwoordde niet; doch, door zijne kinderen omringd, op de knieën voor het ledekant neerzakkende, sloeg hij een kruis en werd daarin door de anderen nagevolgd. De stilte, welke er alsdan in de kleine woning heerschte, zette dit zielnijpend tooneel nog meer akeligheid bij. Gaspar verhief de stem.

‘God,’ sprak hij, ‘vader, die in de hemelen zijt, geheiligd zij uw naam... Uw wil geschiede op aarde gelijk in den hemel... Uwe hand heeft mij wreed gekastijd; ik heb smartvolle dagen op de wereld moeten doorloopen, en deze is wel de smartelijkste, welke gij mij doet beproeven. Gij ontneemt mij thans het eenige geluk, welk ik op de wereld ooit ontmoet heb: de ziel, welke aan mijne ziel verkleefd is; de vrouw die mij van in mijne jeugd af getrouw op zijde heeft gestaan; die met mij tegen den tegenspoed heeft geworsteld; die mijn hart heeft doen leven; die mij zaligen echtgenoot en blijden vader gemaakt heeft...

[pagina 74]
[p. 74]

En gij ontneemt ze mij, God... Uw wil geschiede... ik onderwerp mij aan dien wil... en zoo die onderwerping eenige verdiensten voor u mag bezitten, o dat uwe genade dan niet op mij, maar op haar valle!... Gedenk haar lijden, mijn God, en neem haar in uwe woon op; maak haar eeuwig gelukkig en zoo zij nog iets mocht te boeten hebben, zoo zij nog tot kwijtschelding eenig lijden zou moeten onderstaan, o wend dit lijden van haar hoofd af en laat toe, dat ik er mij mede belaste. Stort wraak en gramschap op mijn hoofd alleen uit; doch dat zij gelukkig weze; dat zij gelukkig weze voor al het wereldsche lijden, dat zij heeft moeten beproeven!...’

Gaspar zweeg en bij de stilte, welke er thans op nieuw heerschte, kon men eene bede, aan eenen zucht gelijk, uit den mond der stervende hooren komen.

‘Neen, mijn God,’ zegde de vrouw, ‘neen, mijn geluk niet; maar het zijne... I[k] smeek het U in mijn stervensuur en Gij zult dit verzoek niet afslaan... Straf mij hier of hiernamaals, doch geef hem geluk; maak dat mijne kinderen deugdzaam opgroeien en hunnen vader tot vreugde verstrekken. Maak dat zij voor de wereldsche verleiding bevrijd blijven en in heil en ongeluk elkaar bijstaan!...’

En dan, haar gedacht eenen stond als tot het aardsche terugwendende, ging zij voort, het woord tot hare dochter richtende:

‘Trees,’ zegde zij, ‘geef mij uwe hand en luister...’

Het meisje reikte snikkend hare hand. De stervende ging voort:

‘Wanneer ik er niet meer zijn zal, wees gij dan die, welke mijne plaats vervullen zal; wees gij als moeder over uwe kleine broeders, de verzorgster uws braven vaders en de trouwe hartsvriendin van Karel... Wees de rechter arm van het huisgezin, en tracht daar de zuinigheid te doen heerschen. Genees u van die pronkzucht, welke u tot heden te veel beheerscht heeft en welke ik misschien niet genoeg getracht heb te onderdrukken... O, het is het eenige wat ik mij op het geweten voel drukken... Zeg! Trees, zult gij mij met die onrust van de wereld willen laten gaan? Zeg, spreek!’

‘O, moeder!’ snikte het meisje, ‘ik zal doen wat gij zegt.’

‘O, zweer mij dit, kind, zweer mij dit en gedenk dat gij den eed voor eene stervende gedaan hebt, en dat God uwe woorden in den hemel hoort!... O, zweert gij het mij?...’

‘Ik zweer het u, moeder; ik zal uw voorbeeld getrouw trachten na te volgen.’

[pagina 75]
[p. 75]

‘O,’ zegde Gaspar, die intusschen genaderd was, ‘o, dan zal uwe moeder in den hemel verheugd zijn; want zij zal ons gelukkig zien. En de liefde uws vaders zal u voor uw gedrag vergelden...’

En opgetogen drukte hij zijne dochter in de armen en drukte eenen zoen op haar voorhoofd.

‘Nu sterf ik gerust,’ stamelde de moeder, ‘vaarwel nu, Gaspar, vaartwel, kinderen, en maakt niet te veel droefheid; want zoolang gij deugdzaam blijft, zal uwe moeder in den hemel gelukkig wezen. Vaartwel...’

Eene lichte zenuwschokking volgde op die woorden, en de vrouw blies den laatsten adem uit.

‘Dood!’ riep Gaspar, ‘dood!’ en hij liet zich met het hoofd op het bed neerzakken.

‘Dood!’ herhaalden de kinderen, en de overtuiging der onherstelbare ramp voerde nu de luidruchtige droefheid ten top.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken