Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 9 (1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 9
Afbeelding van Volledige werken. Deel 9Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.19 MB)

ebook (2.91 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 9

(1871)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

III.

Het huishoudelijk leven sleepte zich in de woon van Van Kampen eentonig voort. Alles bleef zijnen zelfden gang gaan. Mevrouw bleef even driftig op wereldsche pracht en vermaken verslingerd en voelde niet of scheen niet te voelen, dat zij in jaren verhoogde. Ernest bleef op paarden, spel en vermaken verzot en kwam slechts van tijd tot tijd met Kristina in aanraking om haar eenig goud af te vragen.

Bij den ouden Van Kampen echter had zich eene zichtbare verandering opgedaan. Zijn sterk lichaamsgestel scheen door de klimmende jaren te lijden, en Kristina bemerkte dat er zich allengs eene meer duistere tint over het wezen haars vaders verspreidde. Luidruchtigheid had zij bij hem nooit kunnen waarnemen; doch hij werd van dag tot dag meer afgetrokken, barscher tegen de bedienden en minder voorkomend voor zijne vrouw en dochter. Tot Ernest sprak hij zelden en scheen zelfs zooveel mogelijk zijne tegenwoordigheid te vluchten.

[pagina 169]
[p. 169]

Die voorteekens schenen aan Kristina verontrustend, en zij zocht, in hare verbeelding, er eene oorzaak voor te vinden. Het verlies van een rijk bevracht vaartuig, waarvan zij toevallig de omstandigheden vernam, scheen haar eenigen uitleg aan te bieden. Zij deed het hare moeder opmerken; doch deze antwoordde, dat zij rijk genoeg waren, om tegen zulk een ongeval te kunnen, en dat het niet noodig was er zich over te bekommeren. Ook kwam het haar voor, dat wat Kristina over de veranderingen bij den ouden heer zegde, ongegrond was, en dat hij wel wat ouder werd, doch immer dezelfde bleef. Kristina sprak niet verder over dit onderwerp; doch de onrust bleef haar in den boezem woelen.

Die onrust moest eenigen tijd later door eene daadzaak gewettigd worden.

De sombere uitdrukking vermeerderde van dag tot dag op het wezen van den ouden Van Kampen, zijne krachten schenen insgelijks af te nemen, en eindelijk vond hij zich genoodzaakt voor de ziekte, die hem knaagde, het hoofd te bukken; hij kon zijne ruststede niet meer verlaten. Sophie, zijne gade, beeldde zich in, dat het slechts eene kortstondige onpasselijkheid was en vond in die meening het middel om haar hart bevredigd te houden.

Kristina oordeelde er anders over, deed den geneesheer ontbieden, en toen zij uit zijnen mond vernam, dat de onpasselijkheid als eene ernstige zaak moest beschouwd worden, stelde zij zich als ziekedienster aan en verliet de kamer des kranken niet meer.

Van Kampen durfde niet opentlijk haren dienst weigeren; doch deed haar meermaals gevoelen, dat hij dien gedurigen oppas niet noodig had, dat zij zich vermoeide en zelve hare gezondheid zou gekrenkt hebben.

‘Wees daar niet ongerust over, mijn goede vader,’ antwoordde Kristina, eens dat hij weêr die opmerking deed, ‘ik ben sterk, en indien u mijn bijzijn niet tot last verstrekt, laat mij dan toe u in uwe ziekte te verzorgen. Ik zal zulks beter doen dan vreemde lieden; ik zal er een genoegen in vinden u op eenige wijze te kunnen vergelden wat gij voor mij gedaan hebt.’

‘Wat ik voor u gedaan heb, mijn kind!’ zegde de kranke. ‘O. veel te weinig! niets! en ik verwijt het mij thans. Ik geloof dat ik uw hart miskend heb, Kristina. Ik heb mij aan mijnen zoon willen verkleven, aan Ernest, die mij slechts ongenoegen heeft berokkend en

[pagina 170]
[p. 170]

u, mijne dochter, u heb ik vergeten. Gij zoudt mij een troost geweest zijn, en in uwe ziel had ik kunnen vinden wat mij uwe moeder, eilaas! niet geven kan, dat is: eene warme deelneming in het zuur en zoet, dat wij allen in de wereld beproeven moeten, het zuur inzonderheid...’

‘En dit zuur, vader,’ onderbrak het meisje, ‘dit zuur hebt gij in deze laatste tijden beproefd, is het niet zoo? Of, zeg mij, zou ik mij bedrogen hebben?’

Van Kampen staarde gedurende eenige stonden sprakeloos op zijne dochter. Dan, hare hand grijpende en dezelve in zijne koortsige handen drukkende, antwoordde hij:

‘Ongelukkiglijk neen, Kristina, gij hebt u niet bedrogen, want sedert lang heeft het geluk mijn hart ontvlucht, om er de plaats voor knagende zorgen vrij te laten.’

‘Het is niet te laat, vader, om ze mij mede te deelen. Wie weet of ik ze niet zal kunnen verlichten.’

‘Verlichten, neen, Stina, neen, mijn kind; doch ziet gij, vroeger, wanneer mijn lichaam gezond was, was ik sterk; thans ben ik verslapt; en mijn geest ook, ik voel het, verliest zijne krachten. En een bewijs ervan is, dat ik u mijnen nood klagen durf, dat ik u durf zeggen dat ik ongelukkig ben.’

Kristina liet zich op de knieën voor het ledekant zakken en drukte eenen stillen kus op de hand des kranken, terwijl zij met het hoofd gebogen bleef zitten. Er biggelde een traan op de wang des zieken en na eene poos zegde hij:

‘Richt u op, Kristina, en plaats u hier naast mijne bedsponde in den zetel, of liever, kom eerst in mijne armen en geef mij den kus der verzoening.’

‘Ik begrijp u niet, vader,’ zegde het meisje, rechtstaande en den zieke met verwondering aanstarende, ‘waarom eene verzoening, ik heb u immers niets te vergeven?’

‘Gij hebt mij veel te vergeven, Kristina. Ik heb u miskend, ik heb u het leven niet aangenaam genoeg gemaakt; mijn hart is van het uwe vervreemd gebleven; ik heb u slechts sedert eenige stonden leeren kennen en uw hart weten te schatten.’

Kristina antwoordde niet, doch sloeg hare beide armen om den hals haars vaders en drukte eenen warmen kinderkus op zijne gloeiende wangen.

‘En nu,’ hernam de kranke, toen beiden eenen traan van aan-

[pagina 171]
[p. 171]

doening uit het oog gevaagd hadden, ‘en nu, mijne goede Stina, zet u neder en luister naar hetgeen ik u te zeggen heb; want het is slechts aan u dat ik hier in huis vrij kan spreken. - Gij ziet het wel, uwe moeder is een braaf maar zwak en lichtzinnig schepsel, dat, slechts voor de weelde geboren, tegen het ongeluk niet bestand is. Het is eene kwaal, die haar door hare afkomst is aangeboren. Ik heb het haar immer vergeven, omdat zij van inborst goed is; gij zult ze blijven beminnen, Kristina, omdat zij uwe moeder is; doch wanneer ik er niet meer zijn zal, dan zult gij de zorgen van het huishouden moeten op u nemen; want zonder dat voorzie ik, dat de armoede weleens haren voet in deze woon zal plaatsen.’

‘Ik zal al doen wat in mijne macht is, vader.’

‘En gij zult moed noodig hebben, mijn kind; want, ik wil het u niet verbergen, ons fortuin is sedert eenige jaren merkelijk ingekrompen. Tegenspoed in mijne ondernemingen, onvoorziene verliezen, welke wij geleden hebben, en daarbij gevoegd de verspillingen, waaraan uw broeder zich wetens en uwe moeder zich onwetens overgeeft, dit alles is schuld dat onze rijkdom veel geleden heeft, en besparingen in het huishouden noodig worden. Had ik nog mijne kracht, mijnen ijzeren wil van voorheen, ik zou aan de verkwisting weten paal en perk te stellen; doch de geestkracht is met die van het lichaam verminderd, en gij ziet het, ik kan slechts nog klagen, en ben zwak genoeg om u een erfdeel van onaangename zorgen over te laten.’

‘Maar uwe ziekte is immers niet wanhopig, vader; gij zult herstellen en dan, dan zullen wij beiden elkaar de hand leenen... Nu dat wij elkaar verstaan en hebben leeren kennen...’

‘Ik zou het wenschen, Stina; doch eilaas, het zal zoo niet zijn. Mijn slavenleven is ten einde en ik voel dat de rust mij verwacht.’

‘Maar, vader,’ onderbrak het meisje, ‘niets is immers verloren...’

‘Tracht mij geen' alledaagschen troost te geven, Stina; ik zou er niet door opgebeurd worden, en te meer ik ben zeker dat gij, zoowel als ik, van mijnen aanstaanden dood overtuigd zijt. Uw fijn gevoel kan zich in mijnen toestand niet bedriegen. Het eenige wat mij jammert, is dat ik u geene schoonere toekomst kan achterlaten, dat ik uw geluk niet onveranderlijk kan vestigen.’

‘Gij hebt mij de gelukkigste der stervelingen gemaakt, mijn vader,’ zuchtte het meisje; ‘want gij hebt mij uwe liefde geschonken; gij hebt mij uw hart geopend, en het erfdeel van zorgen, dat gij

[pagina 172]
[p. 172]

mij achterlaat, is de schoonste gift, die gij mij doen kunt; want het bewijst dat gij vertrouwen in uwe dochter hebt’

De oude trok, bij het hooren dier woorden, het meisje nog eens zachtjes op zijn hart, en drukte eenen warmen zoen op haar voorhoofd, terwijl tranen van zoete vreugde aan zijne oogen ontsprongen.

‘En nu, Stina,’ zegde hij, ‘spreken wij over dit alles niet meer; wij hebben elkaar begrepen en dat is genoeg.’

Eenige dagen later blies de zieke den laatsten adem uit in de armen zijner geliefde dochter, terwijl mevrouw Van Kampen zich met haren zoon Ernest op een concerto bevond.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken