Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 8 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 8
Afbeelding van Volledige werken. Deel 8Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.13 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 8

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

IV.

Drie dagen waren verloopen, gedurende welke Osias in de grootste achterdocht en onrust verkeerd had.

In den avond van den derden dag viel er een geheime klop op de deur der woning van den ouden Abraham en Levi trad weldra binnen.

‘Uw vader is buiten Venetië en in veiligheid, vriend,’ zegde hij, zoodra hij zich met Osias alleen bevond, ‘en er is geene vrees meer voor hem te voeden. Nu is het de beurt om aan uwe zaken te denken.’

‘Zeg aan mijne wraak, vriend, aan mijne wraak!’ sprak Osias, de hand van Levi grijpende, ‘ik voel mij den boezem als verzengd. Die drie dagen hebben mij, niettegenstaande de goede zorgen van dien braven ouderling, eene eeuwigheid geschenen.’

Levi bleef eenigen tijd stilzwijgend zijnen makker aanstaren. Dan zegde hij:

‘Osias, wil ik u eene goeden raad geven?’

‘Ik luister, spreek...’

[pagina 141]
[p. 141]

‘Laat uwe wraak varen. Lia is dood; gij kunt haar het leven niet terug schenken, volg liever uwen ouden vader naar Holland en vertroost den ouden grijsaard.’

‘Ik zal mijnen vader volgen,’ zegde Osias, ‘wanneer ik mij op het wanschepsel zal gewroken hebben, wanneer ik Morosini den laatsten snik zal hebben zien geven; eerder niet.’

‘Dan zal het misschien te laat wezen, mijn vriend; gij kunt u moeilijk wreken, zonder in de handen van het gerecht te vallen.’

‘Dan zal ik mijnen vader niet wederzien en ik zal gerust sterven; want mijne wraak zal gekoeld wezen.’

‘Osias, Osias! bedenk goed wat gij doen wilt.’

‘Mijn wil is onveranderlijk vastgesteld,’ zegde de jongeling.

Levi antwoordde niet meer; doch op den ouden Abraham roepende, vroeg hij dezen een vermommingskleed voor Osias. De grijsaard beschikte hem weldra een zwart kleed en een masker, en toen de broeder van Lia die vermomming had aangetrokken, verliet hij met Levi de geheime woning.

Het kon omstreeks elf ure in den nacht wezen, toen beiden op de plaats van San-Marco aankwamen.

‘Osias,’ zegde Levi nu, ‘zoudt gij Carlo Morosini onder een masker herkennen?’

Die eenvoudige vraag deed den jongeling onder zijn masker verbleeken; hij antwoordde:

‘Onmogelijk, mijn vriend; doch ik reken op u. Wijs hem mij slechts met den vinger aan en mijn dolk zal gereed wezen.’

‘Welnu, mijn vriend,’ zegde Levi, ‘ik zal hem u zonder masker laten zien; volg mij... God is groot en rechtvaardig,’ voegde hij er bij, en dit zeggende, stapte hij den grooten trap van het paleis San-Marco op. Osias volgde hem.

Het scheen, dat de woning van den Doge, waar tenzelfden tijd de Tienmannen hunnen raad hielden en waar de gevangenen in opgesloten waren, aan den makker van Osias niet onbekend was. Met eene buitengewone snelheid doorliep hij de sombere zalen en gangen, totdat hij eindelijk aan eene deur stil hield, die hij met eenen sleutel, welken hij zelf in den zak droeg, opende. Zonder een woord te spreken, greep hij alsdan de hand van Osias vast en deed hem teeken met voorzichtigheid te volgen.

Beiden daalden in de duisternis eenen smallen trap af en na eenigen

[pagina 142]
[p. 142]

tijd bevonden zij zich in een klein vertrek, waarvan Levi insgelijks den sleutel bij zich droeg. Eene ijzeren lamp, die van het gewelf neêrdaalde, verspreidde een glanzend licht door het vertrek, dat slechts door de deur kon lucht scheppen, want vensters ontwaarde men er niet.

Levi deed teeken aan Osias van neêr te zitten. De jongeling gehoorzaamde, nam zijn masker af en staarde verbaasd en ondervragend op zijnen makker.

‘Ik versta u, Osias,’ zegde deze. ‘Gij zoudt mij nader willen kennen en mijne handelwijze willen begrijpen: ik zal uwe nieuwsgierigheid voldoen. Dit zeggende nam hij insgelijks zijne mom af, liet zich op een' stoel neêrzakken en sprak verder:

Luister, Osias, mijne woorden zullen kort wezen; want de tijd is kostelijk. - Over een aantal jaren woondet gij met uwen vader, den braven Efraïm, nog in de Nederlanden. Het was een akelig tijdstip: de Spanjaarden hadden wreed in uw vaderland gewoed; doch eindelijk eene volkomene nederlaag ondergaan. Wat het volk geleden had, deed het den Spanjaarden op hunne beurt duur bekoopen, en waren er langs de zijden dezer laatsten geweldenarijen en wreedheden gepleegd, ook het lage volk maakte zich, bij zijne zegepraal, aan meer dan eene bloeddorstige daad plichtig. Wat Spanjaard was, werd vervolgd en vreedzame burgers moesten niet zelden voor de ruwe handelwijze der soldaten van Filips boeten. Zulkdanig werd het lot van den ouden Abraham, een Portugees van afkomst, doch dien men als Spanjaard beschouwde, en in wiens woonst gij drie dagen hebt doorgebracht. Ofschoon reeds lang in Holland gevestigd en er zich als burger beschouwende, bleef hij voor den haat van het volk niet beveiligd. Uw vader, Osias, redde hem, met gevaar van zijn eigen leven, uit de handen der woedende menigte, die al wat hij bezat, geplunderd had, en hield hem te meer gedurende eenen langen tijd in zijn huis, bezorgde hem geld en verzekerde hem het middel om Holland te verlaten. Abraham vergat nooit de handelwijze van zijnen vriend Efraïm, en deed zijnen zoon in zijne dankbare gevoelens deelen...’

‘En gij, Levi, zijt gij die zoon?’ onderbrak Osias.

‘Gij hebt het gezegd,’ sprak Levi, en dan ging hij in zijn verhaal voort:

‘Wij doolden lang in Duitschland en kwamen eindelijk hier te Venetië aan. Alle middelen werden beproefd om, door werken, ons

[pagina 143]
[p. 143]

verloren fortuin te herstellen; doch, alsof een vloek op onze hoofden kleefde, kon er niets voordeelig uitvallen. Dan heb ik geleden, Osias, verschrikkelijk geleden... Eindelijk vond ik eene broodwinning...’

‘Maar vriend,’ onderbrak weer Osias, ‘waarom, toen gij wist dat wij te Venetië waren, waarom mijnen vader niet komen vinden?’

‘Dan had ik reeds mijne broodwinning, Osias, en het ambt, dat ik bekleede, is van dien aard dat men, eens dat men hetzelve heeft aangenomen, er niet meer kan van afzien.’

‘Maar waarom, in allen gevalle, de oude vriendschap niet terug aangeknoopt?’

‘Mijn ambt verzette zich daartegen.’

‘Ik versta u niet, vriend.’

‘Gij zult mij weldra begrijpen, Osias,’ zegde Levi. - en zijne bovenkleederen afwerpende, vertoonde hij zich eensklaps in een ander gewaad aan den jongeling. Die kleeding bestond uit eene spannende broek en vest met eene kap voorzien. Het alles was uit donker bruin laken vervaardigd. Voor, op de effen borst, prijkte de gevleugelde leeuw van Venetië in vurig rood laken.

‘De beul van de Republiek!’ riep Osias verschrikt uit.

‘Ja, de beul,’ zegde Levi, het hoofd op de borst latende zakken. ‘Verstaat gij nu waarom wij naar uwe vriendschap niet durfden staan, u slechts in het geheim goed wilden, en de gelegenheid zochten om u onze dankbaarheid te betoonen... En toch de beul van Venetië mag niemands vriendschap bezitten. Hij die de hoofden doet nedervallen, moet een geheim man zijn en mag in het openbaar zonder mom niet verschijnen. Huivert gij niet terug, Osias, nu gij mij kent?’

‘Daar is mijne hand, vriend,’ zegde de jongeling, ‘gij zijt en blijft mij immer een broeder.’

‘Heb dank, Osias, heb dank! Als mensch verdien ik uwe vriendschap. Ik ben een beul, ja, doch ben het slechts uit kinderliefde; want, zeg, kon ik mijnen grijzen vader van honger zien vergaan?...’

‘Ik bewonder u, Levi, gij zijt edel en waardig in mijne oogen. En toch, wie of wat gij ook waart, ik ben u te veel verplicht... Hebt gij mijne arme zuster niet helpen begraven?...’

‘En thans zal ik u helpen wreken, Osias! Uwe hand zal zich met geen bloed bemorsen, gij zult met die vlek uwe ziel niet besmeuren, en toch zal uwe wraak voldaan wezen. De Republiek van Venetië zal

[pagina 144]
[p. 144]

u door mijne hand, door de hand van haren eigen rechter wreken... Kom en volg mij!’

Dit zeggende, stond de beul recht, greep eenige werktuigen met eene bedekte lantaren en verliet het kleine vertrek door Osias opgevolgd. Bij het uitstappenzegde hij nog:

‘Osias, geen woord zult gij spreken, tenzij ik het u verzoeke, belooft gij mij dit?’

‘Ik beloof het u,’ zegde de jongeling, ‘ofschoon mij dit alles geheimzinnig voorkomt.’

Levi bracht thans zijnen makker door een aantal duistere smalle gangen en hield eindelijk aan een kelderhol stil. Hij greep eenen sleutel en eene zware deur ging open. Osias ontdekte niets dan duisternis en liet zich door zijnen vriend geleiden. Deze deed hem in eenen hoek van het onderaardsche verblijf plaats nemen.

Op dien stond hoorde men een stil gerucht in den kerker en de beul zijne lantaren opschuivende, kon Osias eenen geboeiden man ontwaren.

‘Carlo Morosini...’ zegde de beul.

Osias had moeite eenen gil, op het hooren van dien naam, terug te houden. Hij bedwong zich nogtans.

‘Is het oogenblik gekomen?’ vroeg de veroordeelde.

‘Heeft u de biechtvader niet verwittigd?’

‘Gij zijt niet alleen,’ zegde Morosini, het hoofd naar den hoek van het kelderhol wendende, waar Osias stond. ‘Komt die Signor zijne oogen, bij het aangename schouwspel van mijnen dood, verlustigen?’

‘Zooals gij zegt, edele Morosini.’

‘Welnu, doe dan spoedig uwen plicht, en hij zal voldaan wezen.’

‘Gij vreest dan den dood niet?’

‘Ik heb nimmer gevreesd en ik sterf onplichtig.’

‘Gij hebt dan de geheimen der Republiek aan den Spaanschen afgezant niet verkocht?’

‘Levi,’ zegde Morosini, ‘bij het ure des doods zijn alle stervelingen gelijk: ik ben daarvan overtuigd en daarom zal ik u antwoorden. Ik zweer u, dat ik onplichtig ben, en het zal mij een troost zijn, indien gij aan mijne woorden gelooft. Dat die stilzwijgende het hoore,’ zegde hij, Osias bedoelende.

‘En ik geloof u, Signor Morosini,’ zegde de beul; ‘doch, indien gij jegens de Republiek niet plichtig zijt, zijt gij dan ook onschuldig in de oogen van God?’

[pagina 145]
[p. 145]

‘Wij zijn allen zondaars.’

‘En Lia, de dochter van den jood Efraïm?’ vroeg de beul op eenen ontzettenden toon.

Morosini beefde, bij het hooren dier woorden, in al zijne ledematen en men hoorde zijne ketenen rammelen, terwijl een doffe zucht uit zijnen boezem oprees. Hij sprak:

‘Hebt gij mij verraden, Levi? en doet de Republiek mij daarvoor sterven?’

‘Ik heb u niet verraden, Carlo Morosini, en ofschoon de Signoria van alles onderricht zij, wordt gij om die laffe daad niet gestraft. Gij weet, dat de staatkunde van Venetië zulks niet medebrengt. Neen, het is God die u veroordeeld heeft, en de Repukliek voert blindelings dit hooge vonnis uit...’

‘O, mij rampzalige!’ zuchtte Morosini. ‘Wie had kunnen voorzien, dat zij zichzelve den dood zou hebben toegebracht! Doch, zwijg daarvan, in Gods naam, zwijg! Ik heb mijne schuld voor God beleden. De brave geestelijke heeft mij moed ingestort; ik hoopte reeds op 's hemels barmhartigheid en gij komt de wanhoop weder in mijnen boezem doen gloeien! o Levi, gij zijt een dubbele beul!...’

‘Gij zijt beter dan ik gedacht had, Signor,’ zegde Levi, ‘en het zal van mij niet afhangen, indien ik uwe laatste stonden niet verzachte... Vriend!’ riep hij, naar zijnen stilzwijgenden makker opziende, ‘treed nader.’

Osias gehoorzaamde. De beul ging voort:

‘Zeg, vriend, spreekt het medelijden tot uw hart niet en hebt gij geen woord van vertroosting voor eenen misdadiger, die berouw toont?’

Osias greep de geketende hand van Morosini vast en zegde met eene stem door tranen onderbroken, want de wraak was eensklaps in zijne ziel gedoofd geworden:

‘Signor Morosini, de broeder van Lia vergeeft u.’

‘Gij zijt de broeder van Lia!’ riep de veroordeelde.

‘Ik ben de broeder van Lia,’ hernam Osias, ‘ik wilde mij in uwen dood verlustigen en mijne wraak koelen; thans heb ik medelijden met u en zou u verlossen, indien ik kon...’ En zich tot den beul wendende, ging de jongeling voort: ‘Levi, mijn vriend, kan de vrijheid...?’

[pagina 146]
[p. 146]

‘Ik ben ambtenaar der Republiek!’ onderbrak Levi, en hij deed teeken aan Osias zich te verwijderen.

‘Voldoe uwen plicht, mijn vriend,’ zegde Morosini tot den beul. ‘God heeft het gewild: mijne misdaad is onherstelbaar, mijn dood moet er de straf van wezen... En gij, Osias, gij, de broeder van Lia, van haar, wier dood ik veroorzaakt heb, heb dank: uwe woorden hebben mijne ziel vertroost en ik zal hoopvol sterven.’

Op deze woorden volgde eene doodsche stilte, die slechts door een licht geratel onderbroken werd. Het was de laatste ademtocht van Morosini, die hem, bij de worging, uit den gorgel drong. Dan zag men eensklaps den steen, waarop de veroordeelde gezeten was, wegdraaien, men hoorde de boeien afvallen en dan volgde een stil geplons omlaag in het water. Het was het doode lichaam van Morosini, dat in het kanaal nederstortte. De steen herplaatste zich als van zelf en sloot de diepte weder toe.

Levi en Osias verlieten het akelige verblijf.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken