Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 9 (1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 9
Afbeelding van Volledige werken. Deel 9Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.19 MB)

ebook (2.91 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 9

(1871)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 120]
[p. 120]

De geschiedenis van een huis.

I.

Aναγϰη zegden de Grieken; Fatum werd het bij de Romeinen geheeten, en wij noemen het Noodlot. - Het noodlot! bestaat het of bestaat het niet? Neen, het bestaat niet, zegt men; doch dat belet niet dat iedereen er aan gelooft. - Als dat uw lot is, hoorde ik gisteren nog eene oude vrouw zeggen, dan moet ge er toe komen; er is daar niets aan te doen. - Als de Voorzienigheid zulks in hare raadsbesluiten beschikt heeft, dan kan geene menschelijke macht het beletten, preekte nog onlangs zeker befaamd predikant. - Dat alles belet niet dat de leer van het fatalismus, welke de Turken aankleven, eene wel geconditionneerde ketterij is, ofschoon zij volkomen overeenstemt, met wat ik de oude vrouw van daareven en den befaamden predikant hoorde zeggen. Men zoeke nu aan dit alles een echten draad te vinden, en terwijl men er na zoekt, ga ik een klein verhaal op het papier zetten, waarbij men, welk stelsel men ook wil aankleven, toch niet zal kunnen nalaten het woordje αχαγϰτ, fatum of noodlot uit te spreken.

Over eenige jaren bewoonde ik, nagenoeg in het midden der stad, eene ruime maar zeer nederige woning, doordien zij zich volkomen voor de voorbijgangers verscholen hield en men van op de straat haar bestaan niet kon raden, waar zij in gemeenschap mede stond, door

[pagina 121]
[p. 121]

eenen langen, min of meer gekromden gang, bij welks intrede men zelfs de poort der woning nog niet kon bemerken. Het was slechts wanneer men een vijftiental treden in den gang was doorgestapt, dat men op deszelfs uiteinde, eene zware bruine poort bemerkte, waarboven zich een tamelijk hooge muur verhief, waaraan men den naam van blind had mogen geven, indien niet een vensterken, een weinig breeder dan een schietgat, zich op eenen meter afstand boven den ingang vertoond had.

Wanneer men de poort binnentrad, bevond men zich vooreerst onder eene smalle gaanderij; vervolgens stapte men in de opene lucht, aan welker rechter kant zich uitgestrekte magazijnen bevonden, terwijl zich links een afdak voordeed, dat des zomers voor keuken diende, en men recht voor zich de eigenlijke woning ontdekte. Eene ruime antieke woning, met hooge verdiepen, muren twee voeten dik en in de meeste vertrekken nog van steenen vloeren voorzien; iets waar onze hedendaagsche gevoelige voetzolen eenen afschrik van hebben, doch waarvoor onze voorouders, zoo het schijnt, geenen afkeer gevoelden.

Ik bevond er mij recht in mijnen schik in die breede ruime woning, waar alles rust en kalmte aanduidde, en wanneer ik des zomers, na het middageten, met mijne lange pijp op de opene plaats wandelde en mijne drie gemollige katten in de zon zag liggen dartelen, terwijl het vogelenkoor, dat door eene musch vertegenwoordigd was, mij door haar getjilp scheen te roepen, om eenige kruimels brood uit mijne hand te pikken en vervolgens, uit hare kooi verlost, eenigen tijd vrij rond te vliegen; ofwel wanneer ik, over de houten omheining leunende, eenige frissche bloemstruiken bezichtigde, die voor de vensters der woning in eenen tuin van vier meters lengte en twee breedte stonden te bloeien... o zie! dan achtte ik mij volkomen gelukkig en zou ongetwijfeld mijn verblijf voor geen enkel der prachtige huizen hebben willen verwisselen, die op de Meirplaats zoo fier staan te prijken en zich inbeelden, dat zij paleizen zijn.

Daar het verblijf mij beviel, is het niet te verwonderen, dat ik hetzelve meer dan eens met nauwkeurigheid had onderzocht en het tot in zijne geheimste bijzonderheden had willen leeren kennen. Zoo had ik reeds opgemerkt, dat de muren der ruime magazijnen met frescoschilderingen bedekt waren, welke van geene kunst ontbloot waren en mij deden veronderstellen, dat daar, waar thans koffie en

[pagina 122]
[p. 122]

rijst opgestapeld stond, vroeger zich een rijk salon had bevonden, waar wezens hun leven gesleten hadden, waar tooneelen van vreugde en smart hadden plaats gegrepen. Meer dan eens hertooverde ik alsdan voor mijne verbeelding het rijke salon, zooals het vroeger moest bestaan hebben, met zijnen breeden schoorsteenmantel, voorzien van stalen voetwarmers en blinkende ijzeren plaat om het vuur te kaatsen; met zijne rijkbesnedene kasten en zware donsige leunstoelen, gebeeldhouwde eiken tafels, zware damasten venstergordijnen, Brugsche of Smijrnasche voettapijten en keurig geschilderde glazen in de kruisramen; met zijnen rijken luchter, in het midden der zaal neêrdalende, en zijne geschilderde eiken zoldering, waarvan de sporen nog niet gansch verdwenen waren. En verder het Venetiaansch en Boheemsch glazenwerk op de kasten ten toon gespreid; het fijn geschilderd porcelein en al die schoone kostbaarheden, welke ons van de middeneeuwen zijn overgebleven en die men nog in de kabinetten van oudheidskundigen kan bewonderen. Ik verbeeldde mij te meer het vertrek met schilderijen onzer vroegere groote kunstenaars opgeluisterd, en bij dit alles eenige levende personen, eerbiedweerdige ouderlingen, statige matroonen en engelachtige jonge meisjes, op wier gelaat slechts schoonheid en onschuld geprent stond en die zoo hemelschbreed verschilden van die Parijsche popjes, welke wij thans voor onze oogen in de salons der groote wereld zien zweven, en wier grootste betrachting is zich zoo onnatuurlijk mogelijk voor te doen.

Ik hield mij niet alleenlijk bij het bezichtigen der vertrekken, en onderzocht op dezelfde wijze zolders en kelders, overal trachtende stof voor mijne verbeelding te vinden en door het bezichtigen van het stoffelijke, ook het vorige leven der woning in mijnen geest te herroepen, en met dit leven, de tijdstippen van verloopene eeuwen, en de feiten, welke er destijds in mijne geboortestad gepleegd werden. - Die betrachting was schuld dat mijn verblijf, ik weet niet juist om welke reden, een geheimzinnig voorkomen in mijne oogen verkreeg en ik er mij al meer en meer aan verkleefde.

Ik had toen ten tijde een vriend, aan wien ik later eenen dienst bewees en die mij daarom den rug toewendde, en die vriend was mij bekend als een dier uitpluizers, dier historische ratten, welke hun leven in vermufte boeken en perkamenten doorbrengen en eindigen met niet slecht aan een perkament te gelijken en, als het ware, eene

[pagina 123]
[p. 123]

wandelende kroniek daar te stellen. Zekeren dag, dal ik weêr mijne pijp op de opene plaats zat te rooken, trad de vermolmde kroniek, ik wil zeggen, trad mijn oudheidskundige vriend binnen. Het was de eerste maal, dat ik hem in mijne woon ontving, en ik geloof dat hij wel zoo zeer gekomen was om mijn huis dan wel om mij te bezoeken; want nog geene vijf minuten was hij binnengetreden, of de samenspraak rolde uitsluitend over het oude gebouw.

‘Nu ik u hier heb,’ sprak ik, ‘moet ik u een problema voorstellen, dat ik tot hiertoe niet heb kunnen ontcijferen. Volg mij eens, oude kroniekrat.’

Ik leidde hem in de wijde uitgestrekte kelders der woning.

‘Gij zult opmerken,’ sprak ik, ‘dat de gansche rechtervleugel der woning onderaardsche vertrekken bezit, welke in grootte met de bovenvloersche gelijk staan. Doch hier, onder de eigenlijke hedendaagsche woning, waar wij ons bevinden, is zulks het geval niet. Deze afzonderlijke kelder is veel kleiner dan de bovenliggende kamer, en zoo gij het welfsel wilt gadeslaan, zult gij licht bemerken, dat de boog niet volkomen is en langs beide kanten niet met dezelfde schuinheid neêrdaalt...’

‘Wacht eens,’ zegde mijn vriend der oudheid, ‘een oogenblikje...’

En een zwaar knipmes uit den zak halende, begon hij den kalk van den muur te krabben en had op weinigen tijd de voegen van eenen der steenen ontbloot.

‘Zie!’ sprak hij, ‘dat zijn kareelen, welke van het jaar veertien honderd dagteekenen. Men vervaardigde er toen geene andere. Zij zijn uitermate hard, zonder bersten, zonder ingekneed gruis. zooals men in de later gebakken ontdekt. Ik zoek reeds lang, om te weten, waar men de klei mocht uitgraven, die tot het vervaardigen van dit heerlijke steenwerk gebezigd werd; doch tot hiertoe heb ik slechts gissingen kunnen maken en heb niets doorslaande ontdekt, niets dat een onwederleglijk bewijs van de afkomst dier kareelen zou kunnen opleveren.’

‘Het is mogelijk,’ onderbrak ik; ‘doch dat is nu juist de vraag niet, en dat geeft mij geenen uitleg over dit aardig gesteken welfsel...’

‘Ja, toch wel,’ zegde mijn vriend, ‘wacht maar eens,’ en nu trad hij tot bij den overgestelden muur en begon opnieuw met zijn mes te krabben. ‘Er is geen twijfel aan!’ riep hij alras uit. ‘Die kelder is veel grooter geweest, en deze muur, zie! die soort van steen

[pagina 124]
[p. 124]

wijst het uit, werd wel honderd jaar later gebouwd. Het is slechts papensteen, die er aan gebruikt is; een heerlijke steen nogtans, de papensteen, grooter en beter van hoedanigheid dan de boterkoeken waarmede men op onze dagen bouwt; doch in verre na nogtans niet te vergelijken met de andere kareelen, welke wij daar ginds ontbloot hebben.’

‘En wat is nu de conclusie?’ vroeg ik.

‘De conclusie?’ herhaalde mijn vriend... ‘De conclusie is. dat ik voor vijftig franks niet zou willen dat ik den vond niet gedaan had.’

‘Den vond van de kareelen?’ vroeg ik.

‘Neen, het historische feit, dat ik sinds lang betwijfelde, en waaraan ik tot heden toe geenen kop heb kunnen krijgen.’

‘Ah! dat wil iets zeggen,’ sprak ik, ‘verhaal me dat eens.’

Doch zonder op mijne vraag acht te geven, begon de oudheidskundige weêr op eene andere plaats den kalk van den muur te doen verdwijnen, en riep alras uit:

‘O, ik bedrieg mij niet; want ziehier waar zich de geheime deur bevonden heeft, langs waar men... O, maar dat is een heerlijke vond, dat is een toeval, waarop ik niet zou hebben durven hopen. Dat de kelder bestond, wist ik; doch de plaats, de rechte plaats, waar ik hem moest ontdekken, dat was het punt; dat was the question!’

‘Nu, nu, het verheugt mij,’ sprak ik; ‘doch voldoe nu eens aan mijn ongeduld en verhaal me dat boven eens... Kom!’

Wij traden terug in de opene lucht, en toen ik mijne pijp opnieuw ontstoken had, begon de vriend mij een verhaal te doen, dat ik onmogelijk letterlijk zou kunnen teruggeven, daar ik in de oudheidkunde niet ver genoeg gevorderd ben, maar waarvan ik niettemin de historische feiten genoegzaam heb onthouden om ze den lezer mede te deelen.

Wanneer ik zeg historische feiten, dan bedriege men zich niet over die uitdrukking; want weinig van wat ik den lezer heb mede te deelen, zal hij in de eene of andere geschiedenis of kroniek vermeld vinden, daar het gebeurde deel maakt van die huiselijke volksgeschiedenis, waarvan in de geleerde werken niet gesproken wordt en die men zonder de hulp van vrienden, zooals die, welke mij hier ter hulp kwam, niet zou kunnen boeken. - Dan, ziehier het verhaal, zooals ik het, volgens een manuscript van den tijd, mij door mijnen vriend ter hand gesteld, terug heb opgebouwd, en dat zoo geloofweerdig en zoo getrouw is als andere verhalen van historische feiten, door kleine of groote schrijvers ingekleed.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken