Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 8 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 8
Afbeelding van Volledige werken. Deel 8Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.13 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 8

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

V.

Een half uur later bevonden zich de twee vrienden terug in de woning van den beul en Levi zegde:

‘Nu moeten wij voor uwe veiligheid zorgen, Osias; want de Signoria zal u doen vervolgen. De Driemannen weten wat er met uwe zuster geschied is; zij weten te meer, dat gij van alles onderricht zijt en vreezen, dat gij luidop Morosini van den dood uwer zuster zoudt kunnen beschuldigen.’

‘Er is niets, dat mij aan Venetië bindt, Levi, ten ware uwe vriendschap, en mits gij mij raadt te vertrekken, zal ik het doen. Doch wat kan men thans van mij te vreezen hebben? Morosini is dood, ofschoon hij om eene andere reden gestorven zij; ik versta niet...’

‘Luister, vriend. De Republiek vindt er geene zwarigheid in de edelen in het geheim te straffen, wanneer de staatkunde zulks vordert. Doch zij wil niet dat men de leden van den Staat bij het volk hatelijk make, door hunne wandaden aan het licht te brengen. Zulks zou de achting voor de bestuurders verminderen en daarom zou zij u vervolgen: gij weet te veel, en daarom moet gij vertrekken...’

[pagina 147]
[p. 147]

‘Ik zal mijnen vader gaan opzoeken,’ zegde Osias, met eenen diepen zucht, ‘de arme grijsaard zal mij met Lia verwachten...’

‘Dat uw behoud ten minste hem trooste, vriend, en den wreeden slag, dien hem uw verhaal moet toebrengen, lichter make... En nu, danken wij den Almachtige, die uwe wraak op zich genomen heeft.’

Terwijl Levi die woorden uitsprak, viel er eensklaps een klop op de deur der woning neder. Levi deed teeken van stilte en ging vernemen wie er aanklopte. Een geheim woord, dat aan de deur werd uitgesproken, deed hem dezelve openen en een vreemdeling bood zich aan, stelde den beul een gezegeld schrift ter hand en verdween dan, zonder verder een woord te spreken. Levi trad eenen stond later terug in het vertrek waar zich Osias bevond en, terwijl zich eene doodsche bleekte over zijn aangezicht verspreidde, brak hij het schrift open. Osias bleef sprakeloos en Abraham, die nu ook het vertrek was binnengetreden, scheen op het wezen zijns zoons te willen bespeuren wat het schrift behelsde. Toen Levi de lezing geëindigd had, vouwde hij het schrift weder toe, greep naar zijne vermommingskleederen en zegde, terwijl hij dezelve aandoschte:

‘Vader, indien ik binnen twee uren niet terug ben, zorg gij dan, dat Osias den grond der Republiek ongehinderd verlate. Kwamen er intusschen vreemdelingen aan de woning, dan doet gij Osias in het geheime vertrek gaan en God zal alles ten beste regelen.’

‘Mijn zoon! mijn Levi! gij doet mij beven!’ riep de grijsaard, ‘Wat is er? O spreek...’

‘Bedaar, vader, ik weet niets en kan u niets stelligs verzekeren; ik moet oogenblikkelijk voor de Driemannen verschijnen; misschien kent men mijne handelwijze, en ik zal geduldig alles afwachten: ik wist, eer ik iets begon, dat ik myn leven te pand stelde. Efraïm, de vader van Osias, heeft weleer voor ons hetzelfde gedaan en de dankbaarheid mag nimmer kleiner dan de weldaad wezen.’

‘Wat hoor ik, vriend!’ riep Osias, ‘hebt gij voor my den dood getrotseerd! God! ben ik rampzalig! had ik zulks geweten! maar neen!...’

‘Vriend,’ onderbrak Levi, met eenen treurigen grimlach, ‘gij kent de staatkunde van Venetië niet.’

‘Maar gij zult niet alleen gaan, Levi! Is uw gedrag schuldig geweest in de oogen der oppermacht, dan zal ik met u boeten! Gij hebt u voor mij opgeofferd, en ik wil in uw lot deelen!...’

[pagina 148]
[p. 148]

Levi greep de hand des jongelings en antwoordde met klem:

‘Osias, ik heb mijnen plicht gedaan en ik zal dien plicht tot het einde toe volbrengen... Gij zult mij niet volgen. Indien gij aan mijne vriendschap houdt, gehoorzaam mij dan. - Te meer, niets is zeker; misschien verdenkt men mij niet... Het zal de eerste maal niet wezen, dat ik in de tegenwoordigheid der Driemannen verschijn... Gij, vader, gij weet wat ons de erkentenis gebiedt: draag zorg voor Osias.’

De grijsaard vloog weenend om den hals van zijnen zoon en zegde:

‘Dat Gods wil in alles geschiede! Ga, mijn zoon: wij zullen beiden onzen plicht volbrengen.’

Levi drukte zijnen vader in zijne armen, greep nog eens de hand van zijnen vriend en vluchtte dan de woning uit.

Eenige stonden later bevond de beul zich terug in het paleis van San-Marco. Na eenige gangen doorwandeld te hebben, voelde hij zich eensklaps door eenen vermomde bij de hand grijpen en, zonder hem een woord toe te stieren, deed deze hem verstaan, dat hij moest volgen. Weldra ontsloot zich eene deur en Levi trad alleen eene zaal binnen, waar niemand zonder huivering den voet in plaatste. Hij bevond zich in de verhoorzaal der staatsinkwisitie. Dit gansche vertrek was met zwart laken behangen en eene enkele lamp daalde van het gewelf en verspreidde slechts een weifelend licht op de Driemannen, die aan eene insgelijks met zwart laken bekleede tafel gezeten waren en het gezicht met eene mom bedekt hielden. Ofschoon de beul meermaals met de opperhoofden van den Staat in betrekking moest zijn, voelde hij zijn hart nogtans op dien stond beven en had hij alle moeite, om zich kloek en onverschrokken te toonen. Een der Driemannen, die een schrift voor zich had liggen, nam het woord en zegde:

‘Levi, toen de Republiek u met het hooge ambt, dat gij vervult, bekleedde, dacht zij niet, dat gij haar weleens zoudt hebben verraden.’

‘Ook heb ik haar niet verraden, heerschap,’ zegde Levi.

‘Hebt gij niet eenen zekeren Osias, die hetzelfde geloof als gij belijdt, geholpen om des nachts een lichaam te begraven?’

‘Ja,’ zegde Levi, ‘het was het lichaam zijner zuster, die zichzelve gedood had, liever dan zich aan Morosini's drift over te geven.’

‘Hebt gij den vader van dien Osias niet geholpen, om in het geheim Venetië te verlaten?’

‘Ja, heerschap.’

[pagina 149]
[p. 149]

‘Hebt gij den zoon niet in uwe woon geherbergd?’

‘Ja, heerschap.’

‘Hebt gij hem niet bij den dood van Morosini laten tegenwoordig weezen?’

‘Ja, Signor.’

‘En houdt gij dien Osias nu nog niet in uwe woning opgesloten?’

‘Ja. heerschap.’

‘En gij zegt, dat gij de Republiek niet veraden hebt?’

‘Ik heb gedacht voor het beste te handelen, en wanneer Osias ook zou vertrokken geweest zijn, zou ik zelf alles geopenbaard hebben, en u mijne handelwijze hebben blootgelegd.’

‘Zeg met welke inzichten gij gehandeld hebt en geef uitlegging; geene verschooning. Spreek!’

Levi sprak met eene kalme stem:

‘Signori, de oude Efraïm heeft mijnen vader en mij weleer in de Nederlanden van den dood verlost; wij waren hem dankbaarheid schuldig en al wat ik gedaan heb, is uit dit gevoel voortgesproten.’

‘Waarom hebt gij hem uit Venetië verwijderd?’ onderbrak de spreker.

‘Omdat de diepe droefheid blind is, Signor, en de oude Efraïm zou in het openbaar den Staat hebben durven beschuldigen?’

‘Hij had zulks met den dood geboet’

‘Daarom heb ik getracht hem te verwijderen, heerschap.’

Men ging voort met Levi over alle punten te ondervragen. Toen hij alles beantwoord had, stond degene, welke hem ondervraagd had, recht en zegde tot de twee andere stilzwijgende rechters:

‘Signori, ik doe mij thans voor als verdediger van Levi, ambtenaar der geduchte Republiek van Venetië, en ik vraag, dat men den beschuldigde de vrijheid late, op voorwaarde dat hij voor de gevolgen zijner daden insta. Bij het eerste, dat er in het publiek van al het voorgevallene zal geweten worden, zal ik zelf als beschuldiger optreden.’

Een der rechters vroeg:

‘Wie zal ons van de stilzwijgendheid van dien Osias verzekeren?’

‘Ik zal er mijn hoofd voor verpanden, heerschap!’ riep Levi. ‘Hij zal de Republiek verlaten en nooit zal er een woord uit zijnen mond vallen, dat van het gebeurde zou gewagen.’

De rechters verwijderden zich eenige oogenblikken in eenen hoek der kamer en spraken stil onder elkander. Dan terug aan de tafel getre-

[pagina 150]
[p. 150]

den, sprak degenen der Driemannen, die tot dan toe het woord nog niet gevoerd had:

‘Levi, wees dankbaar aan de Republiek en erken hare moederlijke goedheid. Zij vergeeft wat gij gedaan hebt! Wees ook dankbaar aan hem, die zich ter uwer verdediging gesteld heeft, en leer daaruit, dat wij in alles rechtveerdig zijn en dat de minste onderdaan der Republiek ons zooveel is, als de hoogste: de eer der verdediging, die u te beurt gevallen is, wordt zelden aan eenen senator vergund.’

‘Hebt dank! hebt dank, signori!’ zegde de beul. ‘De ziel van den armen Levi is voor immer u verkleefd en ik ben uw slaaf geworden... En mijn arme vriend, mag hij Venetië verlaten?’

‘Hier is een vrijgeleide voor hem; doch onthoud wel, dat gij voor zijne handelwijze instaat. In de Nederlanden mag er niet nadeelig over de Republiek gesproken worden. Onthoud dit wel: uw hoofd staat er te pande voor. Ga nu, en bemoei u voortaan met de zaken der Republiek niet meer.’

Levi sprak nog eenige woorden van dankzegging en erkentenis en verliet dan de gehoorzaal. Als de wind vloog hij huiswaarts en viel daar in de armen van zijnen vader en van Osias. Hij deed een omstandig verhaal van al wat er geschied was en eindigde met het vrijgeleide aan Osias te toonen. Hij deed hem verstaan, hoe het noodig was dat hij, zelfs in Holland, over het gebeurde het diepste geheim bewaarde: ‘want,’ voegde hij erbij, ‘de dolk der Republiek zou u daar en mij hier tegelijk treffen, en de rampen zijn reeds groot genoeg.’

Des anderdaags verliet Osias zijnen vriend en den ouden Abraham en stortte tranen van dubbele droefheid bij dit vertrek. De jongeling dacht aan de vriendschap en aan zijne arme zuster en nog ongelukkigeren vader.

Osias vond zijnen vader in Holland terug, deelde hem het verhaal zijner pogingen mede, sprak hem van de edelmoedige handelwijze van Levi en van dezes vader en deed aan Efraïm verstaan, hoe het hun plicht was het alles met den sluier van het geheim te bedekken. Hoe den jongeling ook zich beijverde om den ouden Efraïm te troosten, zijne pogingen bleven nutteloos. De slag was al te hard voor de ziel van den braven grijsaard, en geene zes maanden waren er verloopen, of hij was zich bij zijne dochter in de eeuwigheid gaan vervoegen.

Osias bracht het overige zijner dagen in treurigheid met de oude Martha over, en van Levi, den beul van Venetië, hoorde hij nimmer eenige tijding.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken