Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 9 (1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 9
Afbeelding van Volledige werken. Deel 9Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.19 MB)

ebook (2.91 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 9

(1871)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

III.

Achter de pachthoeve van Valentijn bevond zich eene vervallen hut, welke vroeger aan eenen dagwerker was verhuurd geweest, doch thans te zeer vervallen was, om nog bewoond te worden en waaraan men. ingezien den woeligen tijd, geene onkosten wilde doen. Naast de hut stond eene schuur, welke door Valentijn gebruikt werd om voorwerpen van weinig waarde in te bergen. Zij konden daar beter dan in de opene lucht geplaatst worden. Het waren die twee plaatsen, welke Valentijn voor zijn verstek had uitgekozen en waar hij met zijnen vriend Michiel aankwam, omstreeks een half uur, nadat zij Nelis en zijnen gewonden makker verlaten hadden.

Beiden bevonden zich voor de hut. Alvorens er in te treden, had Valentijn zorg eenige stonden roerloos te blijven staan en aandachtig te luisteren. Niets hoorende, wendde hij nog gedurende eenige minuten het oog in verschillende richtingen en dan, teeken aan Michiel doende van hem te volgen, ontsloot hij de deur der hut en beiden traden in de duisternis binnen. Opmerkelijk was het, dat, alhoewel de maan over de omliggende akkers stroomen lichts stortte, er geen enkel straaltje tot in het kleine verblijf drong. Het was dat Valentijn de zorg had genomen de hut van binnen dermate dicht te maken, dat er geen oog kon indringen en zulks omdat men des avonds het licht niet zou hebben kunnen ontdekken, wanneer hij, wakend en met in het een of ander boek te lezen, de slepende uren doorbracht.

Valentijn zocht eenigen tijd in de duisternis, kaatste vuur en ontstak vervolgens een lampje, dat hij op eene kleine tafel plaatste. Buiten die tafel en eene houten bank bevond er zich volstrekt niets in de hut. Valentijn schoof de bank vooruit en deed teeken aan Michiel van plaats te nemen.

‘Ziehier thans onze woning, mijn beste vriend,’ sprak hij. ‘Wij gaan hier voortaan gelukkige uren slijten.’

[pagina 82]
[p. 82]

‘Dat is te zeggen, vriend,’ sprak de onderpastor, zich van zijne bovenkleederen ontdoende, ‘dat is te zeggen, dat ik niet wil, dat gij mijne gevangenis zult deelen.’

‘Dat is te zeggen, Michiel,’ hernam Valentijn, ‘dat ik wel gedwongen ben zulks te doen.’

‘Hoe dat?’

‘Wij zijn beiden in hetzelfde geval: vervolgt men u omdat gij geenen eed aan den vreemden overheerscher wilt doen, ik word nagejaagd, omdat ik hem mijne vrijheid niet wil afstaan.’

‘Wat zegt gij, Valentijn?’

‘Ik ben een achterblijvige loteling en heb reeds meer dan eens de gendarmen van dichtbij achter de hielen gehad.’

‘Mijn God! en ik, die u dezen nacht gevaar heb doen loopen! O, vergeef mij, Valentijn, had ik het geweten...’

‘Wilt gij zwijgen? Hebben wij elkaar dan geene broederliefde gezworen, en is God niet goed ons zoo samen te voegen? Gij offert u voor zijnen dienst op; ik offer mij op voor de vrijheid van het vaderland, den tweeden godsdienst!’

‘Het is waar, vriend, gij hebt gelijk: ik zie, dat het God goed beschikt: wij zullen elkaar tot troost strekken.’

‘Zoo zal het; doch genoeg daar nu over. Hoe vindt gij mij ne schuilplaats?’

‘Veilig, denk ik, en dat is al wat wij noodig hebben.’

‘Niet alleen veilig, vriend, maar ook goed ingericht; doch gij kent ze nog niet. Volg mij thans, wij gaan onze gansche bezitting eens in oogenschouw nemen.’

Op denzelfden stond greep de jongeling het licht en, zich naar den grond bukkende, hief hij eene val op en eene duistere opening deed zich voor.

‘Volg mij gerust, vriend; de doorgang is wel niet ruim, maar met een weinig te bukken, gaat het zeer wel.’

En Valentijn trad in de opening en werd door Michiel gevolgd. Na eenige tre len in eenen onderaardschen gang gedaan te hebben, ontsloot zich eene tweede val en nu klommen beiden weêr op. Zij bevonden zich in de schuur, welke wij reeds hebben aangeduid.

‘Hier hebben wij het ruimer,’ zegde de jongeling, ‘en ziehier onze ruststede: wij hebben wel geen linnen, doch het hooi is zacht. Hier kunnen wij des nachts gerust slapen, en wanneer wij er gedu-

[pagina 83]
[p. 83]

rende den dag willen verblijven, kan ons onverwittigd toch niemand naderen. Lucy heeft den sleutel, en wanneer men iets uit de schuur noodig heeft, ben ik ervan onderricht door een geschuifel, dat voor anderen onopmerkbaar is.’

‘Het kan niet beter gewenscht worden, vriend Valentijn; en nu verlang ik slechts hier mijnen tijd niet ledig door te brengen en in het geheim mijne broeders te kunnen van dienst zijn.’

‘Dat ook zal gebeuren, vriend; doch thans moet gij vermoeid zijn. Kies nu de zachtste plaats in het hooi en trachten wij te rusten.’

‘Ja, rusten wij, beste Valentijn, en dat God over ons wake.’

En beiden lieten zich in het mollige hooi neêrglijden en sliepen na eenige stonden rustig in.

Het kraaien van den haan maakte hen reeds vroeg wakker. Michiel was de eerste ontwaakt en niet weinig verwonderd, toen hij eenig gerucht in de schuur gewaar werd. Hij zette zich half recht, staarde rond en zijn oog viel op Lucy, de minnende zuster van Valentijn. Een onvrijwillige blos bekroop de wangen des jongen onderpastors, en hij stond als beschaamd recht.

‘Mijnheer de onderpastor...’ zegde Lucy, met eene lichte buiging.

Michiel wist niet wat te antwoorden. Dan, Valentijn, die nu ook ontwaakte, kwam hem uit de verlegenheid helpen. Als een haas sprong de jongeling uit zijn frisch leger en tot Lucy stappende, zoende hij haar op het voorhoofd en zegde:

‘Lucy, alles is goed afgeloopen, gij ziet ons beiden hier; aan u thans de plicht van het vertrouwen te winnen der dorpelingen, die den dienst van mijnen broeder noodig hebben, en verder voor alles te waken, mijne goede zuster.’

‘Het is een heilige plicht, Valentijn, en ik zal dien volbrengen.’

‘Ah!’ onderbrak Valentijn, ‘ik moet u iets anders mededeelen... Gij kent Nelis, den handwerker...’

‘Dien ruwen kerel?..’

‘Juist, die ruwe kerel zal voor ons als een lam wezen en tenzelfden tijd zijne vossenslimheid gebruiken, om ons van dienst te zijn. Maak, dat zijn huisgezin aan niets meer gebrek lijde. Doe vader verstaan, dat zulks in mijn voordeel moet geschieden, en Nelis zal u als een slaaf gehoorzamen. Gij hebt hem slechts te gebieden... En nu, nemen wij het ontbijt, vriend Michiel... Lucy, gij blijft met ons eene kom koffie drinken?’

[pagina 84]
[p. 84]

Het meisje antwoordde slechts met een' handdruk en spoedde zich op eene breede wan, die tot tafel verstrekte, de koffie voor te schenken. Men bracht twee houten banken bij en Valentijn plaatste zich naast zijne geliefde, terwijl Michiel aan den anderen kant ging zitten.

‘En nu van wat anders,’ zegde Valentijn, terwijl men het ontbijt nuttigde. ‘Luister, Lucy: de heer Michiel kent onze gevoelens en wij mogen vrij in zijne tegenwoordigheid spreken. Vandaag zijn wij, ik en mijn vriend, beiden vrij; morgen zijn wij het misschien niet meer.’

‘Waar gij gaat, Valentijn, volg ik u,’ zegde Lucy, de handen van Valentijn vastklemmende.

‘Neen, meisje, zoo ik hier weg moet, kunt gij mij niet volgen, althans niet oogenblikkelijk volgen. Doch spreken wij daar niet van. Gij moet mijne vrouw voor God worden, Lucy, en heden biedt zich de gelegenheid daartoe aan. Het huwelijk, voor een' beêedigden priester aangegaan, is niet geldig. Het zoogezegde revolutionnair of jacobijnsch huwelijk bevalt mij ook niet. Mijn vriend alleen kan ons ter hulp komen en door zijnen zegen komen bekrachtigen wat de goede God met ons beiden besloten heeft. Zijt gij tevreden, Lucy?’

‘Moet gij het vragen, Valentijn? O, dan slechts kan ik u vrij volgen!’

‘Die gevolgtrekking neem ik nog niet aan, Lucy, en wil zelfs van het tegenstrijdige eene voorwaarde maken. Gij volgt mij dan alleen, wanneer het mijn wil is.’

‘Gij hebt mij nog nooit van uwen wil gesproken, Valentijn?’

‘Thans moet ik ervan spreken, Lucy, omdat ik slechts uwe opoffering vrees.’

‘Gij spreekt, alsof gij wist, dat er iets rampspoedigs ging gebeuren, Valentijn?’

‘En wat kan er anders gebeuren, Lucy? Ik ken de toekomst niet; doch zoolang de vreemdeling hier in ons land meester blijft, begrijpt gij wel, dat ik slechts ballingschap of gevangenis kan te gemoet zien.’

‘En ik zou die ballingschap, die gevangenis niet mogen deelen?’

‘Neen, Lucy, die wil ik niet, dat gij deelen zoudt; doch ik doe u eene belofte...’

‘Spreek, o spreek!’

‘Ik beloof u dat, in welken toestand ik mij ook bevinde, indien ik slechts de vrijheid bezit mijne stappen te richten waar ik wil, ik u aan mijne zijde zal roepen. Laat het aan mijn oordeel over en betrouw op mij... Zeg, is het zoo verstaan?’

[pagina 85]
[p. 85]

‘En kan ik anders willen dan gij!’ zuchtte weenend hei meisje, en zij sloeg hare armen om den hals van haren geliefde.

Valentijn voelde eenen traan in zijn oog opwellen, en eenen warmen zoen op het voorhoofd der maagd drukkende, zegde hij:

‘En nu, mijne goede Lucy, vergeef mij die woorden, welke u hard kunnen voorkomen, die beslissing, welke gij als willekeurig kunt aanzien, maar die slechts ons beider welzijn ten doel heeft... En thans, thans blijft er over ons besluit door vader te doen goedkeuren; van mijnen broeder spreek ik niet. gij weet dat hij met alles tevreden is. Stel den dag en het uur der plechtigheid vast. Ik zal op de hoeve komen; het zal best des nachts geschieden. De tempel is gesloten, ten minste ontheiligd; doch wij zullen elkaar trouw beloven in de kamer waar ik geboren ben, waar mijne moeder gestorven is, waar uwe moeder, ook de mijne, ons beiden heeft gezoogd en in denzelfden schoot gekoesterd! Waar zij ook, op hare beurt, den laatsten snik gegeven heeft. O, wij zullen ook in eene heilige plaats wezen!...

‘En nu, Lucy, ga nu en zorg voor alles. Wij, wij blijven hier den hemel bidden, dat hij ons het geluk en aan het vaderland vrijheid en vrede moge terug schenken.’

Lucy vertrok en de vrienden bleven eenige stonden sprakeloos zitten. Michiel scheen niet minder dan zijn vriend aangedaan, en toen Valentijn, hem de hand reikende, vroeg of hij hem den aan Lucy beloofden dienst zou bewezen hebben, kon de gevoelige Michiel zijne tranen niet meer terughouden en, om den hals van zijnen vriend vliegende, riep hij uit:

‘O. het zal mij een hemelsch genoegen zijn, door mijn ambt, u een geluk te verschaffen, dat gij beiden zoozeer verdient!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken