Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 9 (1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 9
Afbeelding van Volledige werken. Deel 9Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.19 MB)

ebook (2.91 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 9

(1871)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

III.

Wat Clotilde aan François beloofd had, geschiedde; zij gelastte zich met de opvoeding der jonge Marie, en de zachte minnares van den jongen boer beloonde die weldaad door de lieftalligste erkentelijkheid en door eenen waarlijk buitengewonen leerlust. De verandering, welke zich in haar opdeed, was dagelijks zichtbaar en het scheen alsof de verfijning van haar gevoel tenzelfden tijd haren invloed op het stoffelijke deed gevoelen; want Marie scheen in dezelfde mate in schoonheid voor het uiterlijk aan te winnen.

Met Clotilde ging het integendeel gansch anders. Hare gezonde

[pagina 63]
[p. 63]

kleur verdween; zij werd nadenkend, verstrooid en kwijnend. Wat was daarvan de oorzaak? Het arme kind verdroot zich, zegde mevrouw De la Roche, en de vernederende toestand, waarin zij leefde, ondermijnde hare gezondheid!... - En de staatkundige zaken verergerden van dag tot dag: de republikeinen hadden reeds ontzaglijke voordeelen behaald en wonnen dagelijks meer en meer veld! - O, wat zij, mevrouw De la Roche, leed, was te veel, en de koning, op den troon teruggekeerd, zou dat nooit genoeg kunnen erkennen!...

Charles en zijn makker waren, na eenen slecht uitgevallen tocht, weêr sedert eenige dagen terug op de pachthoeve gekeerd, toen zekeren avond François zijnen vriend Charles verzocht met hem, zoo hij zegde, eene kleine ontdekking in den omtrek te gaan doen. De jonge baron greep zijn vuurroer en beiden trokken weg. Zij hadden niet noodig iemand te verwittigen; want men was sedert lang aan alle verdwijningen en voorvallen gewoon. De soort van gedurige koorts, waarin men leefde, deed de gevaren, zoo het scheen, verdwijnen of ten minste men voelde ze niet meer.

‘Volg mij,’ zegde François, toen beiden zich buiten bevonden, ‘en vooral geen woord gesproken.’

Charles, aan het geheimzinnige gewoon, volgde zonder opmerking.

Na ruim een half uur voorts te zijn getrokken, hield François in eene kleine weide stil, welke door breede hagen omgeven was. - ‘Kom,’ zegde hij tot Charles, en naar eenen hoek der weide snellende, begon hij met afgemeten stappen zich terug naar het midden te richten. ‘Hou hier den voet op die plaats,’ sprak hij verder, en wanneer Charles gehoorzaamd had, liep de jonge boer naar den anderen hoek op denzelfden kant der weide en nam weêr eene schuinsche richting, welke hem juist op de plaats, waar zijn makker stond, deed terugkeeren. ‘De stappen komen uit,’ hernam hij alsdan, ‘het is hier.’

‘En mag ik u thans vragen, wat hier is?’ zegde Charles.

‘Zet u neder,’ sprak François, en toen hij rondgestaard had en zich, bij het schemerlicht der maan, overtuigd had, dat er zich niemand in den omtrek bevond, greep hij de hand van zijnen vriend vast en sprak met eenen ernst, welken de jonge baron tot dan toe nog niet bij hem had opgemerkt:

‘Heer baron... Charles... mijn vriend... ik moet u eene verklaring doen.’

[pagina 64]
[p. 64]

Gij ontstelt mij, François, wat beteekent toch die vreemde handelwijze en dit geheim?’

‘Ik ga het u verklaren... Herinnert gij u nog de samenspraak, welke wij laatst in den tuin gehad hebben?...’

‘Waartoe daar nog van spreken, mijn vriend?’

‘Het is noodig. - Wat ik u toen sprak, was waarheid, reine waarheid; doch ik was slechts voor de helft in het spel en ik kon enkel voor mij spreken.’

‘Wat wilt gij zeggen, François?’

‘Ik zegde u, dat er niets dan vriendschap in mijn hart was voor Clotilde, dat ik haar te meer niet had kunnen beminnen... Schrik niet bij die woorden, baron... dat ik haar niet zou hebben kunnen beminnen, vermits mij ne trouw reeds verpand was.’

‘Mijn God! wat gaat gij zeggen.’

‘Bedaar, mijn vriend, bedaar... Van Clotilde spraken wij niet... langs haren kant veronderstelden wij niets...’

‘Twijfelde ik dan niet!’ riep Charles.

‘Welnu, gij hadt reden te twijfelen; want Clotilde beminde mij.’

‘En gij zegdet het tegendeel?’

‘Ik geloofde zulks; slechts sedert eenige dagen, bij onze laatste wederkomst op de hoeve, heb ik de zaak begrepen.’

‘En zij bemint u?’

‘Zij bemint eenen boer, en zulks met al de drift, waarvoor eene gevoelige vrouwenziel vatbaar is. Zij bemint mij, en omdat ik haar niet kan beminnen, omdat hare liefde hopeloos is, verkwijnt zij.’

‘En zij heeft het u gezegd?’

‘Zegt men zulke dingen, baron? Moet men zulke dingen zeggen, en heeft de spraak der liefde woorden noodig?’

‘Gij misgrijpt u wellicht.’

‘Ik zou het wenschen, zooals gij vroeger, doch er is geen twijfel meer mogelijk; ik verzeker het u; Marie zelve heeft het mij gezegd; Clotilde heeft zich bij haar onwillig verraden, meer dan tienmaal daags verraden.’

‘Maar ik kan niet gelooven...’

‘Denkt gij mij verstandig genoeg om een gevoel waar te nemen, baron?’

‘Ja, maar...’

‘Welnu, ik zweer u dat ik waarheid spreek, en nu, wees de schuld

[pagina 65]
[p. 65]

niet, dat ik mij verhoovaardige en uwe zuster er door vernedere...’

Charles liet, in diep gepeins, het hoofd op de borst hangen. Na eene poos nadenken sloeg hij terug den blik op en zegde, de hand van François drukkend:

‘Ik geloof u... Doch zeg mij, indien gij Marie niet bemind haddet, zoudt gij Clotilde hebben kunnen beminnen?’

‘Ik zou haar met hart en ziel bemind hebben, en zou het u hebben durven bekennen...’

‘Het is wel, mijn vriend...’ en weder bleef de jonge baron eenige stonden in gepeins. Dan hernam hij:

‘Maar, dit alles doet mij niet verstaan, waarom gij mij hier gevoerd hebt. Dit geheim kon immers wel dichter bij de hoeve medegedeeld worden..’

‘Ziehier,’ onderbrak de jonge boer: ‘gij verstaat licht, dat de ongelukkige drift van Clotilde moet genezen worden.’

‘En hoe?’

‘De verwijdering is daartoe het beste middel. Morgen vertrekt gij met Clotilde en mevrouw uwe moeder.’

En hoe? de vijand omzet het land...’

‘Ik ken eene veilige plaats om in zee te steken en naar Engeland over te voeren.’

‘Gij vergeet, François, dat mijn gansche rijkdom nog enkel in mijnen titel van baron bestaat, en dat ons kasteel zelf reeds in de handen der blauwen gevallen is.’

‘Hier is rijkdom,’ sprak François, met den kolf zijns vuurroers op den groud stampend. ‘Hier in den grond is goud, meer goud dan gij noodig hebt om behouden in Engeland aan te komen, en er eenen langen tijd te kunnen verblijven.’

En een breed jachtmes te voorschijn brengende, begon de jonge boer den grond om te spitten, en ontdekte welhaast aan het oog des barons eenen met goud gevulden zak.

‘En hoe zijt gij aan dit geld gekomen?’ vroeg Charles.

‘Ziehier. Over eenige dagen verwittigd, dat er geld van de blauwen moest komen, om de bespieders en verraders, die in ons midden schuilen, te betalen, heb ik met drie makkers, die voor niets schrikken, het geleide op de naastgelegen baan afgewacht. De schermutseling was hevig, doch de buit is ons gebleven.’

‘Die buit hoort u niet toe!’ riep Charles.

[pagina 66]
[p. 66]

‘Die buit hoort mij toe; een mijner mannen is met eenen brief naar het opperhoofd vertrokken in dien brief vroeg ik, om over het geld te mogen beschikken om uwe moeder en uwe zuster door u naar Engeland over te voeren.’

‘En ik zou den heiligen strijd vluchten?’

‘Gij zult terugkeeren; het is eene voorwaarde der toestemming.’

‘Zoo neem ik het aan, mijn vriend, en nu, kom hier, in mijne armen! Gij zijt mij van op dezen stond een broeder geworden.’

En beiden vlogen in elkaars armen.

‘O,’ ging Charles voort, ‘wij zullen niet lang gescheiden zijn, en eens mijne zuster en moeder in veiligheid, keer ik terug om weer aan uwe zijde te komen strijden.’

‘Het zal niet meer zijn...’ zegde François op eenen ernstigen toon.

‘Wat wilt gij zeggen?’

‘Gij zult mij niet meer terugvinden.’

‘Wat zegt gij?’

‘Morgen nacht breng ik u aan boord van het besproken vaartuig, en met u zal ik der hoeve vaarwel zeggen.’

‘Maar, gij wilt Clotilde doen vluchten?...’

‘Ik zal u niet naar Londen volgen, vriend; doch, ik verlaat de Vendée.’

‘Verklaar u, ik bid u.’

‘Ieder is vrij in zijn oordeel, heer baron, en is verplicht het vaderland te dienen, zooals het hem best toeschijnt.’

‘Doen wij het niet zoo?’

‘Mij schijnt het zoo niet, Charles; de oorlog, dien wij voeren, is een broederoorlog, en ik bemin den koning, maar nog meer mijn vaderland. Terwijl hier broeders elkaar vermoorden, bedreigt de vijand de grenzen van Frankrijk. Ik bemin mijn gansch vaderland, en wil voortaan tegen de vreemde invallers strijden. Keert gij terug uit Engeland, mijn vriend, het staat u vrij, het is u een plicht, indien gij denkt wel te doen; ik begrijp sedert eenigen tijd de zaak anders, en een kogel, in het hart van een' blauwe geschoten, schijnt mij voortaan een broedermoord! Nu heb ik u slechts eene vraag te doen. Spreek van mijn besluit aan niemand. Mijn vader is er van verwittigd, Marie ook en gij weet het; niemand anders moet dit besluit kennen...’

‘Maar het is onmogelijk!...’

‘Spreken wij er niemand meer over, mijn goede vriend, mijn

[pagina 67]
[p. 67]

voornemen staat vast, het is onherroepelijk... En nu, keeren wij terug naar de hoeve en gaan wij ons tot het vertrek bereid maken. Om het goed doen te lukken, hebben wij noodig al onze voorzichtigheid te baat te roepen.’

‘Het zij zoo,’ zegde eindelijk de jonge baron, ‘en mits gij volgens geweten handelt, handelt gij goed, en mijne vriendschap blijft u.’

‘O, indien alle edelen u geleken, vriend,’ zegde François, de hand zijns makkers met gevoel klemmend, ‘indien allen u geleken, dan. ja, zou ik gelooven dat de zaak der Vendée eene heilige zaak is.’ En beiden hernamen nu weer stilzwijgend den weg naar de pachthoef.

Den volgenden nacht kusten beide jonge vrienden elkander wee nend vaarwel aan het zeestrand, ter groote ontstichting van mevrouw De la Roche, die niet kon begrijpen, hoe haar zoon zich dermate kon vernederen, met aan eenen boer zulk teeken van teedere vriendschap te bewijzen, daar er toch niets, zegde zij, eenvoudiger en plichtmatiger was dan wat François te hunnen opzichte verrichtte.

En dan, tot grootere ontstichting nog, Clotilde had de handen van François vastgegrepen, ze met hare tranen besproeid en zelfs eenen stond haar hoofd op zijnen schouder laten rusten.

Mevrouw De la Roche sloeg de handen te zamen en zuchtte. Zij voelde dat het met de oude wereld gedaan was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken