Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 11 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 11
Afbeelding van Volledige werken. Deel 11Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.19 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 11

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

In alles voorzichtig.

‘Wel Jan,’ zegde vader Beukens, ‘gij ziet er zoo droefgeestig uit.’

‘Het is zeker, dat ik geene reden heb om opgeruimd te zijn. vader Beukens.’

‘En waarom dat, jongen?’

‘Ah! waarom dat? Zeg, vader Beukens, herinnert gij u nog, wat gij ons laatst zegdet, toen wij op dien avond zoo gul aan het kouten waren?’

‘En wat zegde ik, Jan?’ Gij spraakt er over hoe wij elkander in het ongeluk moeten bijstaan: hoe eendracht de macht uitmaakt, en hoe men zichzelven moet trachten te helpen, indien men door God wil geholpen zijn... Welnu, ik heb getracht uwe woorden in praktijk te stellen en ik ben er de wees van, zooals men zegt. - Gij weet, dat Piet Berens, een der gasten van onzen winkel, onlangs schielijk is overleden en dat hij eene weduwe met negen kinderen heeft nagelaten. Welnu, dit ongeluk had mij in het hart getroffen en ik zegde mij: die vrouw moet geholpen worden en, zoo mogelijk, voor de nijpende armoede worden bevrijd. Ik alleen kan zulks niet; doch eendracht maakt macht, zooals vader Beukens zegt, en wij kunnen best ons zelven redden. Gij ziet dat ik uwe woorden had onthouden?...’

‘Dat zie ik. Jan, ga voort.’

‘Welnu, ik riep de andere gasten te zamen en deed hen door mijne woorden de zaak begrijpen. Allen juichten mijn gedacht toe en, op

[pagina 158]
[p. 158]

staanden voet, werd er eene lijst opgemaakt en ieder teekende in, om wekelijks eenige centiemen te betalen en daardoor de arme weduwe met hare onnoozele kinderkens ter hulp te komen. Ik was verheugd alsof ik de som zelf zou getrokken hebben, en om zeker te zijn dat alles goed en rechtveerdig zou gegaan zijn, stelde ik voor de opbrengst der inschrijving in handen van den baas, ofschoon hij mijn vriend niet is, te storten en hem te verzoeken de bijeengebrachte som iedere week aan de weduwe Berens te bestellen. Goed: maar zie, op eens, eer dit voornemen nog uitgevoerd was, krijgt de baas kennis van het voorgevallene, doet mij bij hem ontbieden, valt in grove woorden tegen mij uit en jaagt mij op staanden voet van den winkel, terwijl hij de andere gasten dwingt hun geld terug te nemen. Wat zegt gij daarvan, vader Beukens? Spreek, heb ik nu geen recht om droefgeestig te zijn?’

Vader Beukens bleef eenige oogenblikken in gepeins en met het hoofd gebogen zitten. Dan stuurde hij zijne oogen op Jan en zegde:

‘Ik ken dit voorval, vriend Jan, en ben er langs den eenen kant blijde en langs den anderen kant diep bedroefd om geweest. Uw gedrag, langs de eene zijde beschouwd, is schoon en loffelijk en gij zijt er mij een nog meer dierbaar vriend om geworden. Doch langs eene andere zijde de zaak ingezien, moet ik de uitvoering van uwe inzichten afkeuren. Sedert lang leeft gij in eene bedekte oneenigheid met uwen baas; uwe gevoelens, meer dan eens in zijne tegenwoordigheid geuit, waren verre van met zijne gevoelens overeen te komen, en de baas zag u niet geerne. Welnu, indien gij oordeeldet, dat de medewerking van den baas noodig was, dan hadt gij het anders moeten aan boord leggen, en wetende, dat hij al wat van u kwam, zou afgekeurd hebben, hadt gij eenen uwer makkers aan het hoofd der zaak moeten stellen.’

‘Maar, vader Beukens, bij de oneenigheden, welke er tusschen mij en den baas bestonden, had ik immers gelijk en, zeg, heb ik hem ooit iets anders dan de waarheid gezegd? En te meer gaf ik hem hier nog niet eene proef, dat ik alle betrouwen in zijne welbekende eerlijkheid stelde?’

‘Dit punt zullen wij niet onderzoeken, Jan; doch ik neem zelfs aan dat al wat gij ooit gezegd hebt de volkomene waarheid was. Welnu, weet gij niet dat, zoo het onze plicht is slechts de waarheid te zeggen, wij daarom niet verbonden zijn altijd en overal zekere waarheden te zeggen, wanneer het uiten dier waarheden slechts nadeel kan toe-

[pagina 159]
[p. 159]

brengen? Te meer, gij kendet het karakter van den baas en hadt dus moeten weten dat hij, zich door zulke waarheden gestoord voelende, u nimmer in iets de hand zou hebben geleend.’

‘Maar hij had ongelijk daarom gestoord te zijn en hij heeft slecht gehandeld.’

‘Het is ook al mogelijk, Jan, het is zelfs waar; doch daarin lag de vraag niet. Gij wildet de medewerking van uwen baas verkrijgen, niet waar?’

‘Ik dacht, dat zulks voordeelig zou geweest zijn.’

‘Welnu, waarom dan de middelen niet gebruiken, welke u die medewerking moesten verzekeren? In de wereld, Jan, het doet mij pijn het te moeten bekennen, is het goede inzicht altijd niet genoeg. Wij moeten met elkaar leven; de menschen zijn vol gebreken, en wil men ze tot het goede doen medewerken, dan is men verplicht - eilaas! het is droevig; maar het is zoo! - dan is men verplicht, zeg ik, daar men hen toch niet kan verbeteren, hunne driften, hunne gevoelens te ontzien en door voorzichtigheid, door slimmigheid zelfs, hen tot het goeddoen uit te lokken.’

‘Ik had beter gedaan,’ zegde Jan, ‘de zaak maar in het geheim onder de gasten te houden.’

‘Het ware mogelijk niet erger geweest; doch daar ook misschien had een gevaar in gelegen. Dan, dit alles is nu te laat, Jan, en ik moet u iets anders vragen: gij zijt thans zonder werk?...’

‘Ik heb reeds werk gevonden, vader Beukens.’

‘Welnu, het verheugt mij en daardoor ziet gij wel dat, zoo de menschen soms onrechtveerdig te werk gaan, er eene voorzienigheid is, welke op hare kinderen waakt en dat God eene goede daad nimmer onbeloond laat...’

‘Het is waar, vader Beukens: doch een gedacht pijnigt mij nog. Wat zal de arme weduwe van Piet Berens gaan aanvangen?’

‘Zij is haar behoud aan u verschuldigd, Jan.’

‘Hoe, en ik heb er niets voor kunnen doen?...’

‘Gij misgrijpt u, Jan, het gebeurde is niet onbekend gebleven en gisteren heb ik, daar men weet dat ik van uwe vrienden ben, het bezoek van een welhebbend burger ontvangen, welke mij wekelijks eene som zal ter hand stellen, om aan de weduwe te beschikken, zoolang tot dat zij middel zal gevonden hebben om, door haar eigen werk, voor het bestaan haars huisgezins te zorgen.’

[pagina 160]
[p. 160]

‘En wie is die weldoener?’ riep Jan, met blijdschap op 't gelaat.

‘Zijn naam moet een geheim blijven, Jan, ik heb hem zulks beloofd.’

‘Hij zij er niettemin om gezegend!’ riep Jan, ‘en dubbel gezegend: want hij geeft mij de gerustheid des geestes terug.’

En Jan greep in vervoering de handen van zijnen ouden vriend en drukte die uit alle zijne macht.

‘Gij zijt een braaf mensch,’ zegde nu vader Beukens, ‘en uw hart is eeu kostbare schat, vriend Jan. Indien allen u geleken, indien allen uw gevoel bezaten en een weinig meer voorzichtigheid gebruikten, zich wat meer naar de zwakheid der anderen wilden voegen, dan zou ik voor de toekomst van het volk de schoonste hoop koesteren.’

‘Ik neem uwe les dankbaar aan, mijn goede vriend,’ zegde Jan, terwijl een traan in zijn oog parelde, ‘gij zijt een wijs en verstandig man en, ik beloof het u, voortaan zal ik naar uwen raad nog meer komen luisteren, en ook trachten voorzichtiger te worden.’

‘En ook zonder hoogmoed zijt gij!’ riep nu op zijne beurt vader Beukens, met de tranen in de oogen, ‘kom hier, Jan, dat ik u in mijne armen sluite. u op mijn hart drukke!...’

En de twee vrienden vielen in elkaars armen en beiden weenden van innige vreugden.

Jan was, sedert dit oogenblik, zoodanig tevreden over de goede wending, welke de zaak, die hij mislukt dacht, genomen had, dat hij in zijne ziel het heilige besluit vormde van voortaan met meer kalme voorzichtigheid nog menschlievender te worden.

Jan bezit een dier schoone karakters, welke men, als het ware, slechts nog bij de werklieden kan aantreffen. Hij is de liefde der menschenvrienden en de zegen der Voorzienigheid waardig.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken