Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 9 (1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 9
Afbeelding van Volledige werken. Deel 9Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.19 MB)

ebook (2.91 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 9

(1871)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

VI.

Eene maand later bood zich Ary Stevens, zekeren dag, terug bij Kristina aan.

‘Het geval is niet gunstig geweest,’ zegde hij. ‘Ernest heeft de stad verlaten.’

‘En onzen goeden naam medegenomen,’ zuchtte het meisje.

‘In fondszaken wordt zulks zoo erg niet opgenomen en de verantwoordelijkheid is meer persoonlijk.’

‘En waar is de rampzalige heen gevlucht?’

‘Het geval is hem gunstig geweest onder dit opzicht. Een schip lag op de reede om naar Australië te stevenen. Ernest is een passagier te meer. Misschien zal hij daar het goud rapen, dat hij hier eerst heeft weggeworpen en later niet heeft kunnen winnen.’

‘Maar had hij ten minste eenig geld in zijn bezit!.... Want zulk eene reis is kostbaar.’

‘Als oud vriend ben ik hem daarin ter hulp gekomen,’ zegde Ary, ‘en indien hij het voorzichtig wil overleggen, kan hij inderdaad fortuin maken.’

‘En wat heeft hij u voor ons gezegd, Ary? Want gij weet, het is vijf dagen geleden, dat wij hem niet meer gezien hebben.’

‘Zijn berouw was oprecht en diepgevoeld, Kristina. Hij heeft tranen gestort en wat ik hem tot hiertoe niet had kunnen toekennen, heb ik hem vóor zijn vertrek geschonken, dat is mijne vriendschap.

[pagina 183]
[p. 183]

Ik heb hem zijne dwaze speculatie vergeven, wanneer hij mij gezegd heeft, dat hij voor zijne moeder en voor u zijne eer had willen wagen, dat hij niet langer hier meer leven kon, indien hij u beiden de vorige weelde niet kon wederschenken.’

‘O, zijn hart is nooit gansch bedorven geweest!’ zuchtte Kristina, eenen traan van hare wang vagende.

‘Ik heb er het bewijs van meenen te zien,’ zegde Ary, ‘en daarom heb ik hem zijn vorig gedrag vergeven.’

‘Arme moeder,’ zegde Kristina, als in gedachten verdwalend. ‘Wanneer zij dit afgrijslijke nieuws zal vernemen!... Zij is nog nauwelijks van den eersten schok genezen; eene onverwinbare neêrslachtigtigheid weegt op haar; het schijnt dat de laatste kracht haar zwakke lichaam verlaten heeft. Die tijding kan haar den dood toebrengen. Gij weet hoezeer zij aan haren zoon verkleefd is.’

‘Immer te veel verkleefd geweest...’ merkte Ary op.

‘Het is mogelijk; doch zij is moeder en dat is hare verschooning. En haar thans moeten zeggen, dat haar zoon den onbevlekten naam zijns vaders, zijn' eigen naam onteerd heeft, dat hij naar een land gevlucht is, welk slechts het toevluchtsoord van schelmen en bedorven menschen kan genoemd worden! O, ik vrees, dat mij daartoe de macht zal ontbreken.’

‘Mag ik mij met die boodschap belasten, Kristina. Mag ik met uwe moeder spreken?’

‘En gij zoudt haar de waarheid bewimpelen?’

‘Ik zal de waarheid zeggen, Kristina; doch ze enkel in een verdraaglijk kleedsel doen voortreden.’

‘O, doe het!’ zuchtte het meisje, ‘doe wat gij wilt, zoo gij hare zwakheid maar sparen kunt; want haar leven, haar geluk is mij dierbaarder dan alles.’

Ary deed aan de weduwe verstaan, dat haar zoon, van een allervoordeeligst voorstel, een verzekerd fortuin, gebruik makende, het land had verlaten; dat hem de tijd ontbroken had om moeder en zuster vaarwel te kussen, en dat hij daarbij dit treurig oogenblik van afscheid aan beiden had willen sparen en derhalve zonder haar te zien was vertrokken, hem, Ary, bevelende, dien plicht voor hem te volbrengen; hem tevens eene som gelds nalatende, om de kleine zaken te vereffenen, welke hem konden te laste gelegd worden; iets waarvoor hij zou zorg dragen.

[pagina 184]
[p. 184]

Sophie weende als een kind, bij het vernemen dier tijding; doch haar zwak verstand geloofde wat Ary haar zegde, en met de hoop van eens haren zoon rijk terug te zien, doorstond zij de pijnlijke gedachte van hem verwijderd te moeten zijn.

Toen Ary zegde, dat hij op zich genomen had, de kleine zaken van zijnen vriend te vereffenen, sprak hij slechts waarheid, uitgenomen dat hij op zijne eigene beurs het erfdeel vankleine schulden vereffende.

Ten einde te voorkomen dat de schuldeischers van Ernest hunne rekeningen naar de ouderlijke woning zonden, ging hij ze zelven opzoeken, en betaalde tegen voldoende bewijs, de nog al talrijke rekeningen, welke tot eene som van ongeveer vijf duizend franken beliepen. Wat de fondsen-premiën betreft, het bedrag was te groot dan dat Ary aan eene vereffening zou hebben durven denken, te meer nog, daar hij voor den fondsenhandel eene diepe verachting gevoelde en de handelaars daarin slechts voor rampzalige speelders hield.

Zooals na alle wereldsche ongelukken, keerde allengs de kalmte in het huisgezin van Kristina terug. Hare moeder nogtans was niet meer dezelfde vrouw van voorheen. In eenige maanden was zij eene oude, ziekelijke vrouw geworden en de wereld, waarnaar zij vroeger zoo verhangen was, kon haar slechts nog walg inboezemen. Krislina had intusschen het huisgezin op eenen goeden voet gebracht; en bestond er de vorige weelde niet meer, de overvloed toch heerschte er, want de onvoldoenbare verlangens vonden geene plaats meer in het hart der weduwe, en Kristina had ze nooit gekend.

Wat Ary betrof, hij verkeerde thans geregeld in het huisgezin der twee vrouwen, hield Kristina des avonds gezelschap, en ofschoon zij hem verboden had van zijne liefde te spreken, vond hij echter in hare tegenwoordigheid een aanhoudend voedsel voor zijne reine drift, die van dag tot dag, ofschoon immer bedekt, meer en meer in hevigheid toenam. De moeder van Kristina verkleefde zich meer aan den rechtschapen jongeling en het was door haar toedoen, dat het hem meermaals vergund wierd, met zijn rijtuig beide vrouwen ter wandeling te voeren of ze ten zijnent aan het middagmaal te ontvangen.

Dit zachte leven duurde zoo ongestoord anderhalf jaar. toen op eens eene nieuwe ramp het reeds zoo zwaar beproefde huisgezin kwam treffen.

Zekeren dag, dat Kristina, na eenigen tijd van huis afwezig te zijn geweest, in het vertrek harer moeder stapte, vond zij de rampzalige

[pagina 185]
[p. 185]

vrouw bezwijmd ten gronde uitgestrekt liggen, terwijl zij een' open brief in de hand hield. Hare moeder op een rustbed neervleien en den brief doorloopen, vroeg slechts eenige stonden voor Kristina. Dan, nauwelijks had zij eenen oogslag in het schrift geworpen, of zij zakte naast het bezwijmde lichaam harer moeder neder, terwijl een verschrikkelijke kreet uit haren boezem opklom.

De dienstboden, welke dien angstkreet gehoord hadden, stormden het vertrek binnen en hunne tegenwoordigheid riep Kristina tot het bewustzijn van haren toestand terug, en zij vond kracht genoeg, om, op hare moeder wijzend, te stamelen: ‘Een geneesheer! spoedig een geneesheer! Mijne arme moeder!’

De oude knecht vloog het vertrek terug uit, om de boodschap te volbrengen.

Bij het uittreden des huizes ontmoette hij Ary Stevens en deed hem, in eenige woorden, den toestand van mevrouw Van Kampen kennen.

De jongeling ijlde naar het vertrek der kranke, verschrikte bij het zien der ontsteltenis van Kristina, welke hem te gemoet stapte en zijne handen vattende hem zegde, terwijl parelende tranen over hare wangen rolden.

‘O, heb dank Ary! Gij zijt altijd daar, wanneer wij uwe zorg noodig hebben. O red mijne arme moeder!...’

De jongeling voelde zich tot in de ziel geschokt; het medelijden, dat in zijn hart blaakte, deed hem op dien stond Kristina als eene zuster beschouwen en onwillig drukte hij het meisje tegen zijne borst en plaatste eenen zachten kus op haar blanke voorhoofd. Dan snelde hij tot de bezwijmde en schijndoode vrouw, greep haar op zijne forschgespierde armen en droeg haar van de sofa naar het rustbed, dat zich in de naastgelegene kamer bevond.

De geneesheer kwam eenige stonden later, onderzocht den toestand der kranke en verklaarde, dat zij door eenen zenuwaanval was aangedaan, welke men coma heet; dat men niet ongerust moest wezen, geene geneesmiddels had aan te wenden, de kranke moest laten liggen en enkel op haar ontwaken letten.

Toen de geneesheer vertrokken was, vroeg Ary aan Kristina welke ramp schuld was van dien aanval. Het meisje reikte hem sprakeloos eenen brief over, welken Ary stil las. De brief luidde als volgt:

[pagina 186]
[p. 186]

Sydney, 5 October.

‘mevrouw van kampen.

‘Ik denk eenen plicht te volbrengen, met u bij dezen kennis te geven van het ongeval, welk uwen zoon, die een mijner beste vrienden was, is overkomen. Eergisteren avond trad ik met hem uit een koffiehuis, waar wij dagelijks speelden. Het lot was Ernest gunstig geweest, en hij zou licht een goed fortuin hier hebben verworven; want hij is een fijn speler en met het spel vindt men in Australiën nog gemakkelijker goud dan in de placers, waar de dommerikken het uitgraven;... doch ik kom op de zaak terug. Wij traden uit het koffiehuis, toen, op eenigen afstand, twee schelmen, die eenige oncen goud verloren hadden, op Ernest neèrstortten en hem met eenen dolk troffen. De arme vriend stortte in mijne armen en blies den laatsten adem uit, terwijl uw naam, mevrouw, en nog een andere, ongetwijfeld die zijner zuster, op zijne lippen verstierven.

‘Hij was mij een goede vriend, die arme Ernest, en ik heb het ongeval diep beweend. Tracht er u, zooals ik, in te troosten, mijne goede Mevrouw Van Kampen, en denk, zooals wij hier in Australiën, dat het leven slechts een rook is, dien men niet ernstig mag opnemen, iets wat ik, voor mijn deel, nooit gedaan heb, dan zelfs niet, wanneer ik als serjant bij de Engelsche landmacht diende. Het is waar, dat ik eindelijk, voor onoplettendheid in mijnen dienst mijn ontslag heb gekregen; doch ik ben daardoor niet te slechter geworden. Maar ik vergeet, mevrouw, dat ik u van mij niet moet spreken, maar wel van dien armen Ernest. Maar wat kan ik er u nog verder over zeggen, vermits de arme duivel naar de andere wereld is.

‘Ontvang, mevrouw, mijne gevoelens van diepen eerbied en achting.

‘William Stromby,

‘oud serjant bij de Engelsche Horse Guards.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken