Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 9 (1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 9
Afbeelding van Volledige werken. Deel 9Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.19 MB)

ebook (2.91 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 9

(1871)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

V.

Men kan in alle standen arm worden en de nood kan zich zoowel in de trotsche paleizen als in de nederige hutten doen gevoelen. Een vorst, die zijne verlangens niet voldoen kan, omdat hem de reusachtige schatten ontbreken, voor die voldoening vereischt, is zoo arm als de gewone ambachtsman, die zich, door de bekrompenheid zijner winst, in de onmogelijkheid bevindt des zondags een stuk vleesch op tafel te zien en eene lekkere pint bier te drinken. De groote koopman, die zijne zaken ziet achteruit gaan, zich soms in verlegenheid bevindt om zijne geldbeloften te volbrengen en zijne toevlucht tot papierenschachelarij moet nemen, is zoo ongelukkig, heeft zoo goed het recht zich arm te noemen als de daglooner, die niet genoeg winnen kan om zijn huisgezin het dagelijksche brood te verschaffen en zich verplicht voelt de voorwerpen van eenige waarde, welke hij zou bezitten, naar den zoogezegden berg van barmhartigheid te dragen.

Kristina woonde met haar huisgezin in eene ouderwetsche, doch

[pagina 178]
[p. 178]

ruim en kostbaar gebouwde huizing. Zij had meiden en knechten onder haar gebied, een rijtuig en twee schoone paarden op stal; zij bezat schepen op zee en toch voelde zij de armoede in hare woning dringen, en zag zij dat er geen evenwicht meer bestond tusschen de uitgaven en de inkomsten. Onvoorziene rampen hadden dien staat van zaken veroorzaakt; doch het evenwicht had kunnen hersteld worden, indien niet de behoeften van hare moeder en de verspillingen haars broeders zoo groot waren geweest.

Gedurende het jaar, dat na den dood van den heer Van Kampen verliep, had Kristina, daarin door Ary Stevens geholpen en voorgelicht, de nagelatene vaderlijke erfenis vereffend, het handelshuis gelikwideerd en het overblijvende kapitaal voor renten en vaste goederen verwisseld. Toen het alles geregeld was, bevond zij dat er het huisgezin een jaarlijksch inkomen overbleef van acht duizend frank. Acht duizend frank is eene groote som; het is een rijkdom voor eenen rentenier, die bekwaam is zijne verlangens naar zijne inkomsten te regelen. Voor het huisgezin van Kristina was het een armzalig sommeken, dat, door onderhoud van paarden, rijtuig en dienstboden alleen, kon verslonden worden. Het meisje voelde dus dat het huishouden eene grondige hervorming moest ondergaan, en hoe ongaarne zij het ook deed, besloot zij met hare moeder, die tot dan toe zich met niets had willen bemoeien, een ernstig gesprek te hebben, en haar eindelijk den echten staat der zaken bloot te leggen.

Wanneer de weduwe Van Kampen den toestand vernam en begeep, tot hoe verre het ontzaglijke vermogen van haren echtgenoot zaliger was ingekrompen, borst een vloed van tranen uit hare oogen; met eene verbrijzelde stem bracht zij de treurigste klaagtonen uit en eindigde met, door stuiptrekkingen aangedaan, op den vloer van het salon neêr te storten. Kristina schelde de dienstboden, deed de bezwijmde naar hare ruststede brengen, ontbood in allerijl den geneesheer en bleef verder bij de bedsponde der kranke, totdat alle gevaar verwijderd was.

Dit voorval had het meisje diep geschokt. Zij verloor er echter den moed niet om en werd er slechts te meer door overtuigd, dat voortaan alle zorgen op haar alleen moesten drukken. Dienzelfden avond nog, deed zij haren broeder Ernest ontbieden en toen deze zich bij haar had aangemeld, sprak zij hem in dezer voege toe:

‘Ernest, wanneer ons vader zaliger op zijn doodsbed lag, heeft hij

[pagina 179]
[p. 179]

mij gesmeekt en gebeden, voortaan den last van het huishouden op mij te nemen.’

‘En hij heeft zeer wijs gedaan,’ onderbrak Ernest, op eenen lichtzinnigen toon; ‘want hij wist wel dat mama er niet voor in staat is, en dat uw hoofd beter op uwe schouders staat dan het mijn, mijne beste Kristina.’

‘Laat mij voortspreken,’ zegde het meisje, en zij vervolgde: ‘Ik heb dien last aangenomen, mijn broeder; ik heb de handelszaken geregeld, de likwidatie ten einde gebracht en wat ons overschiet ten voordeeligste gepoogd aan te wenden.’

‘Ah zoo! dit geharrewar is dus uit de voeten. Welnu, ik verheug er mij om, wij zullen er des te meer mede op ons gemak zijn.’

‘Gij bedriegt u, broeder; want onze fortuin is merkelijk ingekrompen. Zij is voldoende om ons een eerlijk bestaan te verzekeren, doch het is slechts op voorwaarde dat wij onze uitgaven volgens onze inkomsten regelen.’

‘Ah bah! zoo! en hoe hoog loopen dan wel die inkomsten?’

‘Die inkomsten beloopen tot achtduizend frank 's jaars.’

‘Acht duizend frank!’ zuchtte Ernest verbleekend.

‘Meer niet,’ ging Kristina voort, ‘dus gij begrijpt, broeder, dat het noodig is onze uitgaven te verminderen, en eene gansche hervorming in ons huishouden te weeg te brengen.’

‘Uitgaven verminderen!’ herhaalde Ernest, bedwelmd en verwonderd, ‘wat kunnen wij nog verminderen? Ik bevind mij thans nog dikwijls genoeg in bekrompen omstandigheden.’

‘Ik zal u zeggen, hoe wij kunnen en moeten verminderen, broeder. Ten eerste zullen wij rijtuig en paarden verkoopen.’

‘En mama zal te voet moeten loopen naar den schouwburg, naar de concertos.’

‘Mama zal minder naar den schouwburg gaan, en wanneer zij het verlangt, zal een huurrijtuig...’

‘Een huurrijtuig! foei! maar, Kristina?’

‘Ik zeg dat het zoo wezen zal, Ernest, want indien ik de zorg op mij wil nemen, eisch ik ook gehoorzaamheid. Weigert men mij die, dan zal ik, hoezeer ik u beiden ook verkleefd ben, de verdeeling der goederen eischen...’

‘En gij zoudt ons verlaten?’

‘Zoo gij mij niet wilt gehoorzamen, ja. Doch laat mij verder gaan.

[pagina 180]
[p. 180]

Om uitsparingen te doen, zullen wij ook het getal der dienstboden verminderen en slechts de twee oudste bij ons houden.’

‘De twee oudste, die tot werken niet meer in staat zijn!’ onderbrak Ernest.

‘De twee oudsten, ja, die hun jong leven in onzen dienst versleten hebben, en die wij daarom met geene ondankbaarheid mogen beloonen. Doch ik ga voort. Gij zult, Ernest, van uwe tooneelzangster afzien, die u jaarlijks drie duizend frank kost.’

‘Ik zal ze u opofferen,’ zegde Ernest; ‘want ik ben ze toch moede.’

‘Gij zult te meer,’ hernam Kristina, ‘maken dat uwe handschoenen u voortaan ten hoogste honderd franken kosten, in plaats van duizend, zooals nu. Ook de rekening van den laarzenmaker zal niet meer dan twee honderd franken 's jaars mogen beloopen; die van den kleermaker vijf honderd franken ten hoogste, en wat uwe dagelijksche uitgaven betreft, daarvoor zullen wij eene som vaststellen, die niet zal mogen overschreden worden.’

‘Maar dat is eene volkomene armoede, die gij mij voorstelt!’ riep Ernest, ‘en gij denkt dat ik mij zoo maar?...’

‘Gij zult u onderwerpen,’ hernam Kristina met klem, ‘of wij zullen scheiden. Ik heb het reeds gezegd.’

‘En moeder?’

‘Zal zich ook onderwerpen. Ik belast er mij mede. Wanneer zij hare kalmte herkregen heeft, zal zij naar mij luisteren; want zij is van harte braaf, en ik zal haar allengs in alles doen toestemmen.’

‘Maar dat alles is onmogelijk!’ riep Ernest weêr. ‘Gij denkt dan dat ik zoo maar de vernederende armoede zal aannemen. Gij denkt mij dan laf genoeg om zoo maar werkeloos onzen ondergang te onderteekenen.’

‘En wat zult gij doen?’ vroeg Kristina.

‘Wat ik doen zal?’ herhaalde Ernest. ‘ik zal werken Vader zaliger heeft zijne fortuin uit den niet opgebouwd; ik zal zijne stappen volgen en het zal mij des te gemakkelijker zijn, daar ik ten minste toch iets zal bezitten om te beginnen.’

‘Meent gij het oprecht?’ vroeg Kristina met eene blijde uitdrukking op het gelaat.

‘Ik zweer het u voor God! Ik zweer het u bij de gedachtenis van onzen afgestorven vader! Ik zal werken, zuster, werken om u en

[pagina 181]
[p. 181]

moeder de weelde terug te schenken, en zal u toonen dat het mij aan geenen moed daartoe zal ontbreken.’

‘Hoe zou ik God bedanken!’ zuchtte Kristina, ‘indien gij uw voornemen uitvoerdet, niet omdat ik aan de weelde denk, broeder; doch ik zou u in de maatschappij tot een nuttig mensch willen zien worden, en in u iets van die nijvere vlijt willen zien herleven, welke degene, die u het aanzijn schonk, in zoo hooge mate bezat.’

‘Ik zal mij zijner weerdig maken, mijne goede zuster,’ zegde Ernest, in zichtbare opgewondenheid, ‘en het huis van Van Kampen zal nog eens tusschen de groote handelshuizen van Antwerpen mogen rekenen. Van morgen af zal ik aan het heropbouwen van ons fortuin beginnen te werken.’

‘En wat zult gij doen?’ vroeg Kristina.

‘Dat is mijn geheim,’ zegde Ernest, ‘later zult gij het weten.’

En die woorden gezegd hebbende, verliet hij het vertrek. Kristina bleef in twijfel.

Des anderdaags schreef zij een briefje aan Ary Stevens, waarin zij hem aanzocht zijnen vriendschappelijken raad aan Ernest niet te sparen en haar, binnen eenige dagen, inlichtingen te brengen omtrent de handelswerkingen, waaraan haar broeder zich zou hebben overgegeven.

Drie dagen later bood zich Ary Stevens bij Kristina aan en zegde:

‘Uw broeder zal binnen eene maand rijk zijn ofwel schandelijk de stad moeten verlaten.’

‘Wat wilt gij zeggen?’ vroeg Kristina angstig.

‘Ziehier, mijne goede Stina. Op den overgebleven goeden naam van den ouden Van Kampen steunende, naam, welke, door onze likwidatie, vrij van allen blaam is gebleven en nog immer tegen goud kan opwegen, heeft Ernest een ontzaglijk getal staatspapieren op levering aangekocht. Welnu, wil het lot, dat, bij den vervaldag, de koers lager is, dan kan hij geene levering nemen en is arm. Dat is zoo verschrikkelijk eenvoudig als het maar zijn kan.’

‘o Mijn God!’ zuchtte Kristina, ‘de ongelukkige! hij is verloren en hij zal de schande over ons hoofd trekken.’

‘Hij kan ook winnen,’ zegde Ary.

‘Ja,’ hernam het meisje, ‘zooals men in de loterij winnen kan.’

‘In alle geval, Kristina, wat er ook mocht geschieden, gij weet dat ik te uwen dienste ben...’

‘O, ik dank u, mijnheer, ik dank u,’ zegde het meisje, met tranen in de oogen, ‘gij zijt wel goed jegens mij...’

[pagina 182]
[p. 182]

‘Kristina,’ sprak de jongeling, hare hand vattende, ‘ik zou u mijn bloed, mijn leven willen opofferen; dan zoudt gij ten minste gelooven...’

‘O, ik smeek u, Ary, geen woord meer! Maak mij toch nier ongelukkiger, dan ik het reeds ben.’

‘Ik eerbiedig uwen wil, Kristina; doch gij, op uwe beurt, wees een weinig rechtveerdiger jegens mij: dat ook smeek ik u!’

‘Ary!’ zuchtte zij, de hand des jongelings grijpende. ‘O, verlaat mij?’

‘Ik gehoorzaam,’ zegde de jongeling, eenen stillen kus op de beide handen van Kristina drukkende, en hij verliet het vertrek, zonder verder een woord te zeggen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken