Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 9 (1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 9
Afbeelding van Volledige werken. Deel 9Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.19 MB)

ebook (2.91 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 9

(1871)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige

VI.

Twintig jaren zijn verloopen.

Hubert is immer een ijverig werker gebleven. Hij heeft in zijnen huiskring al het geluk gesmaakt, welk eene voortdurende huwelijksliefde kan schenken en die brave kinderen aan het vaderhart kunnen doen smaken. Weelderigheid heeft hij nooit gekend; doch hij noch Elisa hebben daar ook nooit naar verlangd en hij heeft zich niettemin, door den arbeid, een fortuintje aangeschaft, welk hem toelaat voortaan aan het werken vaarwel te zeggen, te meer daar zijne twee zonen, van zijne kunde geërfd hebbende, zich thans in staat bevinden voor zichzelven te zorgen en eene schoone toekomst mogen te gemoet zien. Eene der dochters is gehuwd en gelukkig; de andere is te veel aan hare ouders verkleefd en heeft tot nu toe geweigerd het vaderlijke huis te verlaten.

Hubert is op zijne rust bedacht en nog eenige dagen slechts zal hij te Luik verblijven. Dan gaat hij zijn geboortedorp terug opzoeken, waar hij zich een lief buiten verblijf heeft gebouwd, dat reeds door zijn' tachtigjarigen vader bewoond wordt, die hem met ongeduld verwacht. Zijne brave moeder is, eenige jaren geleden, gestorven.

Alvorens echter een eeuwig vaarwel aan Luik te zeggen, wil hij een laatste bezoek bij zijnen ouden makker gaan afleggen. Hij wil den rijken, hoogen beambte eene laatste maal de hand gaan drukken: zulks schijnt hem een plicht, te meer daar hij vernomen heelt, dat

[pagina 227]
[p. 227]

Theodoor sinds eenigen tijd ongesteld en lijdend is... Zoo heeft men hem ten minste, bij den schoonvader de zaak verklaard en het moet ook wel zoo wezen, vermits hij sedert lang geenen brief meer van hem heeft ontvangen.

Hij zal dus nog eerst dit kleine uitstapje ondernemen, of liever, hij zal zulks in gezelschap zijner vrouw en dochter doen, om dan zoo vervolgens de reis naar Luksemburg voort te zetten.

Dit voornemen werd alras uitgevoerd en eenige dagen later bood zich Hubert. met zijne familie, aan de prachtige woon van Theodoor aan. Zij werden door dezes echtgenoote ontvangen, die hun verklaarde, dat haar gade in eenen ziekelijken toestand verkeerde, welke belette dat men iemand anders dan zijne naastbestaanden bij hem toeliet.

‘Mevrouw,’ zegde Hubert, ‘ik ben voor Theodoor immer meer dan een naastbestaande geweest. Ik was hem een vriend. Wij hebben beiden weleer, als twee broeders, ons geboortedorp verlaten, om fortuin in de wereld te gaan zoeken, en daar ik mij thans terug naar die geboorteplaats begeef, kan ik niet vertrekken zonder mijnen vriend, mijnen ouden makker vaarwel te zeggen.’

De vrouw scheen diep ontsteld, bij het hooren dier eenvoudige woorden; doch poogde echter nog, op verschillende wijzen, Hubert van dit bezoek te doen afzien. Dan, deze hield er met eene vriendelijke dringendheid op aan, en verkreeg eindelijk dat hij alleen tot den kranke zou worden toegelaten.

Hubert volgde alsdan zijne geleidster, welke hare ontsteldheid moeilijk kon verbergen: iets wat den bezoeker tamelijk raadselachtig voorkwam. Eindelijk werd het vertrek ontsloten, waar Theodoor zich bevond.

Hubert trad hem driftig te gemoet; doch tot voor den zetel gekomen, waar zijn oude makker op uitgestrekt lag, voelde hij zich eensklaps teruggehouden en bleef onbeweegbaar staren. Hij herkende nauwelijks zijnen ouden vriend nog en kon zich het schouwspel niet verklaren, welk zich voor zijne oogen opdeed.

Theodoor was een grijsaard geworden; zijn hoofdschedel was bloot, de oogen stonden hem diep onder het voorhoofd gezonken, zijne wangen waren ingevallen en op zijn gansch wezen zweefde eene uitdrukking, waarbij Hubert zich ijskoud voelde worden. De zieke zat in eenen breeden nachtrok gewikkeld, en, eene zaak onverklaarbaar voor zijnen vriend, op de borst van dien nachtrok prijkten een aantal

[pagina 228]
[p. 228]

ordeteekens, waarmede hij, tijdens zijne krijgskundige loopbaan, door vreemde vorsten begunstigd was geworden.

‘Theodoor!’ fluisterde de bezoeker zachtjes.

‘Is de uitlandsche post aangekomen?’ vroeg de zieke.

‘Herkent gij mij dan niet?’ vroeg Hubert.

‘Het is,’ vervolgde de kranke, ‘dat ik de ordeteekens verwacht van den Kouseband. Het is de grootste eer, die mij nog te beurt is gevallen... Men heeft eene uitzondering voor mij gemaakt; want, gij weet, dat tot hiertoe slechts gekroonde hoofden of prinsen van den bloede zulke onderscheiding verkregen hebben.’

‘Maar herkent gij uwen ouden vriend Hubert niet?’ hernam de bezoeker.

‘Mevrouw,’ vervolgde Theodoor, zonder de stem zijns ouden makkers gewaar te worden, ‘zend een' der lakeien aanstonds naar het postbureel. De Engelsche mail moet reeds zijn aangekomen.’

‘Mevrouw?...’ deed Hubert ondervragend, zich naar de gade van Theodoor wendende.

‘Begrijpt gij niet, mijnheer?’ zegde deze; ‘begrijpt gij ons ongeluk niet in al zijne uitgestrektheid, en had ik geene reden om u van dit bezoek trachten te wederhouden?’

‘Arme vrouw!’ zuchtte Hubert, de gade des zinneloozen de hand drukkende, ‘o ja, ik begrijp alles... Gij zijt zeer ongelukkig...’ En eenen traan van zijne wang drogende, verliet hij het vertrek, om zijne vrouw en dochter terug te gaan vinden. Bij deze gekomen, drukte hij beiden in zijne armen, en mompelde onder tranen storten: ‘Mijn arme vriend heeft zijnen weg in de wereld gemaakt, maar heeft op het einde der baan gestrunkeld. Hij is zinneloos geworden!... Bedanken wij God, Lisa, dat hij mijn hart voor de verheffingszucht bewaard heeft. Komt, vertrekken wij spoedig, om onze nederige geboorteplaats te gaan opzoeken en er het overige van ons leven in stille rust te slijten!...’

 

einde van het negende deel.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken