Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Van lieverlede (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Van lieverlede
Afbeelding van Van lieverledeToon afbeelding van titelpagina van Van lieverlede

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

Scans (7.53 MB)

ebook (3.06 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Van lieverlede

(1975)–Mensje van Keulen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina t.o. 3]
[p. t.o. 3]


illustratie

[pagina 5]
[p. 5]

I

De stoep was breed aan het eind van de straat. Vroeger waren er voortuintjes geweest, maar het hekwerk was wrak en het groen verwaarloosd. Daarom waren ze in een later stadium gesloopt en geplaveid. Deze poging de buurt een netter aanzien te geven had niets geholpen, integendeel, de brede stoep was een gezocht plekje geworden voor menige bewoner die het voor zijn eigen deur te smal vond. Honden werden er uitgelaten, jongens sleutelden er aan hun brommers, soms stond er een auto midden op die half uit elkaar lag en altijd lag er vuil, afkomstig uit omgekieperde vuilnisemmers, gescheurde zakken of zomaar gedumpt. De slager op de hoek lapte iedere maandagochtend de ramen die uitkeken naar die straat en mokkend schrobde hij de bepiste pui. Protesteren had geen zin; het bordje ‘Gelieve geen rijwielen te plaatsen’ had hij moeten verwijderen omdat het alleen maar meer gekletter tegen de ruit had veroorzaakt. Hij dankte God dat de ingang van de winkel om de hoek lag en dat het erboven geschilderde nummer viel onder de winkelstraat die hij fatsoenlijker achtte omdat er een tram reed.

Hanna liep niet over de stoep wanneer er kinderen speelden. Ze wist dat meer mensen werden nageroepen maar wilde liever niet gezien worden. Bovendien vermeed

[pagina 6]
[p. 6]

ze zo dat ze tegen haar aanbotsten of een bal voor haar benen schoten. Ze liep aan de overkant langs de geparkeerde auto's en passeerde met een boog een jongen en een meisje. Het meisje speelde gillend voor slachtoffer terwijl de jongen haar tegen het portier van een auto drukte. ‘Wat had je nou hè, wat had je nou,’ zei de jongen vlak voor haar gezicht. Ze winden elkaar op, dacht Hanna. Zij heeft niet eens een jas aan. Het lijkt zacht weer, de mensen vergissen zich omdat het niet stormt en regent, omdat het een stilstaande kou is.

De etalageruit van de slager was aan de randen met kunstsneeuw bespoten en versierd door linten waaraan kerstballen hingen. En in de vitrine van de toonbank zag het vlees roder dan ooit door de dennetakjes en groene en zilveren slingertjes.

 

Het schamele licht dat door het ruitje van de voordeur viel, reikte tot de kapstok. Het nachtlampje dat vroeger dag en nacht brandde had het een jaar geleden opgegeven en hoewel Hanna en haar moeder elkaar de eerste maanden zeiden dat er misschien een nieuw peertje in gedraaid moest worden, was er niets gedaan om het euvel te verhelpen. Ze waren eraan gewend geraakt, hielpen zich in het donker in en uit hun jas, vonden op de tast de haken van de kapstok, de klink van de wc. En wanneer er iets uit de gangkast moest worden gehaald of de gang gezogen, dan ging het grote licht aan. Ook de keuken was donker. 's Zomers wilde de zon nog wel eens een uurtje door de vitrage dringen maar de rest van het jaar lag hij, evenals het uitbouwtje erachter, de hele dag in de schaduw. Tegen binnendringend vocht door de buitenmuur, lekkages van de bovenburen en de damp van kokend

[pagina 7]
[p. 7]

voedsel die niet via de afvoer verdween omdat deze met een stuk hardboard tegen vallend roet was dichtgespijkerd, viel niet op te tornen. Handdoek, theedoek en vitrage voelden klam aan, de verf zag dof en was op talrijke plaatsen gebladderd, het plafond zat vol kringen en het raam was vrijwel voortdurend beslagen. Als er iets stond te koken vormden er zich druppels op die omlaaggleden en in de tegen de tocht opgerolde krant belandden.

Behalve dat Hanna's kamer een uitgang had op de keuken, waren er openslaande deuren naar het plaatsje, een deur naar de gang, en schuifdeuren die haar van de voorkamer scheidden. Er hingen een bloemen- en plantenkalender, een worteldoek waar een broche op was gespeld en een ouderwets schilderij van een boerderij aan de Vliet. Haar vader had het op de markt gekocht en schitterend gevonden, haar moeder had het vijf gulden rotzooi genoemd. Het was na zijn dood evenwel niet verwijderd en hing op dezelfde plaats. Eronder stonden een stoel en een rotankrukje, meer een mand met een losse zitting, dat een bergplaats was voor wasgoed. Het overige meubilair bestond uit een dubbelbed en een commode, die Coby, haar zuster, rood had gelakt omdat de baby-kleur haar verveelde.

Nauwelijks had Hanna het vlees op de aanrecht gelegd of haar moeder kwam sloffend de gang door.

‘Maak je 't niet te zout? Jij kan altijd nog op je bord extra nemen,’ zei mevrouw Beijer. Zuchtend ging ze op een stoel aan de keukentafel zitten. ‘Het is hier koud.’ Ze trok de mouwen van haar vest over die van het nachthemd tot ze gedeeltelijk haar handen bedekten.

‘Waarom ben je nog niet aangekleed,’ vroeg Hanna, ‘als je weer op kan lopen?’

[pagina 8]
[p. 8]

‘Maar ik ben er nog maar net uit,’ verdedigde haar moeder zich. ‘Ik heb me goed beroerd gevoeld, ik ben nog lang niet in orde. Straks moet ik er misschien weer in, ik kan me niet aan en uit blijven kleden.’

‘Als je ziek bent moet de dokter komen.’

‘'t Gaat wel weer over.’

‘Dan moet je niet zeuren, hoe weet ik nou of 't echt of niet echt is?’ Hanna keek in het oude gezicht, de kleurloze wimpers en wenkbrauwen, de roze huid onder haar ogen, de ingevallen wangen, de schedel die bij de kruin door het dunne haar heen zichtbaar was. ‘Volgens mij ben jè hartstikke taai.’

‘Het is niet waar, ik ben nooit helemaal gezond geweest.’

‘Mensen die altijd maar kwakkelen gaan het laatste dood. Ik ga eerder dan jij, ik ben nooit ziek. Wedden?’

‘Praat niet zo,’ riep mevrouw Beijer.

‘Aan je stem te horen ben je aardig opgeknapt. Ik versta je heus wel.’

‘Als je zo praat roep je het onheil over jezelf af.’ Ze hoestte.

‘Je kuchie is nog niet over.’ Over? dacht Hanna. Nooit. Ze heeft het al jaren, zelfs in haar slaap hoest ze nog. Toen de bovenburen een hond hadden die nogal luid en vaak aansloeg, was ze gaan vragen of het niet wat minder kon. We horen uw hond anders ook blaffen, werd er gezegd. Ze had er niet om kunnen lachen.

‘Misschien moet je naar een kuuroord; lekker op een bed in 't zonnetje liggen.’

‘Ik ga niet naar 't buitenland. Je kan het nou wel op 't oliestel zetten.’

‘Als jij nou vast gaat schillen.’ Hanna boog zich naar de mand met aardappelen.

[pagina 9]
[p. 9]

‘In ieder geval gaat 't niet over als ik me steeds moet verkleden.’ Ze nam de mand aan en rolde, op zoek naar het mesje, de bovenste aardappelen opzij. ‘Het is bovendien niet waar wat je net zei,’ vervolgde ze. ‘Vroeger was je zo vaak ziek, ik ben me maar niet dikwijls 's nachts naar je wezen kijken. En altijd de feestdagen, ja haal jij je schouders maar op, ik heb heel wat kaarsen opgestoken en...,’ ze begon te hoesten, hield de hand met het mesje voor haar mond, liet hem weer in de mand zakken en zuchtte diep. ‘Geef me wat te drinken kind en 'n aspirientje.’

Hanna tilde de sago-pot van de plank boven het fornuis, haalde er een buisje uit en legde het op tafel. ‘Bijten,’ zei ze terwijl ze een kopje water vulde.

‘Ik heb ze niet in,’ zei mevrouw Beijer hulpeloos.

‘Dan druk je 't maar 'n beetje fijn.’ Ze reikte het kopje aan. ‘Hier, met water.’

 

Hanna wachtte, haar blik gefixeerd op het keteltje, tot het water kookte. Een lange avond, dacht ze. De televisie was stuk, het beeld bleef aan een stuk hollen als hij vijf minuten aanstond en bovendien stond hij vóór en wou moeder slapen, zoveel mogelijk. ‘Slaap is het beste geneesmiddel.’

Het dekseltje begon te rammelen. Ze draaide het gas uit en goot het keteltje, het aanvattend met een pannelap, leeg in het teiltje in de gootsteen. Onder in het keukenkastje stond de flacon afwasmiddel te zamen met een plastic bak die verminkt was geraakt omdat moeder, toen ze weer eens een voetbad nam daarbij in slaap was gevallen en hem ongemerkt te dicht bij de kachel had geschoven. Op emmers en borstels na was er in de kastjes

[pagina 10]
[p. 10]

niets houdbaar. Alles bedierf er, tot blikken toe, die roestten en pakken waarvan het karton bij aanraken openscheurde nadat de inhoud al beschimmeld of geklonterd was. Een tehuis voor pissebedden en zilvervisjes. Als ze een deurtje opendeed, zag ze ze wegrennen. Wat viel er voor ze te halen? Hanna draaide koud water bij. Boven werd ook afgewassen, ze hoorde water weglopen en mevrouw De Rooy met lange uithalen zingen. Toen Coby nog thuis woonde, werd er beneden ook wel gezongen. Coby hield van muziek, kocht een radio en een pickup. Ze was nog geen week de deur uit toen een busje voor kwam rijden en twee kerels op haar aanwijzingen al haar spullen wegsjouwden. De muziek, de kaptafel, een doos vol papieren en haar prachtige kleren. Daar maakte ze haar geld aan op. ‘Wat denk je dat het kost?’ Die vraag stelde ze graag want ze was er niet alleen gelukkig mee dat ze iets moois droeg maar was vooral voldaan wanneer de werkelijke prijs veel lager lag dan de door de ander geschatte waarde.

Hanna gooide het water weg, veegde het teiltje af en hing het aan een haakje onder de pannenplank. Vervolgens liep ze gewoontegetrouw de gang in en de voorkamer binnen. Ondanks een zacht gesnurk nam ze niet de moeite geen gerucht te maken. Ze draaide de kachel laag, schoof de gordijnen toe en zette de pantoffels naast elkaar onder het bed. ‘Moeder?’

‘Ja,’ antwoordde mevrouw Beijer zonder haar ogen open te doen.

‘Je sliep alweer hè?’

‘O.’ Ze smakte met haar mond en draaide zich op haar zij.

‘Je hebt je vest nog aan.’

[pagina 11]
[p. 11]

Toen geen reactie volgde knipte Hanna het licht uit en trok de deur hardhandig achter zich dicht. Er klonk geen gemopper, zou ze dan echt weer in slaap zijn gevallen? Ze wipte haar jas van de kapstok. In de achterkamer werd niet gestookt en het kostte minstens een uur voor het petroleumkacheltje het een beetje had veraangenaamd.

Van kinds af aan had Hanna via de tuindeuren naar de ramen aan de overzijde gekeken als naar een poppenkast. Schuurtjes en schuttingen belemmerden het zicht op de parterres en van de bovenverdiepingen was niet meer dan een meter plafond te zien. Links eenhoog was verhuisd, er hingen nu twee keer in de week dekens over het kozijn. Links drie had dichte vitrage en een bloempot tegen de zijkant van het balcon. Rechts drie en links twee hadden de televisie achter. Links twee was het langste wakker. In rechts sliep iemand op de zolder. Rechts één deed vroeg de gordijnen dicht, soms slordig, dan was er een tuitje licht aan de bovenkant.

Het was te koud bij de deuren om te blijven staan en Hanna sloot de gordijnen en stak het kacheltje aan.

Het grote bed waar haar ouders in geslapen hadden, was blijven staan. Mevrouw Beijer weigerde erin te slapen na de dood van haar man. Omdat er fut noch geld was om het monsterlijke bed te vervangen, moesten haar dochters naar de achterkamer verhuizen en ging zij zelf vóór. Over het uitbouwtje als alternatief, werd nooit gesproken. Dat was het kamertje van ‘de kleine jongen’ geweest. Hanna had hem nooit gekend en Coby herinnerde hem zich als het oudere broertje dat haar altijd omvergooide en dat dood was gegaan omdat hij van zijn eigen lippen had gegeten. Volgens mevrouw Beijer zat de koorts in zijn lippen en was het allemaal gekomen door dat hok

[pagina 12]
[p. 12]

achter, waar iedereen wel in dood moest gaan.

Met alleen het schemerlampje aan en het flauwe licht uit het kacheltje leek het heel behaaglijk. Ze controleerde de temperatuur door in de buurt van het lampje te zien of haar adem stolde en dook dan weer in haar jas, haar voeten in de richting van het kacheltje gestoken, haar handen in de mouwen. Flarden van kerstliederen drongen door het plafond. Haar schenen begonnen te gloeien, de rest van haar lichaam bleef koud. Ze schoof van het bed naar de schoorsteen, ademde een paar maal met open mond en besloot te gaan slapen.

De matras leek met ijs gevuld. Ze trok haar benen op en probeerde de warmte van haar handen in haar voeten te drukken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken